De Gracieuse 1 January 1865 | Page 7

[1 January 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 7

nen band bestaande en wel van ster tot K,

en zet daar waar de naad begint een klein trensje. Nu wordt de pantalon aan de boven-zijde geplooid door naar Fig. 7, kruis 1 op

punt 1, kruis 2 op punt 2 enz. te doen val-

len, en men naait hem vervolgens tusschen de bo-venstof en de voering van den band of gordel in. Van dezen worden naar fig. 8 twee gedeel-ten geknipt. De einden van den gordel worden met strikbanden voorzien, de pijpen krijgen van onderen ene smal zoompje, worden met soutache beleg en met een geplooid ruche versierd.

Schortje voor meisje van 3

tot 5 jaar.

Afbeelding No. 34. Knippatroon voorzijde

van het Suppl. No. VII, Fig. 20 en 21.

Het model van dit fraaije schortje is ver-vaardigd uit zware taf, 60 d. breed. Het on-derste gedeelte is 33 d. lang en met 5 rijen

smal zwart fluweel lint belegd. Boven dit be-legsel, wordt met eene tusschenruimte van 5

d. een tweede aangebragt, en tusschen de twee rijen in

loopt een uit-

getand ruche 2

d. breed. Van het zakje vindt men het knippatroon op het Supplement No. 21, dit wordt in dier voege aan de ceintuur op het schortje

gezet, dat het zich langwerpig of parelvormig ver--

toont; de omslag wordt met fluweel lint en met een

reepje zijde gegarneerd, terwijl om het geheele zakje een taffen ruche heenloopt. Nu rimpelt men het schortje in en hacht er het zakje aan de

regter zijde 3 d. boven den beneden rand op

vast. Het knippatroon fig. 20 op het Sup-

plement onder No. 7 geeft de helft van

het lijfje; dit wordt volgens de aan-

wijzing op het patroon met fluweel

lint belegd, krijgt aan beide zij-

den welke schuin toeloopen een

ruche en van boven aan de

twee hoeken een strik uit

taf en fluweel lint ver-

vaardigd. Onder aan

het lijfje legt men

eene plooi door

kruis op punt te doen vallen en verbindt het lijfje, het

schortje en het zakje door eene ceintuur van zware taf

dubbel genomen. De ceintuur wordt van achteren door

middel van een knoop en eene lus gesloten.

Voetzak op reis.

(Haakwerk.)

Afbeelding No. 35. Knippatroon, voorzijde van het

Supplement No. IV, Fig. 12―15. 1½ pond witte,

1 pond roode, 8 lood zwarte castorwol.

Deze zak levert alweder het bewijs dat haakwerk tot verschil-

lende doeleinden kan worden aangewend. Het overtrek en de voe-

ring niet alleen, maar ok de “en relief” gewerkte bloemen, die de

bovenzijde van den voetzak versieren zijn met de haaknaald vervaardigd.

Wij geven op het Supplement fig. 12―15 de knippatronen van den voet-

zak, waarnaar het overtrek hetzij met gewone vaste steken, met den ge-

kruisten haaksteek, of met den tunischen haaksteek moet worden gewerkt; de

voering wordt met den pelvormigen haaksteek uitgevoerd. Op ons model is de

wol (witte castorwol) voor de voering gekruld, een zeer doelmatig middel om haar

lang zuiver en frisch te houden. Het overtrek kan op het bovengedeelte van den

voetzak nog versierd worden met borduurwerk, met den kruis- of met den platten bor-

duursteek. De stelen, bladeren en ranken van het patroon zijn op ons model met

den platten steek in grijsachtig groene nuancen geborduurd, terwijl de bloemen

in dezelfde schakeringen, grootendeels in den vorm van een rozet gehaakt, en er

opgenaaid zijn.

Wij zullen eerst het in elkander zet-

ten der gedeelten beschrijven, opdat men

daarna de rigting van de haaktoeren,

die doorgaans dwars genomen moe-

ten worden, bepalen kan. Fig.

12 geeft de helft van het blad

boven op den voet, fig. 13

de helft van het voor-

ste gedeelte, dit

vormt tegelijk van

onderen den hoo-

gen rand, die

tegen het

voetblad

aankomt,

waarvan het

midden van

den voor-

kant, door

de lijn met

Q en W ge-

teekend, wordt

aangegeven. Men naait het boven-blad van den zak van het midden

Q aan beide zijden tot R en S, daarna op het voorstuk en dit laatste

alsdan van boven van S tot T, aaneen. De beide zijstukken naar fig.

14 worden dan van U tot V aan het voorstuk gezet en van W tot

Y aan elkaar vastgenaaid. Deze naad komt van achteren in het midden van den voetzak. De bodem die naar fig. 15, met de zwarte wol in

heen en teruggaande toeren gehaakt wordt, waarbij men echter door den geheelen steek steekt, wordt zoodanig in den zak gezet, dat X op

X, en van achteren W op W sluit. De bodem wordt tusschen de voe-

ring en het bovenste gehaakte gedeelte in, met een blad stevig bord-papier voorzien. Men kan de voering die van boven niet te kort moet worden genomen eerst afzonderlijk aan elkaâr naaijen en dan langs de naden tegen het overtrek aan, vasthechten. De bovenste rand wordt aan den buitenkant omgenaaid. Bovenop worden de naden van den zak met dik zwart wollen koord bedekt. Van ditzelfde koord maakt men eene versiering van lusjes of strikjes, voorziet de einden met kwastjes, en

hecht die te zamen daarna aan de voorzijde, boven aan den rand van den zak vast.

Nu zullen wij nog aanwijzen hoe de voering moet worden gewerkt. Deze bestaat uit stokjes, gehaakt met ongekrulde witte wol; om den

ijzerdraad, dat men een weinig aantrekken en verbuigen moet, om aan het blad een goeden vorm te geven. Op deze toer wordt nu, zon-

der koord of ijzerdraad er tusschen, nog een toer vaste steken gehaakt met de donkerste roode zijde; men begint op den 8sten vasten

steek van den vorigen toer en laat bij het

einde weder 8 steken liggen, zonder daarover te haken. De drie volgende rijen der bladeren worden gewerkt met de 2de, 3de en 4de kleur

rood. Voor de bladeren van de 2de en 3de rij

zet men 12 steken op en voor die van de 4de

rij 9 steken; voor de onderste en laatste rij,

die afwisselend uit 2 lichte bladeren en 1 don-ker groen blad bestaat, zet men voor elk

blaadje slechts 7 steken op. Op elk der bla-

deren wordt nu nog een toer gehaakt met

eene licht kleur van zijde maar natuurlijk van dezelfde nuance waaruit het blad bestaat. Nu moet men een reep carton of bordpapier knip-pen naar gelang van de grootte en hoogte van den vorm, die tot eene ronding verbinden, en den hoepelvormigen omtrek met een lap ge-kleurd katoen bekleeden, waarna de afgewerkte

blaadjes er op en omheen worden geschikt. De bladeren moeten er zoo worden opgenaaid dat zij verspringen en

niet vlak boven

elkaar komen, zoo als men dit duidelijk op No. 29 kan zien.

Van onderen aan den rand van den vorm, kan men tegen de bladeren aan, nog een digt ge-

plooid ruche van groen zijden lint leggen.

Verder laten wij het over aan den smaak der dames in

welke kleuren zij dit werk willen uitvoeren; in andere nuancen als die welke wij hier boven opgaven, zal dit

garnituur er toch regt lief en bevallig uitzien.

Tapisserie-patroon, voor een

rug- of voetkussen.

(Lange kruissteek à piqure.)

Afb. No. 31 en 32. Gaas No. 4 en 5,

Zephirwol. Verklaring der teekens:

zwart, donker, licht

ponceay; eerte (donkerste), tweede, derde kleur blaauwgroen;

lilas, wit, maïsgele zijde.

Door dit patroon en de afbeelding No. 32 welke wij in

origineele grootte geven, verschaffen wij aan onze lezeressen de gelegenheid, om zich de bewerking van een nieuwen

tapisserie-steek eigen te maken, die spoedig evenveel bij-

val zal vinden als de smyrnasche, velours- en andere

steken, welke nu over het algemeen in de gunst der

dames deelen. Naar de afbeelding te oordeelen, waarop in origineele grootte een gedeelte van den buitenrand, afgewerkt is voorgesteld, kan men wel

begrijpen dat het werk uitnemend moet voldoen, en

tevens dat de steek zeer gemakkelijk is uittevoeren. Men

neemt het gaas ― zoo als men dit op de afbeelding kan

zien ― tamelijk fijn, werkt den langen kruissteek over 8

draden in de hoogte en twee in de breedte, zoodat door éénen

steek 4 naast elkaar liggende ruitjes van het gaas bedekt worden,

en legt dan voor den voltooiden kruissteek een regten stiksteek

over die twee draden in de hoogte over het lange kruis heen. De af-

beelding zal het nog bevattelijker voorstellen als dit door eene beschrij-

ving mogelijk is. Vier soortgelijke steken ― een lang kruis met een stik-

steek er voor, deze moeten steeds gelijkmatig onder elkaar liggen ― vormen

dus een vierkant, dat een ruitje (een steek) van het tapisseriewerk uitmaakt, of

waarmede het gelijk steek. Het zal

overbodig zijn aantemerken dat dit fraaije

patroon zeer goed met andere bovengenoemde groote steken kan nagewerkt worden.

Pantalon uit een wollen

stof vervaardigd,

voor meisjes van 7―9 jaar.

Afbeelding No. 33. Knippatroon

keerzijde v. h. Suppl. No. II,

Fig. 7 en 8.

De pantaloon, waarvan wij hier-

nevens onder No.

33 de afbeel-

ding geven en tot de winter-kleêren der

kleinen behoort,

is in het koude

jaargetijde als

zeer doelmatig on-

der de korte kleedje te be-schouwen en kan dus aan alle moeders welke het belang ha-rer lievelingen ter harte gaat, worden aanbe-

volen. Het model

van dezen panta-

lon, dien men

naar welgeval-

len uit de een of andere donkere wollen stof kan nemen ― uit

eene dunne stof, dan wordt hij gevoerd, uit eene dikke, dan

laat men de voerig achterwege, ― ons model is zoo als wij

zeiden vervaardigd uit grijs bukskin, en van onderen aan

den rand met een ruche van zwart wollen band en met

een garneersel van zwart soutache versierd. Naar fig. 7

worden de twee halve gedeelten van den pantalon

aaneen geknipt, men neemt de stof dubbel, en legt er het patroon, met de gestipte lijn, die het

midden aanduidt, langs den draad op. Verder hebbe men bij het knippen van den pantalon, te lette op

de twee afwijkende lijnen op het patroon No. 7 af-geteekend, voor het voorste gedeelte. Nu naait men het beengedeelte van elke helft, van J tot K aan-

een, en verbindt beide helften in het midden van

de voorzijde van L tot ster. Tegen den buitenrand

der voorstukken legt men aan de binnenzijde een belegsel uit een schuinen reep of een eind breed lin-

No. 33. Pantalon uit eene wollen stof, voor meisjes van

7―9 jaar. Knippatroon, voorzijde van het Suppl.

No. II, Fig. 7 en 8.

No. 29. Gehaakt garnituur voor een pudding-vorm. Verkleind.

No. 32. Lange kruissteek à piqure. Origin.

grootte. (Bij afb. No. 31.)

No. 30. Gehaakte blad van het garnituur voor

den puddingvorm, origineele grootte.

(Bij Afbeelding No. 29.)

No. 31. Tapisserie-patroon voor een

rug- of voetkussen. (Met den

langen kruissteek à piqure.)

No. 34 Schortje voor meisjes van 3―5 jaar. Knippatroon,

voorzijde van het Supplement No. VII, fig. 20 en 21.

No. 35. Voetzak op reis. Haakwerk.

Knippatroon, voorz. van het Suppl. No. IV, Fig. 12―15.