De Gracieuse 1 June 1866 | Page 5

en punt voorzien, aan de ceintuur gezet, en de voorste patte als-dan over de ceintuur heengelegd. Wij moeten echter aanmerken dat deze portejupe alleen voor een kleedje van eene witte stof ge-

schikt is.

Kleedje “Mozambique.”

Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.

No. X, Fig. 42 en 43.

Het model van de bovengenoemde afb. bestaat

uit zilvergrijs mozambique. De tweede rok is aan

den onderrand met spitse punten uitgesneden en met paarse taf geboord, daarboven loopt een

vlecht van een schuinen reep van de stof van het kleedje 2 d. breed, en twee andere reepen van

paarse taf vervaardigd. Dit zelfde garnituur komt nogmaals, zooals de afb. het aantoont, op den

paletot voor, die aan de voorzijde aan elken kant met een diep in-gesneden punt is voorzien, met knoopen van paarse taf dichtge-maakt en met eene ceintuur om te taille wordt vastgehouden. De

ceintuur bestaat uit taf, heeft van voren en van achteren een

dubbelen strik, waarvan de knoop door een eindje van

de vlecht vervangen wordt. De lagen der plooien

waarmede de rok is opgenomen, worden met

soortgelijke strikken van de stof van het

kleedje en met taf geboord, bedekt. Fig. 42

en 43 van het hierbij behoorende knip-

patroon, geven het voorstuk en het zij-

pand, voor het overige is het fatsoen

van den paletot gelijk aan dat van

het kleedje “Montpensier.” De

punten op fig. 42 en 43 ge-

deeltelijk aangegeven, moe-ten in de rondte voortgezet

worden.

Kleedje “Erica.”

Afb. No. 25.

Het garneersel van dit costuum is ongemeen, en te-vens zeer fraai. De paletot en de rok zijn vervaardigd

van blauw foulard, de tweede

rok van wit en blauw ge-

streept foulard; hieruit be-

staan ook de patten die in

eene tegenovergestelde rich-

ting van de strepen geknipt

kantsteken met

zoogenaamde

wieltjes of spin-

netjes gevuld,

wanneer men

hierbij niet het

tulle applica-

en met blauw foulard geboord het garnituur (men vergelijke de afb.) uitmaken. De rok

is boven aan de ceintuur, op regelmatige afstanden met 6 patten voorzien, elk 84 d. lang

en 6 d. breed, voor het opnemen van het kleedje bestemd. Al de patten zijn met blauw

foulard geboord en hebben voor het opnemen van den rok drie knoopsgaten, waarvan

het eerste 8 d. boven den onderrand, de andere met 18 d. tusschenruimte zijn aange-

bracht. Men zet de knoopen op de noodige afstanden op den rok. Het spreekt van zelf

dat de lengte van de patten van de gestalte der figuur afhangt.

Stofmantel voor dames.

Afb. No. 26. Knippatr., voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―7.

Met de vraag “waar zullen wij heen gaan,” doet zich ook de zorg voor een geschikt

reiscostuum gevoelen. De stofmantel kan hiertoe wel in de eerste plaats gerekend wor-

den, die bij een buitenpartijtje of bij kleine uitstapjes, kortom overal behalve in de

stad en op de wandeling onont-

beerlijk is, en over het geheele

reiscostuum, dat gewoonlijk

uit een rok, paletot en een

tweeden rok van dezelfde

stof bestaat, gedragen wordt. Een zoodanige mantel wordt uit nan-

king of grijs perkaal vervaardigd. Ons model

bestaat uit laatstge-

noemde stof en geeft een wijden mantel met een

capuchon te zien, met

eene ceintuur om de

taille dichtge-

maakt, van boven ingerimpeld en aan een vierkant stuk gezet; de capu-

chon kan ten einde de coiffure voor stof en regen te beveiligen, ook over

het hoofd gehaald worden. Als men van de fig. 1 en 2 de omslagen af-

zonderlijk overgenomen en aan het geheel heeft gehecht, dan knipt men

uit de gekozen stof, naar elk der fig. 1 en 3 twee gelijke gedeelten, verder

naar elk der fig. 2, 4, 6 en 7 een gedeelte langs de dunne lijn op het

knippatroon aaneen, de fig. 3 en 4, de gedeelten van het stuk echter van

dubbele stof, aan de fig. 1 en 2 moet men de noodige lengte geven, door in de richting van de lijnen met een pijl geteekend, voort te knippen.

Ons model is, van het stuk tot van onderen aan den rand, 112 d. lang. Voor elke mouw worden naar fig. 5 twee gedeelten geknipt, en wel iets

langer voor een omslag 3 d. breed aan den onderrand; het onderste ge-

deelte van de mouw krijgt den juisten vorm door de afwijkende lijnen te

volgen. Als de gedeelten van den romp

op zijde van 1 tot aan den rand van

onderen, en de gedeelten van het

stuk op elken schouder van 7

tot 8 aan elkaar zijn gezet,

dan legt men in den voor-

kant en in den onderrand van den mantel tot dus-

verre voltooid, een zoom, rimpelt den bovenrand van

3 tot 4, verder van 5 tot 6 in, en zet hem dan met een ingeregen koordje er tus-

schen, volgens de overeen-

stemmende cijfers op de

knippatronen, tusschen

de dubbele stof van

het stuk, dat aan

den rand van vo-

ren geboord

en aldaar

Kleedje “Montespan.”

Afb. No. 23. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―21.

Dit elegante costuum bestaat uit wit alpacca en blauw foulard voor het garni-tuur. Het laatste geeft op den tweeden rok naar boven gerichte patten te zien,

elk met een parelmoeren knoop versierd, die behalve aan de onderste dwarszijde

met een schuin reepje dat ½ d. breed onder den buitenrand van de patte uitkomt,

zijn geboord. Het schuine reepje is 2 d. breed geknipt, op de helft van de breedte

toegevouwen en met twee rijen stiksteken van witte zijde een stroohalm breed van

elkaar, op de patte gehecht, zóó dat het als een biesje onder den buitenrand uit-

komt. Op dezelfde wijze is ook het overige garnituur van het costuum, dat over

het algemeen schuin wordt gesneden, vervaardigd. Het bestaat vooreerst aan den

buitenrand van den paletot, met wit foulard gevoerd, uit een schuinen reep 2 d.

breed, verder uit een breeden kraag, epauletten en uit twee patten, die schijn-

baar op de mouw zijn vastge-

knoopt, aan den onderrand

van de mouw uit een reep

garnituur 5½ d. breed,

die in eene puntig bijge-

knipte patte, welke er

los over ligt, eindigt.

De wijze waarop dit

kleedje wordt opge-

nomen is zeer bui-

tengemeen. Eene

ceintuur, die om de

taille sluit, houdt

gelijktijdig eene portejupe vast; deze bestaat voor het opnemen van het

voorste gedeelte van het kleedje, uit twee afzonderlijke lange patten, voor het achterste gedeelte uit een grooten ronden band uit afzonderlijke

patten samengesteld. De slaap van het kleedje kan op deze wijze even ge-

makkelijk opgenomen als neergelaten worden. Aan ons model is de por-

tejupe en ook de ceintuur van foulard, even als de hierboven beschreven

patten genomen. De band is samengesteld uit het middelste ronde gedeelte en uit vier afzonderlijke patten, naar aanwijzing van fig. 19 geknipt, en

aan elkaar gezet. Men voorziet voor elken kant de bovenste van deze pat-

ten aan den binnenkant, om er de ceintuur doorheen te kunnen steken,

met een klein lusje van linnen band, wij hebben dit op het knippatroon

aangegeven, en verbindt ze van 28 en 29 met de patten naar fig. 20 ge-

knipt, die zooals dit is voorgeteekend twee knoopsgaten krijgen. In over-

eenstemming hiermede voorziet

men den rok met knoopen, zoo-

dat deze daardoor ongeveer

34 d. van den onderrand af,

in de hoogte wordt ge-

haald. Men moet de cein-

tuur volgens de wijdte

van de taille en naar

fig. 21 knippen, dan

door de smalle lus-

sen die zich aan fig.

19 bevinden, ha-

len; een dezer laat-

sten worden ook op de plaats met ster

[1 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 111

No. 22. Robe “Roxanne.”

No. 23. Robe “Montespan.”

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―21.

No. 21. Robe “Montpensier.”

Knippatr., voorz. van het Supplem. No. II, Fig. 8―15.

No. 25. Robe “Erica.”

No. 26. Stofmantel voor dames.

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―7.

No. 24. Robe “Mozambique.”

Knippatr., keerz. van het Supplem. No. X, Fig. 42 en 43.