en 11. en 12. steek telkens een zoodanige moes, die dus aan beide zijden van de eerst vervaardigde moes komen, men vermeerdert nu op deze wijze in elk van de 6 vol-
gende partoontoeren het getal moezen telkens met eene, daar men gedurig aan beide zijden 1 steek meer vooruit komt. Als men 8 zoodanige moezen in eene rij heeft, dan vermindert men het getal moezen weder in elk van de 7 volgende toeren met 1 moes, daar men dan gedurig aan beide zijden 1 steek naar binnen gaat. Na eene zoodanige ruit met moezen gevormd te hebben werkt men 3 pat. toeren zonder moezen, dan
weder eene ruit, en zoo voort, tot dat de streep de vereischte lengte verkregen
heeft. Benevens deze strepen werkt men nog 2 andere geheel effen met witte wol
en elk 12 steken breed en versiert ze volgens afb. No. 16, dat een gedeelte van
eene zoodanige streep in oorspronkelijke grootte voorstelt, met applicationfigu-
ren van gekleurd laken, die volgens de genoemde afbeelding met verschillende kleuren van filozelle bevestigd en versierd worden. Tot insluiting van deze strepen haakt men nu nog 4 andere met paarse wol, die elk 5 steken breed en naar afb. No. 16 met groote dubbele kruissteken van lichtgele zijde versierd zijn. Door kettingsteken van dezelfde zijde worden daarna de afzonderlijke strepen volgens afbeeld. No. 15 geschikt aan elkander gehaakt, daar men
telkens met een kett. twee kantsteken van de twee strepen te zamen haakt.
Als men voor het deksel van de mand een tamelijk hoog gewelfd en in groen
katoen genaaid kussen van watten heeft vervaardigd, dan bekleedt men
hierover heen het deksel met het gehaakte gedeelte en brengt rondom aan
den buitenrand 2 rijen lussen van groene wol vervaardigd aan, die vol-
gens de afbeelding No. 36 bladzijde 75 van dezen jaargang vervaar-
digd worden. Twee rijen zoodanige lussen bedekken ook het aanzetten
van de einden gedraaide franje, die evenals de kwast afbeelding No.
35 op genoemde bladz. vervaardigd worden; elk eind wordt van
onderen aan het perkaal van den rand bevestigd. Men omwoelt
de beide ringen aan de zijden van de mand die als handvatsel
dienen als ook de lus en de pen, waarmede men haar sluit, met
groene wol.
Ronde hoeden.
Afbeelding No. 19―21.
De ronde hoeden zijn zoowel wat den vorm als wat het gar-
nituur betreft, weinig onderscheiden van de vroegere model-
len; het nieuwe bestaat alleen in den zeer lagen bodem.
Afb. No. 19. Hoed van brusselsch stroo; rondom den lagen bodem is blauw krip gelegd; van voren aan de rechterzijde
een touffe viooltjes van de kleur van het krip en korenaren.
Afb. No. 20. De vorm van dezen hoed van rijststroo is bij-
zonder sierlijk, de zeer lage bodem in de rondte met eene
guirlande van vergeet-mij-nietjes gegarneerd.
Afbeelding No. 21. Hoed van italiaansch stroo, volgens de afbeelding gegarneerd met bruine taf, in drieën gevloch-ten. Bij het uitvoeren van de vlecht moet men zorgen dat de-
zelfde zijde van een reep steeds naar boven ligt.
Modelhoeden.
Afbeelding No. 22―24.
Afb. No. 22. Hoed van grijs spaan gegarneerd met een lilas taffen vlecht, in drieën gevlochten; men moet zorgen dat dezelfde zijde van een
reep steeds naar boven ligt. Touffen van vlier, kristallen grelots en lilas
taffen linten voltooien het garnituur van dezen hoed.
Afb. No. 23. Hoed van brusselsch stroo met een garnituur en strik-
banden van lichtgroene taf; guirlande van lichtgroene bladeren. ― Afb. No.
24. Hoed van wit paardenhaar volgens de afbeelding met blauwe taf, kant
en witte gitten versierd. De hoed wordt met blauw taffen strikbanden dicht-
gemaakt.
Wandelcostumen.
Afb. No. 25―33. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX―XII, fig. 30―44.
Deze costumen behalve afb. No. 25 bestaan uit een rok, een korten rok er boven en een wijden paletot. De beide rokken zijn met geeren gesneden en
van boven geheel glad of met queueplooien voorzien.
Afb. No. 25. Robe van grijs popeline. De korte rok wordt zoo als de af-
beelding het voorstelt slechts door het garnituur nagebootst. Dit bestaat uit
zwart fluweelen lint met opgenaaide kristallen kra-len, bovendien uit kristallen grelots. Een soortgelijk garnituur komt ook op de mouwen voor. Aan den on-
derrand is een smalle volant (met stolpplooien) van de
stof van het kleedje en met kristallen kralen versierd, op den rok gezet. Langs de voorzijde van den rok een rij groote kristallen knoopen. Ceintuur van zwart flu-
weel met opgenaaide kristallen kralen.
Afb. No. 26 en 27. Costuum “Désirée” van grijs wollen popeline. Voor het fatsoen van de beide rokken kan met het knippatroon behoorende bij afb. No. 19 bladz. 96 van dezen jaargang nemen. De tweede rok
Afbeelding No. 18. Men begint de rozet met de middelste figuur, uit
bladvormige gedeelten bestaande en werkt den
1. toer. * 11 kett., den laatsten den deze kett., overslaande en op de 8 volgende kett. teruggaande: 1 v. st., 1 st., 2 dubb. st., 1 driev. st., 2
dubb. st., 1 st.; 1 v. st. in de bovenste lus van den volgenden (voor-
laatsten) kett., 1 h. v. st., in de onderste lus van denzelfden kett. Hiermede is 1 blad van de middernfiguur voltooid; men herhaalt nu van *
af nog 6 maal. Daarna verbindt men het eerste en laatste blad, door
1 h. v. st. in den eersten van de 11 kett. te haken. ― 2. toer. (De
draad wordt op nieuw aangelegd). In de punt van elk blad 1 h. v. st.;
na elken h. v. st. werkt men 12 kett. ― 3. toer. In elken kett.
boog 24 v. st. Met dezen toer is de rozet voltooid.
Werkmandje van wasdoek.
Afbeelding No. 14. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. XVII, fig. 49 en 50. Grijs en bruin leder,
blauw zijden veterband 1 d. breed, blauw
taffen lint 2½ d. breed, blauw zijden
soutache, zwarte en krijtwitte
kralen.
Dit mandje, van leder samengesteld is tot berging van naaibe-
hoeften en kleine handwerken bestemd. Om het te vervaardigen
snijdt men van bruin en grijs leder naar fig. 49 en 50 van elk
een gedeelte en hecht dan de beide gedeelten naar hetzelfde knip-
patroon vervaardigd aan elkander. De buitenranden van de
hierdoor verkregene dubbele lagen stof worden met blauw
zijden veterband geboord, dat op de grijze zijde met afzon-
derlijke zwarte kralen, op de bruine zijde met witte kralen
wordt opgenaaid. Als daarna de vetergaten op fig. 49 aan-
gewezen, met blauw zijde zijn omgenaaid, dan verbindt men fig. 49 en 50 nauwkeurig de gestipte lijn (omtrek
van den bodem) van fig. 49 en 50 volgende, vervolgens worden zij over-
eenkomstig de cijfers met eenige steken aan den buitenrand bevestigd; hierbij moet men in aanmerking nemen, dat de grijze zijde van elk gedeelte,
dat later de binnenzijde van het mandje vormt, naar bo-
ven komt. De dubbele rand van het werkmandje wordt langs de gladde lijnen telkens met twee einden soutache los omspannen. Het aanzetten van dezen einden wordt aan de binnenzijde door blauw soutache bedekt, dat men, den omtrek van den bodem volgende, met zwarte kralen opnaait; aan de buitenzijde wordt het aanzetten van het soutache met blauw zijden veterband bedekt.
Eindelijk rijgt men volgens de afbeelding een blauw taffen lint door de vetergaten, haalt het stevig aan, waardoor het mandje den juisten vorm verkrijgt, en strikt het lint aan beide zijden van het mandje te zamen.
Mand met een gehaakt overtrek voor een
voetkussen.
Afb. No. 15 en 16. Een ovale mand met deksel 36 d. lang en 20 d. breed in doorsnede; zephirwol groen, wit en paars; filozelle goudgeel, cerise,
groen en zwart; lapjes laken van verschillende heldere kleuren en zwart.
Het bovengenoemde voetkussen biedt dit voordeel aan, dat de mand,
die den grondvorm uitmaakt, tevens tot berging van verschillende voorwerpen kan dienen. Het deksel door twee scharnieren aan de eene zijde van de mand verbonden, is van boven met een kussen voorzien, dat met afzonderlijk gehaakte en aan elkander gezette strepen van ver-schillende kleuren wordt overtrokken en rondom den buitenrand met een garnituur van lussen van wol is omgeven; de rand van de mand met groen perkaal overtrokken wordt naar afbeelding No. 15, waar-op het deksel van de mand een weinig verheven voorkomt, met afzon-derlijke einden gedraaide franje van groene wol versierd. De strepen die het deksel bedekken zijn alle met den tunischen haaksteek gewerkt,
de middelste, als ook de beide buitenste strepen aan elke zijde van de mand, worden van groene wol ver-vaardigd en met bovenopliggende verzet wordende moezen, in den vorm van eene ruit ingehaakt versierd. Het werk moet tamelijk stijf en dicht wezen, zoodat
met hiervoor geen grove haaknaald nemen moet. Men zet voor een van deze strepen 20 steken op, haakt hierop 1 patroontoer; bij den 2. toer van den 2. patr. toer begint men de hoogopliggende moezen waarvoor men tusschen het afwerken van den 10. en 11. steek 5 kett. haakt. Bij het opnemen van de steken van den 1. toer van den volgenden pat. toer komen deze als een lus of moes naar de rechterzijde voor. In den 2. toer van den 3. pat. toer werkt men tusschen den 9. en 10.,
[11 Juni 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 111
No. 10. Rok van shirting. Hierbij afb. No. 6. Borduurpatr.
keerz. van het Supplem. No. XVI, fig. 26―28.
No. 11. Costuum voor knapen v. 6―8 jaar.
Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IV en V,
fig. 12 en 21.
No. 17. Gehaakte rozet.
No. 16. Gedeelte van het gehaakte overtrek voor het mandje
als voetbkussen. Bij afb. No. 15. Oorspronk. grootte.
No. 13. Gedeelte van het garnituur voor den paletot.
Bij afb. No. 12. Oorspronkelijke grootte.
No. 14. Werkmandje van wasdoek.
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XVII, fig. 49 en 50.
No. 12. Paletot voor meisjes v. 4―6 jaar.
Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. III,
fig. 2―11.
No. 18. Gehaakte rozet.
No. 15. Mandje met een gehaakt overtrek als voetkussen.