De Gracieuse 1 January 1865 | Page 8

gelegd worden. Het pantalonnetje krijgt zoowel van onderen als aan de

twee schuin bijgeknipte gedeelten van het been een breeden zoom, waarin knoopsgaten worden gemaakt en knoopen opgezet. Daar waar het rond uitge-sneden is en nadat het pantalonnetje is toegeknoopt de onderzijde voor de beenen vormt, wordt een smal zoompje gelegd waaraan men een strookje ongeveer 3 d. breed kan zetten. Het bovenste gedeelte blijft van A tot kruis glad, wordt

van kruis tot B ingerimpeld en dan tusschen het boord ingezet, dat aan de

einden met een knoop en een knoopsgat voorzien is. Bij het gebruik wordt

de punt van onderen vastgemaakt in den knoop op den gordel; op zijde

wordt het eveneens digt geknoopt, zoo als me dit op de afbeelding dui-

delijk kan zien.

Nieuwerwetsche oorhangers.

Afbeelding No. 38 en 39.

Men behoeft slechts de modeplaatjes en modeberigten

die in den laatsten tijd zijn verschenen na te gaan, om te

zien hoe veel tegennatuurlijks er is waar te nemen in de

verschillende bestanddeelen van een toilet dat geheel aan den eischen der mode voldoet, en dit alles onder den dekmantel of onder het voorwendsel van “het

is modern.” Onze lezeressen kunnen zich hiervan weder bij vernieuwing overtuigen, als zij het oog vestigen op de oorhangers hiernevens afgebeeld, welke tegenwoordig in allerlei zonderlinge gedaan-ten als kleine kaboutermannetjes aan de teedere

ooren der dames hangen. Denk er eens over na, lezeres! een oorhan-

ger van 10 duim, dus eens zo lang als het sierlijke oor dat gedwon-gen wordt dien last te dragen en dan nog wel het oor van eene dame die welligt kort geleden met afschuw het hoofd afwendde van de beeld-tenis van eene met schit-

terende kleu-

ren getatou-

eerde Indi-

aansche vrouw, met bovenmatig

groote ringen in neus, mond

en ooren. Enfin! alles wisselt onder de zon, waarom ook niet de smaak? De vreemdsoortige oorhangers waarvan wij hierbo-

ven spraken, bestaan ― en leveren een rijk onderwerp voor de grillen van de godin der mode op ― zij bestaan en wel

in verschillende gedaanten, als klok-jes, winkelhaken, hoefijzers, kegels enz., en worden vervaardigd uit git-ten, meestal uit edele metalen of ook wel uit geslepen bergkristal.

Kraagjes.

Voortdurend zijn de kragen met manchetten in point russe ver-vaardigd zeer en vogue, zoowel van dubbel linnen, als van neteldoek met

fijn geplooide vakjes, waartusschen figuren in point russe. Bij de laatste

raden wij de dames aan, de geplooide vakjes rondom aan de achterzijde op

te naaijen, daar anders door het wasschen de rafels ligt te voorschijn komen

en het kraagje hierdoor spoedig haar schoon verliest.

Niet slechts voor kragen, maar ook voor randen voor sokken, schortjes, kinderschoentjes enz.

wordt de point russe veel gebezigd, zelfs in vereeniging met soutache maakt het een zeer goed effect. Rokken en schoentjes worden niet alleen in zwarte maar ook in gekleurde zijde met den kettingsteek ge-werkt, en zelf met meer dan eene kleur; zoodat men op zwarte rokken, zeer goed een figuurlijn met rood

soutache en wederom andere lijnen met blaauwer, groene of witte zijde met den kettingsteek of point russe kan werken.

Schoeisels.

Afbeelding No. 40―43.

Wanneer wij de nieuwerwetsche schoenen en laarsjes der dames bezien, dan merken wij daarin op zoowel eene overhelling tot het stevige en degelijke dat het schoeisel der heeren kenmerkt, als het streven van den schoenma-ker om iets dat bijzonder élégant en bij uitnemendheid fraai is te kunnen aanbieden. Ook hierin ― en wat

heeft dik dikwijls plaats ― is het wel “les extrêmes

se touchent.” Dezelfde voet die des morgens werd gestoken in een sierlijk schoentje van wit

satijn, gegarneerd met ruches, strikken, kapellen, paarlen of kant, wordt spoedig daarna, als men

in den herfst of winter vaak bij vochtig weder eene wandeling wil maken, verborgen in eene stevige gelakt lederen laars met hooge hakjes, terwijl dezelfde dame zich des avonds andermaal bedient van een elegant schoeisel van gekleurde zijde, met vederen, kant, bloemen of borduurwerk versierd. Uit de hiernevensgaande afbeeldingen met de daarbij gevoegde beschrijving zullen onze lezeressen kunnen opmaken hoeveel verscheidenheid er in dit genre bestaat.

Afbeelding 40. Laarsje van bruin maroquin, met een zwart gelakt lederen voor-

schoen, het is van boven in punten uitgesneden en wordt op zijde met kogelvormige gitten of

anderen een stokje en een kettingsteek. Men haakt steeds aan een en de-zelfde zijde en steekt bij het stokje in de achterste lus van den steek van

den vorigen toer, zoodat bij elken toer stokjes aan de regte zijde van

het werk een rij lussen van den kettingsteek onbewerkt blijft. Heeft men, aldus met deze stokjestoeren voortgaande, de vereischte lengte en breedte, dan haakt men op elk der rijen kettingsteken een toer franje over een

latje 2 d. breed en wel op de volgende wijze: men maakt de gekrulde

wol aan de eerste lus van de eerste rij stokjes vast, legt het latje dwars

achter de haaknaald, * windt den draad eens om het latje en haakt in de naastbijzijnde lus een vasten steek. Men herhaalt gedurig van *. Bij het

einde van den toer trekt men het latje uit de lussen en haakt de volgende toeren franje op dezelfde wijze.

Hangtasch in eene slaapkamer met

ètagère.

Afbeelding No. 36. Knippatroon, keerzijde van het

Supplement No. XX, fig. 56 en 58. Wit brei-

katoen of wit piqué, dik rood turksch ka-

toen, enz.

Deze hangtasch welke zeer doelmatig, tevens eene

étagère bevat, is bestemd om op de slaap-kamer naast het bed een plaatsje tegen den muur in te nemen. Zij heeft verscheidene grootere en kleinere zakjes om het horlogie en andere zaken die men des nachts soms

noodig heeft, in te bergen.

Met uitzondering van een wit plankje

voor de étagère, ¾ d. dik, 38½ d. lang, en

12½ d. breed, kan het werk geheel en al

door de vrouwenhand uitgevoerd worden. Het

bovenste gedeelte of kleedje van de étagère

met eene franje omgeven maakt met de achterzijde van de tasch een geheel uit. Aan ons model is het, even als de zakjes die er zijn opgezet, met vaste steken met wit katoen van middelmatige grofte gehaakt. Men zou hiervoor ook, en dit kan even goed gewasschen worden, wit piqué kunnen ne-men. In dat geval werkt men er

in plaats van de moezen, dier er met rood katoen zijn ingehaakt

en er bol boven op liggen, kleine knoopjes op. Het met moezen ver-sierde haakwerk geeft steeds af-wisselend 2 geheel witte toeren met vaste steken en 1 toer moe-zen te zien, waarbij men beurte-lings in de 9 steken van den vo-

rigen toer, telkens 1 vaste steek met witte en in

den volgenden steek 5 stokjes met rood katoen haakt. In den volgenden tusschentoer met wit katoen haakt men steeds een kettingsteek over de vijf stokjes en laat bij den volgenden toer moezen de

figuren regelmatig verspringen. De roode draad wordt steeds met de 9 tusschen-steken meegehaakt.

Wij geven op het Supplement Fig. 56―58 de knippatronen en wel Fig. 56

de helft van het kleedje, benevens de achterzijde van

de tasch; door een dunne gladde lijn is daarop de vouw aangewezen, waardoor het kleedje van het achterblad is gescheiden. Het kleedje moet van voren en aan beide zijden ongeveer 1½ d. over den rand van het plankje neervallen en aan de hoeken, opdat het daar niet zou optrekken worden vastgehecht. Aan de achterzijde wordt de rand tot aan het punt vastgenaaid.

De twee zakjes welke men naar Fig. 57 knippen, of

ook wel haken kant, worden langs de gestipte lijn Fig.

56 volgens de overeenstemmende letters op de tasch ge-zet E moet op E, F op F, kruis op kruis sluiten;

het kleine horlogiezakjes, dat in het midden de wijzer-plaat van het uurwerk doet zien wordt er G op G, H

op H, opgenaaid. Rondom den buitensten omtrek van deze drie kleine zakjes loopt een toer met puntjes die of afzonderlijk wordt opgezet of op den laatsten toer der zakjes wordt gewerkt en wel op de volgende wijze: 1 v. st. * 6 stokj. in den derden daaropvolgenden st. dus 2 st. overslaan. 1 v. st. in den derden daaropvol-genden st., dus weder 2 st. overslaan. Herhaal van *. Zulk een toer puntjes loopt

ook van boven om de opening van het horlogiezakjes heen. Het onderste en grootere zakjes op Fig. 56 door eene dunne lijn aangegeven, komt van onderen gelijk met de tasch en wordt er aan de bovenzijde van den hoek tot aan het punt op vastgehecht, zoodat de opening van dit platte zakje aan beide zijden een weinig

naauwer wordt. Op ons model loopen rondom het kleedje van boven 3 toeren, van achteren om den rand 2 toeren met kettingsteekbogen van zeven kettingsteken, en in

den laatsten toer is eene rij katoenen franje geknoopt afwisselend 2 bosjes wit en een rood. Deze bosjes bestaan uit 19 draden en zijn ongeveer 8 d. lang. De vier witte koorden elk 32 d. lang, waaraan de étagère hangt, wor-

den aan de vier hoeken van het plankje gestoken door gaatjes die er zijn ingeboord; aan de achterzijde legt

men een knoop om ze tegen te houden; van boven zijn zij verbonden door eene gehaakte of uit piqué vervaar-

digde rozet.

Bovenluijer.

Afbeelding No. 37. Knippatroon, keerzijde van het Supplement No. V, fig. 16 en 17.

Dit pantalonnetje voor zeer jonge kinderen, waarvan wij No. 37 de afbeelding geven, kunnen wij

als zeer praktisch bijzonder aanbevelen. Men vervaardigt het uit wit linnen of gekeperd katoen en knipt de twee stukken naar fig. 16 en

17 aaneen, terwijl men van dit laatste ook den band dubbel neemt.

Het patroon fig. 16 moet met de lijn welke het midden aangeeft,

schuin, fig. 17 langs den draad, dus regt op de toegevouwen stof

8 DE GRACIEUSE. [1 Januarij 1865. 3e Jaargang.]

No. 36. Hangtasch bij een bed met ètagère. Verkleind, knippatroon,

Keerzijde van het Supplement No. XX. Fig. 56―58.

No. 39. Nieuwerwetsche oorhanger.

Oorspronkelijke grootte.

No. 38. Nieuwerwetsche

oorhanger.

Oorspronkelijke grootte.

No. 37. Bovenluijer. Knippatroon, voorzijde van het

Supplement No. V. Fig. 16 en 17.

No. 40―43. Schoenen en laarsje.

No. 40

No. 42

No. 41.

No. 43.