vorm voor het inzetten der plooijen en eindelijk het gladde stuk dat op den rug puntig toeloopt, veel bijdragen. Fig. 1 geeft het patroon van de helft
van den romp van voren, maar zoo als die zich vertoont als het geplooide gedeelte er in is gezet, de romp moet natuurlijk langer worden geknipt,
men heeft daartoe slechts de rigting van den pijl te volgens. Men zij er
op bedacht om het hemd naar onderen toe niet wijder te doen uitloo-
pen. De lengte van den voorromp waarvan de hoeken van onderen zijn af-gerond bedraagt van ster op Fig. 1 afgemeten, 47 d. Van achteren moet
de romp 11 d. langer genomen worden. Hetgeen wij omtrent het toegeven
der lengte bij Fig. 1 hebben aangemerkt is ook op Fig. 2 toepasselijk.
Nadat men de chemiset aan het hemd heeft gezet, rimpelt men het
onderste gedeelte van den voorromp van ster op de middenlijn tot aan punt in en zet er zoowel aan den verkeerden als aan den regten kant het op
Fig. 1 aangegeven rond uitgeknipte boordje op. Van achteren wordt
de romp van boven aan beide zijden van B tot kruis ingerimpeld, ver-
volgens zet men er het gladde stuk zoodanig op dat B op B, kruis op
kruis, C op C sluit en D op D, E op E op den voorromp valt. Fig. 4
geeft de helft van het regtopstaande kraagje, dit wordt naar de aanwijzing der letters op het hemd gestikt en krijgt van voren een knoop en een knoopsgat. De mouw naar Fig. 5 te knippen naait men van G tot kruis
aaneen, zoomt de split, rimpelt haar in van kruis tot kruis en zet er de
naar Fig. 6 vervaardigde manchette op, terwijl de mouw van boven met A op A op den zijnaad van den romp moet vallen. Op ons model is het arms-gat aan de verkeerde zijde tot aan het stuk geboord, met een schuinen
reep der stof ongeveer 3 d.
breed.
Fichu “Editha.”
Afbeelding 48 en 49.
Knippatroon, keerzijde
van het Supplement
No. XVI. Fig.
48 en 49.
De fraaije fichu waarvan wij hier-nevens aan onze lezeressen het mo-del aanbieden is
vervaardigd uit
witte zijden tulle of blonde, witte kant, ruches en
een garneersel van zware rooskleurige taf in den vorm van eene draperie, waarvan de einden van onderen als van eene écharpe tamelijk breed, schuin bijgeknipt en met kant versierd, neerhangen. De rug wordt naar
Fig. 49 aaneengeknipt, de beide voorstukken elk af-zonderlijk naar Fig. 48, eer men de laatste gedeelten
knipt worden in de lengte diepe plooijen in de stof gelegd, en slechts van boven en van on-deren met een steekje vastge-
hecht. Op de plaats waar de draperie moet worden opgezet, overal met drie dunne lijntjes op het patroon aangeduid, krijgt de fichu aan de achterzijde
een reep stijve tulle, de naad op den schouder wordt vervolgens toegenaaid
van W tot X en door twee kantjes rijkelijk 1 d. breed bedekt, zij moeten
een weinig over elkaar komen en
er glad langs den naad worden
opgezet. De fichu heeft in de
rondte eene kant 8 d. breed die
er een weinig ruim aangezet, en
naar achteren toe een weinig on-
der komt; zoodat zij zich daar
1 duim smaller vertoont. Nu zet
men een tweede kant glad, maar
naar boven gekeerd op den tullen-
fond en zoodanig dat de twee einden van achteren over elkaar komen en
van boven zes duim boven de ruimte voor de draperie blijven maar van
voren schuin toeloopen. De taffen dra-perie waarin men evenzoo drie diepe
plooijen legt bestaat uit afzonderlijke gedeelten die langs de geheele lengte
van voren naar achteren een weinig
over elkaar liggen en hier
en daar met drie met taf
overtrokken knoopen aan
een zijn gehecht zoo als
wij dit aan beide zijden
van de fichu duidelijk heb-ben aangegeven. Op het patroon hebben wij de plaats voor de knoopen alsmede de breedte der
plooijen, zoo ver de ruimte
dit veroorloofde aangeduid. Voor elk gedeelte der dra-
perie heeft men noodig een schuin geknipten reep taf met stijve tulle of gaas gevoerd, de lengte moet
men naar het patroon af-meten, de twee gedeelten
metalen knoopen gesloten. Het laarsje is gegarneerd met breed zwart fluweel lint of reepen zijde, dier er met den ketting- of stiksteek op bevestigd
zijn.
Afbeelding No. 41. Zwart fluweelen schoen, van boven rondom
den rand met vergulde kogelvormige knoopen of groote kralen, aan de voorzijde met eene kapel gegarneerd. De vleugels bestaan uit blaauw flu-weel, de kapel zelve uit verguld metaal, terwijl de aderen er met witte
zijde zijn opgewerkt.
Afbeelding. 42. Schoentje van dik, bruin, zijdenreps rond-
om den bovenrand gegarneerd met eene uitgatande ruche van oranjekleu-rig taf dat er in het midden met een bruin zijden koordje is op vastge-
hecht. Het vereenigt zich aan de voorzijde met een strik van bruin taf lint door een parelmoeren knoop te zaam gehouden, welke strik op het voor-stuk van den schoen, neervalt. Verder is, aan de binnenzijde van de ruche nog eene touffe van gele vederen met daauwdroppen bezaaid, aangebragt.
Afbeelding No. 43. Zwart satijnen schoen. Het voorstuk in schel-
pen uitgesneden, is benevens de bovenrand met zwarte kant en een zwart en wit koordje gegarneerd; van onderen aan de insnijding van de twee voorste punten, hangen twee dikke kwastjes, terwijl van binnen een omhoog staand garnituur van zwarte kant is aangebragt.
Coiffure “Jardinière.”
Afbeelding No. 44 en 45.
Dit kapsel, even oorspron-kelijk als gracieus zal zou wij ons niet bedriegen zeer
geschikt zijn om het
baltoilet van me-nige onzer jeug-dige lezeressen te
voltooijen. De coiffure heeft iets zeer ei-genaardigs en wel door een soort van tra-liewerk, van dunne spijl-
tjes met fluweel
overtrokken,
waarover ran-ken klimop
afhangen die van onderen in een mosroos en een takje
van den klimopplant eindigen en door een fluweelen strik verbonden, zijn die op den rug neervalt. Het traliewerk wordt vervaardigd uit reepen zwart fluweellint 2 d. breed die over een reepje carton ongeveer ½ d. breed tegen
elkaar worden genaaid. Heeft men drie soortgelijke spijltjes
gereed elk 23 d. en zes kortere elk 14
duim lang dan maakt men ― zie de duide-ijke Afbeelding No. 45 ― de kortere staaf-
jes zoodanig op de langere vast, dat zij regelmatige ruitjes 3 d. in doorsnede vormen.
De fluweelen strik waarop het diadeem rust en waarvan de lengte even breed moet zijn als het traliewerk, bestaat uit twee dubbele lussen in het midden door een knoop te zamen gehouden, zijn vervaardigd uit een reep zwart fluweel, 56 duim lang en 6 duim breed, worden met stijve tulle gevoerd, en van boven aan de dwarszijde van het hekje vastgemaakt.
Een soortgelijke strik maar klei-ner, slechts 11 d. lang wordt van onderen aangebragt, om het bouquetje rozen met het takje klimop, dat los neerhangt, op
te doen rusten. Wij geven zulk eene uitvoerige en getrouwe af-beelding van de bevallige coif-fure, dat het aan onze abonnées gewis niet moeijelijk zal vallen om haar, ook zonder verdere beschrijving natemaken.
Heerenhemd.
Afbeelding No. 46 en 47. Knip-
patroon voorzijde van het
Supplement No. 1 Fig.
1―6.
Onder de vele modellen van heerenoverhemden meenen wij
op het hier nevens afge-beelde bijzonder de op-merkzaamheid te mogen vestigen en wel om het
bijzonder goede en doelmatige patroon. Dit laatste onder-scheidt zich bo-venal door het eenvoudige der ver-schillende gedeel-ten waaruit het bestaat, waartoe het aan beide zij-den uitgesneden stuk, de van on-deren afgeronde
No. 48, 49. Fichu “Editha.” Voor- en achterzijde. Knippatroon, keerzijde
van het Supplement No. XVI, Fig. 48 en 49.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
No. 45. Coiffure “Jardinière”,
aan de binnenzijde te zien.
No. 47. Heerenhemd. Achterzijde.
No. 46. Heerenhemd. Voorzijde. Knippatroon voor-
zijde van het Supplement No. I. Fig. 1―6.
No. 44. Coiffure “Jardinière”, om het achterhoofd gedragen. Achterzijde.