gevormd door kruis op punt te doen treffen en daarna zijn vastgehecht, garneert men ook de binnenzijde van den geheelen voorkant van de kaper met eene ruche welke er echter zonder een fluweelen lintje wordt tegenge-zet. De ruche welke zich aan de bovenzijde aan de rijen fluweel lint aan-
sluit en tevens aan de voorzijde eene punt vormt is 6 duim breed en digt
ineen met dubbele plooijen, van 1½ duim breed voorzien. De ruche komt
met den binnensten uitgetanden rand over het eerste fluweelen lintje heen, en bestaat uit een reep cachemir 480 duim lang terwijl men voor de overige smalle ruches slechts 2½ maal de lengte noodig heeft van de ruimte welke
zij moet beslaan. De kraag krijgt boven de ruche nog twee rijen fluweel
lint en wordt dan aan beide zijden van V tot kruis aan den geplooiden capu-chon verbonden zoo als wij dit bij de kaper “Preziosa” hebben opgegeven.
De kaper wordt aan de binnenzijde aan den voorkant met haken en oogen gesloten.
Gehaakte Beduïne, voor kinderen van 1―3 jaar.
Afbeelding No. 20. Knippatroon, voorzijde van het Supplement No. XI,
Fig. 23. 8 lood witte en 1 lood zwarte zephirwol.
Dit voor ons liggende kleine doch nette kleedingstuk, verschaft onze abonnées niet alleen een gemakkelijk maar tevens een zeer voldoend handwerk, het wordt doorgaans met den gewonen tunischen haaksteek gewerkt, en rondom den van witte wol gewerkten fond met een gehaakten rand van witte en zwarte wol omgeven, en is bovendien aan den capuchon met 3 kwasten van witte en zwarte wol versierd. Van voren wordt de beduïne door een zwart
en wit wollen koord met kwasten voorzien, vastgemaakt. Men begint van onderen aan de punt aan den voorkant van den fond, en zet met de witte
wol tamelijk los 74 steken op; neemt voor den 1sten toer van den patroontoer 1 steek op, zoodat
men 2 lussen op de naald heeft, de overige steken blijven onbewerkt. Nadat men de beide ste-
ken voor de 1sten toer heeft afgewerkt,
haakt men nog 36 toeren, waarbij men aan
het einden van elken 1sten patroontoer 2 ste-ken meer op de naald neemt, waarvoor men de overgebleven steken van den opzettoer be-zigt; de 37ste toer telt dus door het gedurig opnemen van de steken bij elken toer, 74 steken, waarmede een voorstuk gevormd is.
Men haakt nu in dit getal steken 136 toe-
ren voor het middelste gedeelte van de be-duïne, daarna weder 37 toeren voor het tweede voorstuk, waarbij men echter aan het einde van elken toer om het wederom schuin te doen afloo-pen 2 steken onbewerkt laat, dus hiervoor telkens de twee laatste steken niet opneemt. Voor den afzonderlijk gewerkten hals, zet men met de witte wol, aan de ronding van den hals be-ginnende, 60 steken op, en werkt hem van achteren, op de schouders als ook van voren meerderende volgens het patroon van het Supplement Fig. 23. Dit halsstuk wordt als-dan met de beduïne vereenigd, de laatste wordt echter eerst in het midden toegevou-wen en van achteren in het midden van
boven af 28 duim in de lengte aan elkander genaaid, waar-
door de capuchon gevormd wordt. Voor den in de dwarste in schuin loopende rijen, gewerkten rand, die een soort Grieksch
patroon vormt, zet men 8 steken met de witte wol op, en haakt met dezen den eersten toer.
Om den schuin loopenden rand te verkrijgen, neemt men bij het begin van elken 1sten patroontoer
in den eersten kettingsteek van den vorigen toer eene lus op, aan het einde
van den toer laat men echter 1 steek on-
bewerkt. Vervolgens haakt men * den
2den en 3den toer,
2 steken met witte,
6 steken met zwarte wol, den draad even-wel aan de verkeerde zijde van het werk latende hangen.
4de toer. Geheel
wit.
5de en 6de toer.
6 steken zwart en 2 steken wit.
7de toer. Ge-heel wit, men herhaalt deze toeren van * af
tot dat
men de
noodige lengte verkregen heeft. Deze rand behoeft evenwel niet
in zijn geheel, maar kan in gedeelten worden gehaakt, die men
dan van voren aan de hoeken aan elkander naait. Het spreekt van zelf dat in dit geval de gedeelten schuin
moeten worden afgehaakt, opdat de hoeken bij het aan
elkander zetten zullen sluiten. Nadat men dezen rand rondom den buitenrand met vaste steken van zwarte wol omhaakt
heeft, naait men hem rondom den bui-tenrand van de beduïne, en van boven, zoodanig op, dat hij den verbindingsnaad van het halsstuk met de beduïne bedekt,
en dan overslaande rand van den capu-
chon vormt. Eindelijk haakt men om den hals met de zwarte wol een toer vaste
steken, en garneert de beduïne zooals
wij reeds vermeld hebben en de afbeel-
ding aanduidt van achteren in het mid-
den met 3 dikke kwasten en van voren
aan den hals met een zwart en wit koord
met kwasten voorzien. Deze beduïne is
ook in elke kleur en grootte te vervaar-
digen.
Jagersmof.
Afb. No. 21. Knippatroon voorzijde
van het Supplement No. X,
Fig. 24.
De mof waarvan wij volgens No. 21 eene afbeelding geven, zal zeker daar zij bij een volledig jagerscostuum behoort door veel liefhebbers van het jagen als zeer prak-
tisch beschouwd worden. Het overtrek van ons model, ― men vindt het knippatroon Fig. 24 op het Supplement, ―is vervaar-
digd uit zwart laken, geheel en al met bontwerk gevoerd, heeft aan beide zij-
den der opening een breeden rand bont,
en is boven op in het midden met een dassekop voorzien die een zakje bedekt
hoewel die zeer gemakkelijk kan vervangen worden door een klepje van hetzelfde bont, daar het vervaardigen van zulk een mof natuurlij ktot het
vak van den bontwerker behoort. Misschien zullen eenige onze abonnées hieraan echter zelve ook wel gaarne een werkzaam deel willen nemen, daarom zullen wij in een volgend nummer van de Gracieuse een tapisserie-patroon geven, dat voor het overtrek van een jagersmof uitnemend ge-
schikt is; wij zijn door plaatsgebrek verhinderd het in deze aflevering op
te nemen.
Gehaakte kant.
1ste toer. Kettingsteken.
2de toer. Vaste steken. Deze kant wordt van eene zijde begonnen.
3de toer. Driemaal 5 kettingst., 1 vaste st. in den 4den st. van den vo-
rigen toer, dan 12 kettingst.; daarna nog 19 kettingst. die men in den
1sten van deze 19 kettingst. verbindt, waardoor eene lus gevormd wordt; vervolgens eene tweede lus van 23 kettingst. en eindelijk een derde weder van 19 kettingst., deze 3 lussen worden in denzelfden steek bevestigd;
werk daarna 5 kettingst. en verbind dezen in den 6den van den 12 kettingst. van het begin, dan 6 kettingst. in den 8sten steek 1 v. st. Men herhaalt
van het begin af.
4de toer. Men begint in het midden van den 1sten boog, 5 kettingst., 1
v. st. in het midden van den volgenden boog; herhaal dit nog eens, dan v. st. langs de kettingst. tot aan de lussen, omhaak deze 3 tamelijk digt met stokjes; vervolgens weder aan de andere zijde v. st. langs de kettingst.
Van het begin af wordt herhaald.
5de toer. 1 v. st. in den 1sten boog, 5 kettingst. 1 v. st. in den vol-
genden boog; omhaak nu de 3 lussen die tot een blad gevormd zijn met kleine bogen uit 3 ket-
tingst. bestaande, en verbindt deze bladeren door 1 h. v. st. aan elkander.
Jagt- of weitasch.
Afb. No. 22―24. Dik grijs touw.
In de vooronderstelling, dat vele onzer lezeressen gaarne met eigen hand het een of ander voor de uitrusting der jagt wenschen te vervaardigen, bieden wij haar thans eene jagt-tasch aan, waarvan de hoogst praktische in-rigting door den zadelmaker, en het boven-gedeelte hetzij in knoop- of haakwerk door
de dames kan worden ten uitvoer gebragt.
Ons origineel bestaat uit 3 los op elkander liggende tasschen, die slechts van boven met elkander verbonden worden. De onderste tasch is van zwaar geel leder, rondom van een breeden zijrand omgeven, heeft van binnen aan de achterzijde, twee bergplaatsen door een opgestikt leder gevormd en aan de voorzijde nog eene afzonderlijke lederen tasch met eene overgeknoopte klep. De tweede tasch is van dik grijs drillich of trielje, en de bovenste
van knoop of haakwerk. Het overslag bestaat uit zwart bevervel met linnen gevoerd; een
smal lederen boord of randje is aan de onderste tasch geplaatst, en wordt over de 3 tasschen, op de bovenste vastgeknoopt.
Om echter het knoopwerk voor ons origineel uitvoerig te
beschrijven, en met afbeeldingen op te helderen, ontbreekt ons in dit nommer de plaats; wij zullen
dus de verklaring hiervoor later geven, thans echter bieden wij ter vervaardiging van de bovenste
tasch volgens afbeelding No. 23 en 24
twee eenvoudige haakpatronen aan, die men van grijs touw vervaardigt, en
in verschillende grootte, zoowel vierkant als volgens Afb. No.
22 van onderen afgerond, kun-nen gewerkt worden. Om het patroon volgens Afbeelding No. 23 weer te geven werkt men gedurig van eene zijde afwis-selend de twee volgende toeren.
1ste toer. * 1 stokje, 3 ket-tingsteken in den vierden steek
1 stokje; dan 13 kettingsteken
in den achtsten steek;
*. Herhaal van * tot *.
2de toer. 3 ketting-
steken als eerste
steek, 1 ketting-steek, * 1 vaste
steek in
den mid-
delsten
van de 3 kettingsteken van den vorigen toer; 3 kettingsteken, in
den vierden steek 4 stokjes; namelijk in elken steek van den vori-
gen toer 1 steek; 3 kettingsteken in den tweeden steek, 1 vaste steek, die in den middelsten steek van de 13 kettingsteken van den vorigen toer gewerkt moet worden; dan weder 3 kettingsteken in den twee-
den steek 4 stokjes, in de 4 volgende
steken van den vorigen toer, 3 ketting-steken. Van * af wordt herhaald. Bij de herhaling van het patroon moeten er bij den 1sten toer in plaats van stokjes, vaste steken gehaakt worden, en deze moeten
in de middelste van de 3 kettingst. van
den vorigen toer komen, zooals Afbeel-ding No. 23 duidelijk aantoont.
Het volgens Afbeelding No. 24 voor-gestelde patroon, wordt even als het reeds beschrevene van eene zijde gehaakt.
1ste toer. 1 stokje, 1 kettingsteek in
den tweeden steek. Herhaal van het be-gin.
2de toer. 2 stokjes, * 1 kettingsteek,
in den tweeden steek 1 stokje, 5 ketting-steken, in den zesden steek 1 stokje, van
* af wordt herhaald.
Voorts worden deze beiden toeren regel-matig afgewisseld, en moeten de stokjes zooals de Afbeelding aantoont verzet wor-den.
Elk gedeelte van de tasch zoowel het voor als achterstuk, wordt afzonderlijk naar een papieren patroon gehaakt; dan verbindt men de beide gedeelten langs
den buitenkant door een toer vaste ste-
ken, werkt in dezen toer 4 of 5 toe-
ren eenvoudige kettingsteek-bogen en knoopt eindelijk in elken buitensten
boog een bosje franje van 6
of 8 draden ter lengte van 14
tot 16 duim.
No. 23. Haakpatroon. Origineele grootte voor de weitasch,
behoorende bij Afb. No. 22.
No. 24. Haakpatroon. Origineele grootte voor de weitasch
bij Afb. No. 22.
No. 21. Jagers-mof. Knippatroon voorzijde van
het Supplement No. X, Fig. 24.
No. 20. Gehaakte beduïne voor kinderen van 1―3
Jaar. Houten Haaknaald
No. 5.
Knippatroon voorzijde van het Supplem. No. 9. Fig. 23.
No. 22. Jagt-costuum. Weitasch.
[1 Janrarij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 5