knipt, zoodat de zijkanten even lang (na-melijk 28 d.) zijn. De mid-delste écharpe die van onde-ren geheel regt is, heeft eene lengte van 50 duim. Al de écharpes wor-den met wit foulard ge-voerd. Aan den voorkant van den kraag van boven aan het uitsnijdsel van den hals wordt de kaper met breede witte
strikbanden
voorzien en wil men hem nog wat digter toe-halen, dan kan
men van onderen en van boven aan den rand van den
capuchon nog haken en oogen zetten.
Kaper “Zebride.”
Afb. No. 19. Knippatroon keerzijde van het
Supplement No. XV. Fig. 46 en 47.
Het model, waarvan wij hiernevens de afbeelding geven is vervaardigd uit wit cachemir en met eene gewatteerde voering van zwarte taf of mareeline voor-zien. Men heeft voor deze kaper van de boven-
stof 50 duim, van de voering 70 duim noodig. Bij
het knipping, naar de knippatronen Fig. 46 en 47 wordt het midden van den capuchon zoowel als van den kraag langs den draad op de stof gelegd. Ver-volgens wordt de capuchon met fluweel lint gegar-neerd, dit moet in regte lijnen van den voorkant af tot van onderen aan den rand evenwijdig loopen,
en eene breedte van 15 duim beslaan. Het fluweelen
lint ¾ d. breed wordt er dus met eene evenwijdige tusschenruimte opge-naaid, daarna wordt de voering tegen de bovenstof genaaid, dit kan men
aan den binnenkant met een overhandschen naad doen en dan den capu-chon weder naar de regterzijde omkeeren, zoodat de inslagen naar binnen tusschen de twee gedeelten der stof in, liggen. De ruche waarmede de
kaper is gegarneerd bestaat uit een reep wit cachemir 4½ duim breed en aan beide zijden uitgetand. In dezen reep worden plooitjes ¾ duim diep
en evenzoo ¾ duim van elkander verwijderd gelegd en te gelijk met een zwart fluweelen lintje op de kaper genaaid. Eene soortgelijke ruche loopt om den buitenrand van den kraag en om de voorzijde van den capuchon heen tot aan het eerste der plooitjes die er aan den voorkant moeten wor-den ingelegd en door een kruis zijn aangeduid. Nadat deze plooitjes zijn
Kaper
“Preziosa.”
Afb. 17 en 18. Knippatroon keer-zijde van het Sup-plement No. XIV.
Fig. 44 en 45.
Deze kaper voegt zeer goed bij een eenigzins hoog kapsel, en kan zoowel wat vorm als garneersel be-treft zeer gedistin-geerd genoemd worden. De kraag is van voren en van achteren vier-kant, de capuchon wordt geheel en
al bedekt door drie breede écharpes, waarvan twee een weinig korter en
aan de einden
schuin bijgeknipt
aan beide zijden afhangen, terwijl de derde, de
langste over de anderen heen ligt, aan de voorzijde bo-ven aan den rand is vastgenaaid, en van onderen, regt-hoekig afgesneden, op den kraag neer valt. Ons mo-
del bestaat uit witte pluche, is dun gewatteerd en
met wit foulard gevoerd. De écharpes zijn van schotsch
geruit pluche en deze zoowel als de capuchon en de kraag zijn gegarneerd met een zeer smal passementje met witte glazen grelots en kralen. De kaper kan ook, ― daargela-
ten het hier beschrevene garneersel ― genomen worden
van zware zijde met effen gekleurd of schotsch lint, ook
wel van gekleurd cachemir met echarpés van dezelfde stof, die dan in digte rijen met smal zwart fluweel lint belegd worden. Voor deze kaper heeft men 100 d. stof, 50 d.
breed noodig.
De capuchon wordt geknipt naar het patroon Fig. 44,
de kraag naar Fig. 45; de stof moet langs het middenge-
deelte van den capuchon schuin loopen. Beide gedeelten krijgen eene gewatteerde voering, met ruiten of strepen
doorgestikt, deze wordt aan den kraag met de bovenstof overdekt, of liever
er aan de verkeerde zijde tegengenaaid. Aan den capuchon wordt de voe-
ring op deze wijze tegen de bovenstof slechts van S tot aan het eerste
punt aan beide zijden genaaid, daarna legt men er ook aan beide kan-
ten twee plooijen in door kruis op punt te hechten en omboort den
capuchon daarna van het eene tot het andere geplooide gedeelte, met
een smal lintje. Van onderen wordt de capuchon ingerimpeld en T aan
T, S aan S met een overhandschen naad aan den kraag gezet. Om de
inslagen van dezen te bedekken naait men er een zijden lintje over-
heen, waardoor hij tegelijk als schuif kan dienen. De dunne gladde lijn duidt op Fig. 44 de plaats aan waar de écharpes aan de zijden moeten
worden aangezet; deze zijn 15 duim breed en van onderen schuin bijge-
No. 17. Kaper “Preziosa.” Voorzijde. Knippatroon keer-
zijde van het Supplement No. XIV, Fig. 44 en 45.
4 DE GRACIEUSE. [1 Januarij 1865. 3e Jaargang.]
No. 19. Kaper “Zebride.” Knippatroon keerzijde van het
Supplement No. XV, Fig. 46 en 47.
No. 18. Kaper “Preziosa.” Achterzijde.
No. 16. Kaper voor meisjes van 5―7 jaar. Knippatroon
keerzijde van het Supplement No. XVII. Fig. 50―52.
No. 14. Zijden dasje.
Knippatroon keerzijde van het Supplement No. XI.
Fig. 25 en 26.
No. 12. Zijden kraagje met een rand bontwerk. Knippatroon
voorzijde van het Supplement No. VIII. Fig. 22.
No. 13. Zijden schulpmanchette.
met een rand bontwerk.
Knippatroon keerzijde van het
Supplement No. XI, Fig. 27.
No. 15. Zijden schulpmanchette.
Knippatroon keerzijde van het Sup-
plement No. XI. Fig. 27.