De Gracieuse 11 June 1867 | Page 6

Mandje van randen stroo.

Afbeelding No. 49. Knippatroon voor den bodem: keerzijde van

het Supplem. No. XIV, Fig. 46.

Dit fraaie mandje kan met weinig moeite geheel door de dames ver-

vaardigd worden. Het bestaat uit randen zwart en wit stroo ongeveer

¾ d. breed en stroo koord; paarse taf wordt voor de voering aange-

geven, fig. 46 geeft het fatsoen van den bodem van het mandje, naar

hetwelk de randen in de rondte aan elkander worden genaaid. De rand

van het mandje 8 d. hoog wordt naar boven ongeveer 5 d. wijder en

volgens de afbeelding uit eenige rijen randen stroo en koord vervaardigd, waar-

van het laatste met bogen wordt aange-

naaid. Het deksel van het mandje, dat

over den rand reikt, is op dezelfde wij-

ze samengesteld, de af-

beelding stelt het aan eene zijde een weinig opgeheven voor. Eenige ringen van dikker koord, als ook twee hengsels worden er volgens de

afbeelding aangezet.

Kleedje voor de

toilettafel om bij

het kappen te

bezigen.

Afb. No. 50 en 51.

Knipp. van eene punt:

keerz. van het Supplem. No. XIX,

Fig. 54.

Dit kleed dient zoowel ter be-

schutting van de toilettafel bij het kappen, als ter bewaring van de daarbij benoodigde voorwerpen, als een kam, schuier, enz. Afb.

No. 51 stelt het kleed uitgespreid, afbeelding No. 50 te zamen gevouwen voor. Het bestaan uit een vierkant gedeelte shirting

van 56 d., waar aan den buitenrand een strook shirting 3 d.

breed wordt opgezoomd, deze strook bedekt tegelijkertijd het aanzetten van de punten van de stof, die het kleed in de rondte

garneeren. Elke punt wordt afzonderlijk naar fig. 54 vervaar-

digd, daar men naar de genoemde figuur een dubbel gedeelte

van de stof knipt, die aan eene lange zijde ligt toegevouwen,

dan wordt de stof langs de gestipte lijn op fig. 54 omgelegd. De

aldus vervaardigde punten worden volgens de afb. aan het kleed genaaid.

Aan eene zijde wordt het kleed met een kleiner gedeelte (44 d. in het vier-

kant) wasdoek voorzien, dat met taffen lint omboord en aan de vier hoeken op

het kleed wordt geknoopt. Eindelijk zet men er de linnen banden volgens af-

beelding No. 50 aan.

Tusschenzetsel van mignardise en haakwerk.

Afbeelding No. 54.

Ter vervaardiging van dit tusschenzetsel van mignardise en haakwerk verbindt

men twee einden mignardise van vereischt wordende lengte zoodanig volgens de afbeelding, dat zich tel-

kens 5 oogjes van het mignardise aan de buitenzijde

van elken boog, en gedurig 11 oogjes van binnen in

den kring bevinden. Men rijgt laatstgenoemden op een draad en omwoelt dezen met den draad waarmede

men werkt, zoodat daardoor een wieltje ontstaat. Aan beide zijden van deze bogen haakt men dan de twee

volgende toeren: 1. toer.

* 3 stokjes in de drie

middelste oogjes van

een boog van het

mignardise; bij

het werken van elk stokje steekt men de haak-

naald door alle drie de oogjes te gelijk 3 kett.,

1 kruisstokje, dat is: men werkt een dubbel

stokje in het volgende oogje, werkt het

stokje zoover af, dat er nog 3 lussen

op de naald blijven, dan werkt men

1 stokje in het 1. oogje van den vol-

genden boog, werkt nu het dubb. st.

af, haakt dan 2 kett. en nog 1 stokje

in de middelste lus van het dubb. st., dan

3 kett. Van * af herhalen. ― 2. toer. 1

vasten steek in het 1. st. van den vorigen toer;

* 3 picots, dat is 5 kett., 1 h. v. st. in den

1. van de 5 kett.;

7 kett., 1 h. v. st.

in den 1. van de 7 kett.; 5 kett., 1 h. v.

st. in den 1. van de

5 kett. Met dezen

pic. wordt 1 steek

van den vorigen toer overgeslagen, dan 12 v. st. Van

* af herhalen.

Patronen ter versiering van een naalden-

boekje, mandje voor handwerken enz.

Afbeelding No. 52 en 53.

Beide patronen worden in fransch borduurwerk en met den point russe met gekleurde koordzijde op taf of cachemir uitgevoerd. De vingerhoed, het kluwen en het

lint worden van taf vervaardigd en op de grondstof ge-

appliqueerd. De kleuren worden naar goedvinden genomen, men kan ze evenwel bij deze patronen zeer goed in overeen-

stemming met de voorwerpen welke zij afbeelden kiezen. De

koordzijde moet niet al te dik zijn.

Voor elk medaillon zet men 8 kettingsteken op, haakt, den laatsten steek

overslaande, daarop terug als volgt: 2 v. st. in den naastbijzijnden steek, in elk van de 5 volgende steken 1 v. st., 2 v. st. in den volgenden (laatsten) steek, nu aan de andere zijde van het opzetsel: 2 v. st. in den volgenden steek (dien waar reeds 2 v. st. in gewerkt zijn), 5 v. st. in de 5 volgende ste-

ken, 2 v. st. in den volgenden steek. ― Men werkt nu in de rondte nog 3

toeren v. st., in elken steek 1 steek, waarbij men gedurig om de beide bo-

venste lussen van den steek steekt en aan de dwarszijden van het medaillon regelmatig meerdert, namelijk door telkens in twee steken die zich aan de

buitenste spits bevinden 2 v. st. te haken; de laatste toer moet dus 29 steken tellen. Dan volgt de 5. toer. 3 v. st., 4 kett., 1

st. in den volgenden steek, 1 kett., hier-

mede 1 steek overslaan, 5 st. elk door 1 kett. en 1 steek tusschenruimte geschei-

den, 1 kett., 3 st. in de 3 volgende stek. (spits van het medaillon) elk door 1 kett. geschei-

den, 1 kett., 1 steek overslaan, 6 st. elk door 1 kett. en 1 steek tus-

schenruimte geschei-

den, 1 kett., 2 st. door

1 kett. gescheiden, 1 kett., 1 h. v. st. in den

2. van de 4 eerste kett. van dezen toer. ― 6. toer. 3 kett., 3 st. om den naastbijzijnden

kett., * 3 st. om den volgenden, 4 st. om den daaropvolgenden kett., van * af nog 7 maal herhalen, 3

st. om den nog overigen kett., 1 h. v. st. in den derden van de 3 eerste kett. van dezen toer. ― 7. toer.

* 2 kett., hiermede 1 steek over-

slaan, 3 h. v. st. in de 3 volgende

steken, van * af in de rondte herhalen. ― 8. toer. In elken kett.-

boog van den vorigen toer 1 v. st., 3 st., 1 v. st. Bij het werken van

dezen toer verbindt men tegelijkertijd de medaillons met de rozet-

ten, daar men ze volgens de afb. telkens met de 6 kleine bogen, die eene lange zijde van het medaillon innemen, aan de 6 kett.bogen

aan een van de beide korte zijden van de rozet verbindt. Dit geschiedt door dadelijk na het afwerken van het middelste stokje van een boog de naald uit den steek te halen, van boven naar onderen door den

overeenkomenden kett.boog te steken, den steek door te halen en dan verder voort te werken. Als op deze wijze alle rozetten en medaillons die voor de lengte van het tusschenzetsel vereischt worden zijn verbonden, dan sluit men het aan

de beide lange zijden door het volgende randje dat uit 3 toeren bestaat af: 1. toer. Ge-

durig 1 v. st. in elken kett.boog van de rozet, als ook in de nog onbewerkt gebleven puntjes van het medaillon, tusschen elk 5 kett. ― 2. toer. * 1 st. in den naastbijzijnden steek, 1 kett., 2 steken overslaan. Van * af herhalen. ― 3. toer. * 3 v. st. op de 3 naastbijzijnde steken, 1 picot, dat is 4 kett., 1 h. v. st. in den eersten hiervan, hier-

mede 1 steek overslaan. Van * af herhalen.

Schortje van grijs linnen voor meisjes

van 2―4 jaar.

Afb. No. 47. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.

No. VII, Fig. 24―26.

Dit schortje van grijs linnen is met roode wol gefeston-

neerd, het wordt met twee banden elk 36 d. lang vastge-

maakt, die aan de bovenzijde van het borststuk gehecht,

over den rug gekruist en op

zijde van het schortje vast-

geknoopt worden. Men

knipt voor dit laatste

naar elk der fig.

24 en 25 een gedeelte langs de dunne lijn in het

midden aaneen, naar fig. 26 de beide zakjes.

Al deze gedeelten worden zooals dit gedeelte-

lijk op fig. 24 is voorgeteekend en volgens

de afbeelding gefestonneerd, daarna zet

men de zakjes volgens de overeen-

stemmende teekens op het schortje

en stikt er het borststuk op. Eindelijk

worden de banden, van de stof van het

schortje, er aangezet en elk eind met een

knoopsgat voorzien, waarna men er tevens

de knoopen opzet.

Etui voor een

kam.

Afbeelding No. 48.

De grondvorm van dit etui is van dun bordpapier; men

knipt hiervan volgens de afbeelding twee gelijke gedeel-

ten, beplakt ze elk aan eene zijde met wasdoek, dat voor voering dient, en naait ze dan uitgenomen den bovensten uitgesneden rand over den kant aan elkander. Voor het bekleedsel aan de buitenzijde kan men eene licht kleur

van taf, cachemir, reps of iets dergelijks nemen; de ge-

deelten, die op de afbeelding donker voorkomen, worden

met donkere taf geappliqueerd; dit moet vooral uiterst

netjes en nauwkeurig geschieden want bij soortgelijke

kleine voorwerpen, valt elk onevenredigheid der figuren da-

delijk in ’t oog; als zij er op zijn gehecht dan wordt er smal zijden soutache omheengelegd. De keus der kleuren voor

dit borduurwerk laten wij aan den persoonlijken smaak

over; het borduurwerk wordt natuurlijk vervaardigd, eer

men het op het bordpapier bevestigd.

114 DE GRACIEUSE. [11 Juni 1867. 5e Jaargang.]

No. 49. Mandje van randen stroo.

Knippatroon van den bodem: keerz. van het Supplem. No. XIV, Fig. 46.

No. 43. Tuinhandschoen.

Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVIII, Fig. 51―53.

No. 45. Gehaakt tusschenzetsel.

No. 36. Doorloopend patroon.

No. 48. Etui voor kammen.

No. 47. Schortje van grijs linnen voor

meisjes van 2―4 jaar.

Knippatr., voorz. van het Supplem. No. VII.

Fig. 24―26.

No. 44. Gedeelte van het garnituur voor den

tuinhandschoen. Oorspr. grootte.

No. 34. Zakje voor sponsen, borstels enz.

No. 35. Doorloopend patroon.

No. 37. Doorl. patroon.

No. 38. Doorloopend patroon.

No. 39. Doorloopend patroon.

No. 41. Doorloopend patroon.

No. 40. Doorl. patroon.

No. 46. Gehaakt tusschenzetsel.

No. 42. Doorloopend patroon.