De Gracieuse 12 March 1865 | Page 4

gende 16 toeren welke op eene breinaald worden gewerkt, knoopt men in elke maas 1

maas, behalve in den 2den toer, in welken in elke maas 2 mazen geknoopt worden.

Hierop volgen 22 toeren, die zonder meerderen of minderen over het pennetje No. 2

geknoopt worden en dan fond van het patroon uitmaken. Aan de laatsten van deze toe-

ren begint de kant die uit de volgende 5 toeren bestaat.

1ste toer. Over het pennetje No. 1 koopt men * 4 mazen in 1 maas van den vorigen

toer, waarbij men telkens 1 maas overslaat. Van * wordt tot aan het eind van den

toer herhaald.

Voor den 2den en 3den toer gebruikt men de breinaald, en knoopt den 2den toer door

in elke maas 1 maas te knoopen; met den 3den toer slaat men echter na

elke 3 geknoopte mazen 1 maas van den 2den toer over.

De 4de toer wordt op dezelfde wijs als de 3de toer, maar op het knoop-

pennetje No. 2, de 5de toer op de breinaald gewerkt, waarbij men om den

steek wat grooter te krijgen den draad steeds tweemaal om de naald slaat.

Daarna doorstopt men met dik haakgaren of borduurkatoen het patroon

van onze afbeelding er op. Dit overtrek wordt over een bosje franje heen,

vastgehecht.

Coiffure “à la Grecque.”

Afbeelding No. 8 en 9.

Voor deze Coiffure die vooral bij een jeugdig gezigt zeer goed staat,

moet men dik, gelijkmatig en lang haar hebben. Eerst maakt men op het

achterhoofd eene scheiding, daarna wordt het haar laag in den nek ge-

bonden en in twee beiden even dikke vlechten geschikt. Uit een dezer

vlechten vormt men de twee eerste lussen welke zich aan de regter zijde

van den chig-non bevinden, met de andere

wordt dit laat-

ste volgens af-beelding No. 9 voltooid. Voor het diadeem dat om de

scheiding

heenloopt be-dient men zich

van eene kun-stig vervaar-

digde vlecht. Deze wordt eveneens onder den chignon bevestigd. Zoo als men weet kan men den chignon ook

door ander haar doen ver-vangen, als dat wat men zelve heeft niet lang en dik ge-

noeg is.

Lampekap met

Fotografiën.

Afb. No. 10 en 11.

Als men deze lam-pekap — eene der lief-ste fantasie-werkjes — welke uit doorschij-nende Fotografiën be-staat, en in een soort

van lijstwerk

van groene

vederen met kra-len als daauw-

droppels

bezaaid,

zijn ge-

vat,

wil

ver-

vaardi-

gen, moet men begin-nen met voor den vorm

van twee reepen van koperdraad of karton elk 1—2 duim breed, eene rondte te maken. De

reep voor de onderste ronding moet 54 duim die voor de bovenste 36 duim lang zijn. Deze cirkels

worden door drie staafje elk 15 duim lang op gelijkmatige

afstanden aangebragt, verbonden. Boven den ondersten cirkel

voegt men er nog op een afstand van 2 duim

een eind ijzerdraad bij. Nadat zoo wel de bo-

venste als de onderste ring; (de laatste te-

vens met het ijzerdraad) met een, naar even-redigheid breeden reep witte stijve tulle zijn bekleed, schikt men er in de lengte, op regel-matige afstanden 6 reepen stijve tulle op, welke aan den bovensten ring 2 duim breed zijn en

naar onderen tot 3½ duim in breedte toene-

men. Hierna verdeelt men een donkergroenen reep taf 54 duim lang en 15 duim breed,

(voor de hoogte) in zes gelijke vakken en plakt

op elk eene toepasselijke fotografie, maar zoo,

dat de stof, met uitzondering van een smal

randje, onder het plaatje kan wor-den weggeknipt. Op het hierne-vensgaande model zijn de foto-grafiën 8 duim hoog en 5 duim

breed en stellen in allegorische figu-ren de uren van den nacht voor.

De aldus versierde taffen reepen worden van boven ingerimpeld, aan den rand van onderen glad uitge-spannen, in het geraamte van de

kap als binnenste bekleeding vast-gehecht en wel zoo dat de fo-tografiën juist het midden van

de ledige ruimte innemen die in

de hoogte door de zes tullen ree-

pen gevormd worden. Om de tullen reepen te bedekken waar-uit de fotografiën te voor-

schijn komen, naait men op

de eersten kleine bosjes elk

van drie tot 5 kleine groene gekrulde en gladde vederen, waarvan de punt door een glazen kraal is gestoken; en

met arabische gom wordt vast-gehouden. De veertje moeten niet te groot, en ook niet te

klein zijn.

Keursje voor meisjes van 15—17 jaar.

Afb. No. 5. Knippatroon: voorzijde van het Supplem. No. III, Fig. 11—13.

De keursjes houden zich nog steeds staande, zij kleeden dan ook bijzonder goed, en

mogen ten volle op den naam van gracieuse aanspraak maken. De jonge dames zullen daar-

om zeker gaarne het model en de knippatronen van zulk een lijfje ontvangen. Het keursje

dat afbeelding No. 5 te zien geeft wordt bij een wit neteldoeksch chemiset met lange

mouwen gedragen en kan uit zwarte taf of uit de stof van den japon vervaardigd worden.

Het garnituur bestaat uit smalle strookje van dezelfde stof, het lijfje wordt van voren

met knoopen digt gemaakt.

Om dit te vervaardigen moet men eerst uit de bovenstof en uit voering

naar Fig. 11 en 12 van elk twee gelijke stukken, de rug naar Fig. 13

aaneen knippen, waarbij men de middenlijn van het knippatroon langs den

draad op de dubbel toegevouwen stof legt. Als men in de voorstukken (Fig.

11) de borstplooijen kruis aan kruis tot het dubbele punt, en punt aan

punt tot ster genaaid, en de voorstukken naar aanwijzing op Fig. 11 langs

den voorkant in het midden met knoopen en knoopsgaten heeft voorzien,

dan zet men het lijfje volgens de overeenstemmende teekens van de knippa-

tronen met een stiknaad aan elkaar en rijgt langs elk der naden een kort

dun baleintje. Rondom den hals, van onderen om den rand, en rondom de

armsgaten wordt het keursje geboord, men zet er daarna nog een geplooid

strookje van dezelfde stof 3 d. breed, waarvan het aanzetsel met een smal

kralen randje bedekt wordt, aan.

Broodbord van gevlochten mandewerk met kralen

borduursel.

Afb. No. 6. Een bord van donker gevlochten mandewerk, 98 d. geel stroo

koord, witte kalk of melk-kralen, een weinig witte wol en zwarte

zijde.

Door het mo-del van dit lie-ve voorwerp

voor huishou-

delijk gebruik willen wij aan het ijverig

streven der dames te gemoet komen,

om ook aan het dagelijksche meubel een

sierlijken vorm te geven. Het brood-

bord, afb. No. 6 bestaat uit fijn bruin mandewerk en is met een

met witte kralen geborduurden rand versierd, die als een vroom devies de vierde bende van het

“Onze Vader” in groote latijn-

sche letters en aan den bui-

tensten rand een

tak bladeren te zien geeft. De boogvor-mige versiering binnen in het bord is er op ons model, met fijne, gladde, maar tamelijk stij-ve biezen inge-maakt die volgens de afbeelding in re-

gelmatige

slingers

door het

vlecht-

werk ge-

haald

zijn. In

plaats

van de biezen

kan men ook fijn stroo of metalen koord nemen, maar

het moet van boven in het midden van elken slinger met een klein steekje van dezelfde kleur van

zijde worden vastgehecht. Voor de kralen letters heeft men volgens de in oorspronkelijke grootte ge-

geven afb. No. 6 een opengewerkten rand in den vorm van gaas noodig.

Hierop worden de kralen met witte wol opgenaaid, waarbij men op

het snijpunt van twee over elkaar liggende biesjes den eersten steek van het kruis alleen maar met wol werkt en met het tweede kruis waarmede de steek voltooid wordt de kraal opnaait. Voor de guirlandebladeren waarmede

de buitenste rand is versierd wordt op een langen zwarten draad een rij kralen aangeregen en met afzonderlijke steken die men op regelmatige af-standen over de kralenrij legt, volgens de af-beelding naar den vereischten vorm bevestigd. Wij moeten verder doen opmerken dat de ein-

den der draden aan de verkeerde zijde goed moeten worden vastgenaaid, omdat de kralen ander bij het veelvuldig gebruik van het bord

los zouden raken. Man kan het vlechtwerk ook

in eene lichtere kleur nemen en dan moeten

de kralen natuurlijk zwart of ten minste don-

ker zijn.

Kwast met een geknoopt

overtrek.

Afb. No. 7. Fijne en grove bor-

duurkatoen, een knoopnaald,

drie knooppennetjes van ver-

schillende breedte.

In een der vorige nummers bo-

den wij aan onze lezeressen het mo-del van een gehaakt overtrek voor een kwast aan, nu geven wij de afb. onder No. 7, en ook de beschrijving van een knoopwerk dat met grove of fijne katoen gewerkt tot hetzelfde

gebruik bestemd is.

Tot het namaken van dit over-trek heeft men eene middelmatige dikke breinaald, en twee knooppen-netjes noodig, waarvan No. 1 met

een draad 2½ d. lang, No. 2 met

een draad 1 d. lang moet omspan-

nen worden. Men begint met de

fijne katoen, zet op het pennetje

No. 1, 20 mazen op en verbindt

deze tot eene rondte. In de vol-

52 DE GRACIEUSE. [12 Maart 1865. 3e Jaargang.]

No. 10. Lampekap met fotografiën. Verkleind.

No. 8. Coiffure “à la Crecque.” Voorzijde.

No. 7. Kwast met een geknoopt overtrek.

No. 11. Takje bladeren voor het gar-

nituur van de lampekap. Oor-

spronkelijke grootte.

No. 9. Coiffure “à la Crecque.” Achterzijde.