10 DE GRACIEUSE. [1 Januarij 1865. 3e Jaargang.]
(het oog) van de kapel bootst men na door drie op elkaar liggende ronde gekleurde stukjes zijde, waarvan het onderste goudgeel 1½ d. in doorsnede heeft, het tweede zwart en het bovenste blaauw is. Elk dezer laagjes worden al telkens een streepje kleiner zoodat van elke ronding een randje zigtbaar blijft. Voor het lijf van de kapel maakt men een vorm 11 duim lang vult dien met katoen of watten op, windt er eenige kee-ren een lapje blaauw krip om heen en bootst de insnijdingen op het lijf zoo getrouw mogelijk na, door er op de plaatsen op de afbeelding aangeduid een draad zwarte zijde om te binden en stevig aan te halen. Nu verbindt men al mede volgens de aan-wijzing op de teekening de vleugels met het lijf en bevestigt er een klampje of klem-
haak aan waardoor de kapel aan de lamp of het nachtlicht kan worden vast-gemaakt.
Voetbank in den vorm van een toegegespten plaid.
Afbeelding No. 54. 7 lood witte, 7 lood zwarte castorwol,
2 lood lichtbruine (lederkleur) zephirwol, zwart
perkaal, watten, touw, 2 zwarte gespen.
Nogmaals bieden wij onze abonnées een handwerkje aan, dat met het oog
op de naderende feesten, uit-nemend geschikt is om tot een lief geschenk te dienen, terwijl het daarbij sierlijk en in het gebruik hoogt nutting en doel-matig is. De voetbank bestaat uit een gehaakt kleedje met eene dun gewatteerde voering, 55 duim breed en 88 duim lang en wordt met een op Afbeelding 54 aangegeven ge-haakten riem, om een binnen-
werk dat men naar welge-vallen kiezen kan, toege-gespt. De plaid toch kan evenzeer tot overtrek die-nen, voor een waterflesch als voor een houten bankje of wel voor een kussen, en de voetbank zoowel in de kamer als op reis of bij soort-gelijke gelegenheden gebruikt worden. Voor het kleedje zet men 100 steken op en haakt er met vaste steken 100 toeren overheen en wel bij afwisseling 2 steken met witte en twee steken met zwarte wol die om de twee toeren moeten verspringen. De haaknaald die men hier voor gebruikt moet zoo dik
zijn, dat het werk niet te stijf
en ook niet te los ge-
haakt
wordt, maar
een zeer ge-lijkmatig en rekbaar weef-
sel vormt. Is
het haakwerk voltooid dan voert men
het kleedje met een lap dun gewat-teerd zwart perkaal, de voering
moet aan elke zijde een weinig korter en smaller worden genomen, zoodat het overtrek er ongeveer
3 duim overheen komt en alzoo
op de verkeerde zijde op de voe-
ring kan worden gezoomd. De plaid-riem die het kleedje om het bin-nenwerk vasthoudt bestaat uit 2 ban-den elk 75 duim lang. Deze wor-
den met de lederkleurige wol met vaste steken over koord gehaakt; rondom het opzetsel, dat de vereischte lengte van den band moet hebben haakt men aan beide zijden drie toeren. Men vereenigt de banden door een beugel 30 duim lang die tot handvatsel dient; hier-
voor zet men 12 steken op en werkt hem eveneens over koord doch in de rondte, maar van binnen naar buiten stekende zoo-dat de verkeerde zijde van de steken boven opligt. In deze ronding steekt men daar-na voor de stevigheid een eind mid-delmatig dik touw. De twee banden
in den vorm van riemen worden met het eene einde dat een weinig wordt omgevouwen in een gesp gestoken en daaraan vastgemaakt. Een klein lusje eveneens gehaakt wordt een weinig van den gesp af op den riem gezet en
dient om er het tegenover gestelde eind van den riem door te steken. Op Af-beelding No. 54 hebben wij duidelijk aangewezen hoe het kleedje dat boven-op in het midden een soort van zak vormen moet, om de voeten in te steken om het binnenwerk moet worden ge-schikt. Verder zet men nog ― dit kan
men eveneens op de teekening zien ― aan de zijkanten van het overtrek, tot meerdere stevigheid knoopen en lussen. De
van de draperie die van achteren onder aan den rug komen worden met de einden
der écharpes aaneen gesneden, de lengte kan men naar verkiezing bepalen, zij vallen van achteren kruiselings over elkander heen. Aan de bovenzijde wordt de fichu geboord met een reepje taf 1 d. breed waarover nog een ruche loopt in het midden geplooid, en be-staande uit een reep blonde 230 d. lang 1½ d. breed en aan beide zijden met een kantje 1 d. breed voorzien.
Taschje voor een waaijer.
Knoopwerk. Afbeelding No. 50. 1½ lood dunne gekleurde koordzijde of
tusschensoort naaizijde.
Dit taschje dat men zeer gemakkelijk overal kan meenemen, eene geschikte
bewaarplaats aanbiedt voor de vaak kostbare en sierlijk gewerkte waaijers en daarbij uiterst élégant is, zal zeker aan vele dames welke bals, concerten en de opera bezoeken hoogst welkom zijn. Voor dit taschje zette men op een pen-netje dat door een draad van 1½ duim lang omspannen wordt, 38 mazen met dubbele zijde op en knoope met enkele zijde op een smaller pennetje (1 d. breed) 58 toeren in de rondte. Bij het begin en in het midden van den toer begint men nu te minderen door één knoop in twee mazen te werken; dit minderen wordt op dezelfde wijze bij elken derden toer herhaald, zoodat men steeds twee
toeren zonder te min-deren werkt. Als de toer tot op 20 steken
is ingekort heeft men de lengte van het taschje, legt de over-schietende rij mazen plat tegen elkaar en naait ze vast, zoo dat deze door de beide op zijde afgeminderde ge-deelten van onderen de ronding van het taschje
vormen. In den op-zettoer met de dub-bele zijde geknoopt, werkt men nu even-eens met dubbele zijde over een pennetje 2½
d. breed een toer waarbij men bij af-wisseling in de eerste dubbele maas eene in de daarop vol-gende maas 6 mazen knoopt. Op dezen toer volgen twee toeren met enkele zijde over het dunste pennetje en wel 1 maas in el-ken maas van den vo-
rigen toer. Van onde-
ren aan het taschje
van de min-
deringen af, knoopt men
13 draden dikke
zijde in, van 25 d. die eene on-geveer 12 d.
lange franje vor-men. Door de twee toeren die op den opzettoer volgen haalt men koorden met zij-
den kwasten voor-
zien, van dezelfde kleur als het werk en hiermede is het taschje dat waaijers van
den meest verschillende vorm kan bevatten voltooid.
Coiffure “Marie Antoinette.”
Afbeelding No. 51 en 52.
Voor dit kapsel heeft men een chi-gnon met krullen noodig; het sterk gegolfde voorhaar is naar boven ge-kamd over een “crêpé” dat op een gevlochten en rondgedraaiden haarstreng wordt vastgemaakt. Afzonderlijke blaad-jes van een cactus, diamanten of gou-den haarnaalden voltooijen dit sierlijke kapsel.
Kapel van krip als
lichtscherm.
Afbeelding No. 53. Knippatroon.
Keerzijde van het Supple-
ment No. XVIII.
Fig. 53 en 54.
De laatste maand van het jaar biedt meer dan eene gelegenheid aan om goede vrienden en bekenden met een geschenk te verrassen. Het is soms moeije-lijk om voor verschillende personen een geschikt voorwerp uittedenken; wij bie-den hiernevens met het oog op de na-derende feesten ― het Kerst- en Niew-jaarsfeest ― onze abonnées het model van een lief fantasiewerkje aan, dat vele dames zeker hoogst welkom zal zijn. men begint met de vleugels der kapel. De buitenrand wordt gevormd door mid-del van middelmatig dik ijzerdraad; men buigt dit naar den omtrek van de knip-
patroon Fig. 53 en 54 op het Supplement; op het patroon vindt men tevens aangewezen hoever de eene vleugel over den anderen heenkomt. Nu knipt men om dit geraamte te over-trekken voor elken vleugel een lap dubbel genomen krip
en bevestigt dien zoo op het ijzerdraad, dat de lap er
om den buitenrand glad om heen is gespannen terwijl hij tegen de zijde van de kapel aan, digt geplooid wordt. Men vindt dit op de afbeelding duidelijk voorgesteld. Het punt
No. 53. Kapel van krip, als lichtscherm.
½ der oorspronkelijke grootte. Knip-
patroon, Keerzijde van het Sup-
plement No. XVIII, Fig. 53
en 54.
No. 51. Coiffure “Marie Antoinette.” Voorzijde.
No. 52. Coiffure “Marie Antoinette”, achterzijde.
No. 50. Taschje voor een waaijer.
Knoopwerk, verkleind.