De Gracieuse 1 June 1866 | Page 3

het garnituur uit kleine roosjes en lange fijne grassprieten welke er aan de lin-

kerzijde aangebracht, over den bavolet af hangen, terwijl er een fijne “benoiton”

ketting doorheen is gehaald. De hoed wordt met smalle roze taffen linten dicht-

gemaakt, het garnituur is voltooid met breede wit taffen linten met sterren, die

aan beide zijden los neerhangen.

Onder de ronde hoeden onderscheidt zich door een rijk en zeer ongemeen

garneersel:

Afb. No. 17. Hoed (forme italienne) een vlak gewelfd ovaal deksel van

randen wit getand stroo, gegarneerd met witte vederen en breede biezen. Eene

echarpe van fijn gebloemde tulle, met kant en kralengrelots omzet, is een wei-

nig ingerimpeld langs den bui-

tenrand binnen in den hoed ge-

hecht, zoodat zij aan den voor-kant eene kleine voile vormt, maar van achteren met twee

einden op den rug neerhangt.

Afb. No. 18. Ronde hoed van

glad rijststroo met eene lange voile van zijden tulle, die aan de rechterzijde van den hoed

door eene touffe van groote witte peervormige paarlen wordt vastgehouden. Om den rand loopt wit geplooid taffen lint en kristallen grelots; de hoed is van voren in het midden met eene witte veder versierd. De hoed die de afb. No. 19 te zien geeft, heeft het fatsoen on-der den naam “toque” bekend

en wordt vooral door jonge meisjes gaarne gedragen. De hoed van italiaansch

stroo is met loof en met vruchten als ook met eene lange wit tullen voile met geappliqueerde bladeren van zwarte kant versierd, gegarneerd. ― De hoed Afb. No. 20 eindelijk bestaat uit wit gevlochten stroo, is met bruin zijden ga-

lon geboord, en met loof en bessen versierd, verder met twee barbes, van

zwarte kant die van achteren los neerhangen.

Wandel- of reiscostumen.

Afb. No. 21―25.

Met de helderen, warme lente- en zomerdagen zijn veler gedachten met de

zorg voor een reistoilet vervuld, hieraan willen wij onzen lezeressen, zij mogen dan uitstapjes van korteren of langeren duur maken, te gemoet komen, door

Gothisch alphabet en cijfers.

Wit borduurwerk. Afbeelding No. 13.

Tegenwoordig borduurt men in de fijne zakdoeken minder den geheelen

doopnaam, maar veel meer de afzonderlijke voorste letters, die dan tamelijk

groot en schoon van teekening zijn. Het voor ons liggende alphabeth geeft eene keuze van zoodanige naamcijfers, die, zuiver en degelijk uitgevoerd, zeer fraai

zijn. Bijzondere nauwkeurigheid is bij het omtrekken der arabeske figuren van

de naamcijfers aan te bevelen, waarin men de gestipte figuren met den stiksteek,

het binnenste met kantsteken of open werk vult. De bloemen, bladeren en moe-

zen worden dik geborduurd. De

pijlen, lansen, staafjes enz. zijn gedeeltelijk met den rechten

steelsteek gecordonneerd, deels

dik geborduurd.

Zomerhoeden.

Afbeeldingen No. 14―20.

Met deze afbeeldingen wil-

len wij onze lezeressen bekend

maken met de fatsoenen en de

verschillende garneersels der

nieuwmodische hoeden. Onder

de drie eerste, die in den beken-

den vorm empire calotte

het naast aan het fatsoen pa-

méla komen, behoort:

Afb. No. 14. Hoed van grijs stroo, bestaande uit randen, die

als schubben over elkaar heen

liggen. Het garnituur vormt eene touffe van opstaande lussen roze taffen lint,

tamelijk hoog aan de rechter zijde van den hoed aangebracht, en wordt voltooid

met een strik van zwart fluweelen lint met twee lange, los hangende einden.

Intérieur van zijden tulle en zwarte kant, onder den bavolet eene ruche van

smal ― strikbanden van breed roze taffen lint. ― De hoed onder de afb. No. 15 voorgesteld bestaat uit geel stroo, ruitsgewijze gevlochten, in de rondte

met een breeden reep eveneens gevlochten omgeven, hoewel deze van boven en

van achteren in het midden gespleten is; het garnituur zoowel boven op als

binnen in den hoed is gevormd van zwarte kralen grelots en zwart fluweelen

bloemen met veel loof; de hoed wordt met smalle zwart fluweelen lintjes dicht-

gestrikt; een breed geel taffen lint is over den bodem van den hoed gelegd en

hangt aan beide zijden met lange einden los neer. ― De hoed afb. No. 16 be-

staat eindelijk uit dikke randen wit stroo, die een weinig over elkaar liggen,

[1 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 109

No. 13. Gothisch alphabet en cijfers. Fransch borduurwerk.