De Gracieuse 1 January 1865 | Página 9

vorm voor het inzetten der plooijen en eindelijk het gladde stuk dat op den rug puntig toeloopt, veel bijdragen. Fig. 1 geeft het patroon van de helft

van den romp van voren, maar zoo als die zich vertoont als het geplooide gedeelte er in is gezet, de romp moet natuurlijk langer worden geknipt,

men heeft daartoe slechts de rigting van den pijl te volgens. Men zij er

op bedacht om het hemd naar onderen toe niet wijder te doen uitloo-

pen. De lengte van den voorromp waarvan de hoeken van onderen zijn af-gerond bedraagt van ster op Fig. 1 afgemeten, 47 d. Van achteren moet

de romp 11 d. langer genomen worden. Hetgeen wij omtrent het toegeven

der lengte bij Fig. 1 hebben aangemerkt is ook op Fig. 2 toepasselijk.

Nadat men de chemiset aan het hemd heeft gezet, rimpelt men het

onderste gedeelte van den voorromp van ster op de middenlijn tot aan punt in en zet er zoowel aan den verkeerden als aan den regten kant het op

Fig. 1 aangegeven rond uitgeknipte boordje op. Van achteren wordt

de romp van boven aan beide zijden van B tot kruis ingerimpeld, ver-

volgens zet men er het gladde stuk zoodanig op dat B op B, kruis op

kruis, C op C sluit en D op D, E op E op den voorromp valt. Fig. 4

geeft de helft van het regtopstaande kraagje, dit wordt naar de aanwijzing der letters op het hemd gestikt en krijgt van voren een knoop en een knoopsgat. De mouw naar Fig. 5 te knippen naait men van G tot kruis

aaneen, zoomt de split, rimpelt haar in van kruis tot kruis en zet er de

naar Fig. 6 vervaardigde manchette op, terwijl de mouw van boven met A op A op den zijnaad van den romp moet vallen. Op ons model is het arms-gat aan de verkeerde zijde tot aan het stuk geboord, met een schuinen

reep der stof ongeveer 3 d.

breed.

Fichu “Editha.”

Afbeelding 48 en 49.

Knippatroon, keerzijde

van het Supplement

No. XVI. Fig.

48 en 49.

De fraaije fichu waarvan wij hier-nevens aan onze lezeressen het mo-del aanbieden is

vervaardigd uit

witte zijden tulle of blonde, witte kant, ruches en

een garneersel van zware rooskleurige taf in den vorm van eene draperie, waarvan de einden van onderen als van eene écharpe tamelijk breed, schuin bijgeknipt en met kant versierd, neerhangen. De rug wordt naar

Fig. 49 aaneengeknipt, de beide voorstukken elk af-zonderlijk naar Fig. 48, eer men de laatste gedeelten

knipt worden in de lengte diepe plooijen in de stof gelegd, en slechts van boven en van on-deren met een steekje vastge-

hecht. Op de plaats waar de draperie moet worden opgezet, overal met drie dunne lijntjes op het patroon aangeduid, krijgt de fichu aan de achterzijde

een reep stijve tulle, de naad op den schouder wordt vervolgens toegenaaid

van W tot X en door twee kantjes rijkelijk 1 d. breed bedekt, zij moeten

een weinig over elkaar komen en

er glad langs den naad worden

opgezet. De fichu heeft in de

rondte eene kant 8 d. breed die

er een weinig ruim aangezet, en

naar achteren toe een weinig on-

der komt; zoodat zij zich daar

1 duim smaller vertoont. Nu zet

men een tweede kant glad, maar

naar boven gekeerd op den tullen-

fond en zoodanig dat de twee einden van achteren over elkaar komen en

van boven zes duim boven de ruimte voor de draperie blijven maar van

voren schuin toeloopen. De taffen dra-perie waarin men evenzoo drie diepe

plooijen legt bestaat uit afzonderlijke gedeelten die langs de geheele lengte

van voren naar achteren een weinig

over elkaar liggen en hier

en daar met drie met taf

overtrokken knoopen aan

een zijn gehecht zoo als

wij dit aan beide zijden

van de fichu duidelijk heb-ben aangegeven. Op het patroon hebben wij de plaats voor de knoopen alsmede de breedte der

plooijen, zoo ver de ruimte

dit veroorloofde aangeduid. Voor elk gedeelte der dra-

perie heeft men noodig een schuin geknipten reep taf met stijve tulle of gaas gevoerd, de lengte moet

men naar het patroon af-meten, de twee gedeelten

metalen knoopen gesloten. Het laarsje is gegarneerd met breed zwart fluweel lint of reepen zijde, dier er met den ketting- of stiksteek op bevestigd

zijn.

Afbeelding No. 41. Zwart fluweelen schoen, van boven rondom

den rand met vergulde kogelvormige knoopen of groote kralen, aan de voorzijde met eene kapel gegarneerd. De vleugels bestaan uit blaauw flu-weel, de kapel zelve uit verguld metaal, terwijl de aderen er met witte

zijde zijn opgewerkt.

Afbeelding. 42. Schoentje van dik, bruin, zijdenreps rond-

om den bovenrand gegarneerd met eene uitgatande ruche van oranjekleu-rig taf dat er in het midden met een bruin zijden koordje is op vastge-

hecht. Het vereenigt zich aan de voorzijde met een strik van bruin taf lint door een parelmoeren knoop te zaam gehouden, welke strik op het voor-stuk van den schoen, neervalt. Verder is, aan de binnenzijde van de ruche nog eene touffe van gele vederen met daauwdroppen bezaaid, aangebragt.

Afbeelding No. 43. Zwart satijnen schoen. Het voorstuk in schel-

pen uitgesneden, is benevens de bovenrand met zwarte kant en een zwart en wit koordje gegarneerd; van onderen aan de insnijding van de twee voorste punten, hangen twee dikke kwastjes, terwijl van binnen een omhoog staand garnituur van zwarte kant is aangebragt.

Coiffure “Jardinière.”

Afbeelding No. 44 en 45.

Dit kapsel, even oorspron-kelijk als gracieus zal zou wij ons niet bedriegen zeer

geschikt zijn om het

baltoilet van me-nige onzer jeug-dige lezeressen te

voltooijen. De coiffure heeft iets zeer ei-genaardigs en wel door een soort van tra-liewerk, van dunne spijl-

tjes met fluweel

overtrokken,

waarover ran-ken klimop

afhangen die van onderen in een mosroos en een takje

van den klimopplant eindigen en door een fluweelen strik verbonden, zijn die op den rug neervalt. Het traliewerk wordt vervaardigd uit reepen zwart fluweellint 2 d. breed die over een reepje carton ongeveer ½ d. breed tegen

elkaar worden genaaid. Heeft men drie soortgelijke spijltjes

gereed elk 23 d. en zes kortere elk 14

duim lang dan maakt men ― zie de duide-ijke Afbeelding No. 45 ― de kortere staaf-

jes zoodanig op de langere vast, dat zij regelmatige ruitjes 3 d. in doorsnede vormen.

De fluweelen strik waarop het diadeem rust en waarvan de lengte even breed moet zijn als het traliewerk, bestaat uit twee dubbele lussen in het midden door een knoop te zamen gehouden, zijn vervaardigd uit een reep zwart fluweel, 56 duim lang en 6 duim breed, worden met stijve tulle gevoerd, en van boven aan de dwarszijde van het hekje vastgemaakt.

Een soortgelijke strik maar klei-ner, slechts 11 d. lang wordt van onderen aangebragt, om het bouquetje rozen met het takje klimop, dat los neerhangt, op

te doen rusten. Wij geven zulk eene uitvoerige en getrouwe af-beelding van de bevallige coif-fure, dat het aan onze abonnées gewis niet moeijelijk zal vallen om haar, ook zonder verdere beschrijving natemaken.

Heerenhemd.

Afbeelding No. 46 en 47. Knip-

patroon voorzijde van het

Supplement No. 1 Fig.

1―6.

Onder de vele modellen van heerenoverhemden meenen wij

op het hier nevens afge-beelde bijzonder de op-merkzaamheid te mogen vestigen en wel om het

bijzonder goede en doelmatige patroon. Dit laatste onder-scheidt zich bo-venal door het eenvoudige der ver-schillende gedeel-ten waaruit het bestaat, waartoe het aan beide zij-den uitgesneden stuk, de van on-deren afgeronde

No. 48, 49. Fichu “Editha.” Voor- en achterzijde. Knippatroon, keerzijde

van het Supplement No. XVI, Fig. 48 en 49.

Bijvoegsel van de Gracieuse.

No. 45. Coiffure “Jardinière”,

aan de binnenzijde te zien.

No. 47. Heerenhemd. Achterzijde.

No. 46. Heerenhemd. Voorzijde. Knippatroon voor-

zijde van het Supplement No. I. Fig. 1―6.

No. 44. Coiffure “Jardinière”, om het achterhoofd gedragen. Achterzijde.