en punt voorzien, aan de ceintuur gezet, en de voorste patte als-dan over de ceintuur heengelegd. Wij moeten echter aanmerken dat deze portejupe alleen voor een kleedje van eene witte stof ge-
schikt is.
Kleedje “Mozambique.”
Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. X, Fig. 42 en 43.
Het model van de bovengenoemde afb. bestaat
uit zilvergrijs mozambique. De tweede rok is aan
den onderrand met spitse punten uitgesneden en met paarse taf geboord, daarboven loopt een
vlecht van een schuinen reep van de stof van het kleedje 2 d. breed, en twee andere reepen van
paarse taf vervaardigd. Dit zelfde garnituur komt nogmaals, zooals de afb. het aantoont, op den
paletot voor, die aan de voorzijde aan elken kant met een diep in-gesneden punt is voorzien, met knoopen van paarse taf dichtge-maakt en met eene ceintuur om te taille wordt vastgehouden. De
ceintuur bestaat uit taf, heeft van voren en van achteren een
dubbelen strik, waarvan de knoop door een eindje van
de vlecht vervangen wordt. De lagen der plooien
waarmede de rok is opgenomen, worden met
soortgelijke strikken van de stof van het
kleedje en met taf geboord, bedekt. Fig. 42
en 43 van het hierbij behoorende knip-
patroon, geven het voorstuk en het zij-
pand, voor het overige is het fatsoen
van den paletot gelijk aan dat van
het kleedje “Montpensier.” De
punten op fig. 42 en 43 ge-
deeltelijk aangegeven, moe-ten in de rondte voortgezet
worden.
Kleedje “Erica.”
Afb. No. 25.
Het garneersel van dit costuum is ongemeen, en te-vens zeer fraai. De paletot en de rok zijn vervaardigd
van blauw foulard, de tweede
rok van wit en blauw ge-
streept foulard; hieruit be-
staan ook de patten die in
eene tegenovergestelde rich-
ting van de strepen geknipt
kantsteken met
zoogenaamde
wieltjes of spin-
netjes gevuld,
wanneer men
hierbij niet het
tulle applica-
en met blauw foulard geboord het garnituur (men vergelijke de afb.) uitmaken. De rok
is boven aan de ceintuur, op regelmatige afstanden met 6 patten voorzien, elk 84 d. lang
en 6 d. breed, voor het opnemen van het kleedje bestemd. Al de patten zijn met blauw
foulard geboord en hebben voor het opnemen van den rok drie knoopsgaten, waarvan
het eerste 8 d. boven den onderrand, de andere met 18 d. tusschenruimte zijn aange-
bracht. Men zet de knoopen op de noodige afstanden op den rok. Het spreekt van zelf
dat de lengte van de patten van de gestalte der figuur afhangt.
Stofmantel voor dames.
Afb. No. 26. Knippatr., voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―7.
Met de vraag “waar zullen wij heen gaan,” doet zich ook de zorg voor een geschikt
reiscostuum gevoelen. De stofmantel kan hiertoe wel in de eerste plaats gerekend wor-
den, die bij een buitenpartijtje of bij kleine uitstapjes, kortom overal behalve in de
stad en op de wandeling onont-
beerlijk is, en over het geheele
reiscostuum, dat gewoonlijk
uit een rok, paletot en een
tweeden rok van dezelfde
stof bestaat, gedragen wordt. Een zoodanige mantel wordt uit nan-
king of grijs perkaal vervaardigd. Ons model
bestaat uit laatstge-
noemde stof en geeft een wijden mantel met een
capuchon te zien, met
eene ceintuur om de
taille dichtge-
maakt, van boven ingerimpeld en aan een vierkant stuk gezet; de capu-
chon kan ten einde de coiffure voor stof en regen te beveiligen, ook over
het hoofd gehaald worden. Als men van de fig. 1 en 2 de omslagen af-
zonderlijk overgenomen en aan het geheel heeft gehecht, dan knipt men
uit de gekozen stof, naar elk der fig. 1 en 3 twee gelijke gedeelten, verder
naar elk der fig. 2, 4, 6 en 7 een gedeelte langs de dunne lijn op het
knippatroon aaneen, de fig. 3 en 4, de gedeelten van het stuk echter van
dubbele stof, aan de fig. 1 en 2 moet men de noodige lengte geven, door in de richting van de lijnen met een pijl geteekend, voort te knippen.
Ons model is, van het stuk tot van onderen aan den rand, 112 d. lang. Voor elke mouw worden naar fig. 5 twee gedeelten geknipt, en wel iets
langer voor een omslag 3 d. breed aan den onderrand; het onderste ge-
deelte van de mouw krijgt den juisten vorm door de afwijkende lijnen te
volgen. Als de gedeelten van den romp
op zijde van 1 tot aan den rand van
onderen, en de gedeelten van het
stuk op elken schouder van 7
tot 8 aan elkaar zijn gezet,
dan legt men in den voor-
kant en in den onderrand van den mantel tot dus-
verre voltooid, een zoom, rimpelt den bovenrand van
3 tot 4, verder van 5 tot 6 in, en zet hem dan met een ingeregen koordje er tus-
schen, volgens de overeen-
stemmende cijfers op de
knippatronen, tusschen
de dubbele stof van
het stuk, dat aan
den rand van vo-
ren geboord
en aldaar
Kleedje “Montespan.”
Afb. No. 23. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―21.
Dit elegante costuum bestaat uit wit alpacca en blauw foulard voor het garni-tuur. Het laatste geeft op den tweeden rok naar boven gerichte patten te zien,
elk met een parelmoeren knoop versierd, die behalve aan de onderste dwarszijde
met een schuin reepje dat ½ d. breed onder den buitenrand van de patte uitkomt,
zijn geboord. Het schuine reepje is 2 d. breed geknipt, op de helft van de breedte
toegevouwen en met twee rijen stiksteken van witte zijde een stroohalm breed van
elkaar, op de patte gehecht, zóó dat het als een biesje onder den buitenrand uit-
komt. Op dezelfde wijze is ook het overige garnituur van het costuum, dat over
het algemeen schuin wordt gesneden, vervaardigd. Het bestaat vooreerst aan den
buitenrand van den paletot, met wit foulard gevoerd, uit een schuinen reep 2 d.
breed, verder uit een breeden kraag, epauletten en uit twee patten, die schijn-
baar op de mouw zijn vastge-
knoopt, aan den onderrand
van de mouw uit een reep
garnituur 5½ d. breed,
die in eene puntig bijge-
knipte patte, welke er
los over ligt, eindigt.
De wijze waarop dit
kleedje wordt opge-
nomen is zeer bui-
tengemeen. Eene
ceintuur, die om de
taille sluit, houdt
gelijktijdig eene portejupe vast; deze bestaat voor het opnemen van het
voorste gedeelte van het kleedje, uit twee afzonderlijke lange patten, voor het achterste gedeelte uit een grooten ronden band uit afzonderlijke
patten samengesteld. De slaap van het kleedje kan op deze wijze even ge-
makkelijk opgenomen als neergelaten worden. Aan ons model is de por-
tejupe en ook de ceintuur van foulard, even als de hierboven beschreven
patten genomen. De band is samengesteld uit het middelste ronde gedeelte en uit vier afzonderlijke patten, naar aanwijzing van fig. 19 geknipt, en
aan elkaar gezet. Men voorziet voor elken kant de bovenste van deze pat-
ten aan den binnenkant, om er de ceintuur doorheen te kunnen steken,
met een klein lusje van linnen band, wij hebben dit op het knippatroon
aangegeven, en verbindt ze van 28 en 29 met de patten naar fig. 20 ge-
knipt, die zooals dit is voorgeteekend twee knoopsgaten krijgen. In over-
eenstemming hiermede voorziet
men den rok met knoopen, zoo-
dat deze daardoor ongeveer
34 d. van den onderrand af,
in de hoogte wordt ge-
haald. Men moet de cein-
tuur volgens de wijdte
van de taille en naar
fig. 21 knippen, dan
door de smalle lus-
sen die zich aan fig.
19 bevinden, ha-
len; een dezer laat-
sten worden ook op de plaats met ster
[1 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 111
No. 22. Robe “Roxanne.”
No. 23. Robe “Montespan.”
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―21.
No. 21. Robe “Montpensier.”
Knippatr., voorz. van het Supplem. No. II, Fig. 8―15.
No. 25. Robe “Erica.”
No. 26. Stofmantel voor dames.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―7.
No. 24. Robe “Mozambique.”
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. X, Fig. 42 en 43.