De Gracieuse 11 June 1867 | Page 2

gepunt en wel naar de gedeeltelijk aanwijzing op fig. 7 en met behulp der afb. No. 12 en 13; daarna voorziet men de voorkanten van de voorstuk-

ken aan de binnenzijde met een reep der bovenstof ongeveer 4 d. breed,

die van de rechte zijde uit wordt vast-

gestikt waarbij men aan den voorrand tevens den reep zwart garnituur be-vestigt. In het rechter voorstuk maakt men zooals dit is voorgeteekend de knoopsgaten en zet op het linker de noodige knoopen. Men maakt in de-

zelfde gedeelten langs de dubbele lijn eene insnijding voor het zakje dat er tegen wordt gezet, het wordt naar aanwijzing op fig. 7 geknipt en met twee rijen stiksteken bevestigd. Aan den ondersten afgeknipten rand van de insnijding zet men de patte van het zakje vooraf gegarneerd, zoodanig vol-gens de overeenstemmende cijfers, dat zij langs de gepunte lijn omgevouwen ligt. De kraag wordt aan den boven-

rand met garnituur voorzien, daarna volgens de overeenstemmende cijfers op den paletot genaaid. De inslagen van de naden worden aan de binnen-

zijde met voering bedekt. Men naait de twee helften van elke mouw van 21 tot 22 en van 23 tot 24 toe en zet haar zóó dat zij met 24 op 24 van het voor-

stuk valt in het armsgat.

Twee gehaakte rozetten.

Afbeelding No. 17 en 18.

Beide rozetten kunnen ter versie-

ring van lingeriën of ook voor antimacassers gebezigd worden, al naar mate de grofte van de grondstof die

men voor de vervaardiging neemt.

Afbeelding No. 17. Een opzetsel van 22 kettingsteken verbindt men met 1 halven vasten steek tot eene

ronding en werkt hierin als

1. toer. 44 vaste steken. ― 2. toer. * 7 kett. hiermede 3 steken van den vorigen toer over-slaan, 1 v. st.

Van * af nog 10

maal herhalen.

3. toer. In elk van de 4 eerste steken van den

naastbijzijnden

kett.boog 1 h. v. st., * 5 kett., den laatsten van deze kett. overslaan en op de 4 volgende

kett. teruggaan-

de: 1 v. st., 1 st. (stokje), 1 dubb. st. (met 2 maal

omslaan) en 1

drievoudig st.

(met 3 maal om-

slaan); 1 h. v. st. in den middelsten steek van den vol-genden kett.boog. Van * af nog 10 maal herhalen. In het midden van de rozet wordt een wieltje gewerkt, dat men volgens de afbeelding met een ring van ket-

tingsteken ver-

siert, (bij het werken van elken 2. kett. van dezen ring vat men een draad van het wieltje mede).

110 DE GRACIEUSE. [11 Juni 1867. 5e Jaargang.]

No. 9. Borduurpatroon voor een witten rok. ½ der oorspronkelijke grootte.

No. 7. Garnituur voor een witten rok. Verkleind. Borduurpatroon

keerz. van het Supplem. No. XV, fig. 47.

stof van al de patten wordt zooals dit op de knippatronen is voorgeteekend met soutache en met knoopen gegar-

neerd, in de rondte met veterband ge-boord, daarna naait men de voering tegen de patten en hecht elke kleine patte langs den bovenrand op de groo-tere patte, zóó dat dezelfde cijfers op elkaar vallen. Daarna zet men de pat-ten volgens aanwijzing op de knippa-tronen aan den onderrand van de ja-quette en bedekt de inslagen van de na-den met de voering. De beide halve mouwen worden van 35 tot 36 en van 37 tot 38 aan elkaar genaaid, daarna garneert men den onderrand van de mouw volgens de afb. en naar aanwij-zing op het knippatroon met soutache en met knoopen, boort haar met veter-band en zet er aan de binnenzijde een reep lustrine 6 d. breed tegen. Bij het innaaien van de mouw in het armsgat moet 38 van de mouw op 38 van het voorstuk vallen. Men knipt den kraag van linnen in eene dubbele laag stof naar fig. 20 langs de dunne lijn in het midden aaneen, verbindt de dubbele stof langs den buitenrand, en zet den kraag volgens de overeenstemmende cijfers tusschen de dubbele stof van een halsboordje dat naar fig. 21 geknipt en om het dicht te maken met een knoop

en een knoopsgat wordt voorzien.

Paletot voor meisjes van

4―6 jaar.

Afb. No. 12 en 13. Knippatroon,

voorz. v. h. Suppl. No. III, fig. 7-11.

Het speelmakkertje van het kleine knaapje draagt een kort kleedje van grijs cretonne, aan den onderrand

in schelpen uitgesneden, met paars cachemir geboord, een tweeden rok met een volant à l’empire van de-

zelfde stof, een hoedje gegarneerd met vederen en een paletot van pars flanel. De laatste is langs al de buiten-

randen in punten uitgeknipt, zij zijn uitgetand en elk met een geslepen gitten plaatje ver-

sierd. Tegen deze punten is een reep zwart laken gezet, die er naar afb. No. 13 van de boven-

zijde uit met stik-

steken van zwarte zijde aan is beves-

tigd. Men knipt voor den paletot naar elk der fig. 7 en 10 twee gedeel-ten naar fig. 8 en 9 een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 11 voor elke mouw

twee stukken,

waarbij men op de afwijkende lijnen voor de onderste helft moet letten. Fig. 7 en 8 wor-

den volgens de

overeenstemmende cijfers aan elkaar gezet, de afgeknipte

randen van de

voorstukken onge-veer 1 d. breed naar binnen omgevou-

wen en van de

rechte zijde uit met

stiksteken van

zwart zijde bevestigd. De buitenrand van den paletot wordt, behalve aan het uitsnijdsel van den hals, uit

No. 8. Borduurpatroon voor een witten rok. ½ der oorspronkelijke grootte.

No. 6. Garnituur voor een witten rok. Bij afb. No. 10. Verkleind. Borduurpatroon keerz. v. h. Supplem. No. XVI, fig. 48.

No. 5. Garnituur voor een witten rok. Oorspronkelijke grootte.