De Gracieuse 1 January 1865 | Page 3

No. 8. Het kousen mazen.

Het spannen van den draad.

No. 9. Het kousen mazen.

Het opnemen der steken.

No. 10. De laatste

maas-toer.

No. 5. Garnituur voor eene lamp.

Kap en kleedje, met geknoopte rozetten.

No. 6. Bewerking van eene geknoopte

rozet. Bij Afb. No. 5, origineele

grootte.

No. 7. Blad van Chenille.

Bij Afb. No. 5, Oorspron-

kelijke grootte.

zakje niet slechts aan de buitenkant maar ook in de diepte van de

plooi zoodanig op het achterblad vasthecht dat de afzonderlijke zakjes steeds door een naad van elkander gescheiden zijn. Voor het lambre-quin dat mede geheel gevoerd wordt geven wij volgens Fig. 18

ook een knip- benevens een borduurpatroon waardoor de weg van zelf wordt aangewezen. Het lambrequin wordt van boven als ook tus-

schen de twee gedeelten van het soutache in met koord belegd en

over elke rij zakjes ― ook slechts op de bovenstof ― van het achter-blad vastgehecht. Eindelijk legt men op alle naden en om den gehee-len buitenrand heen een dik koord waardoor men tevens de bovenzijde der stof op het achterblad vasthecht. Aan de bovenzijde krijgt de

tasch, ― ten einde haar te kunnen ophangen ― vier lussen.

Kraagje en puntige manchette van zijde,

met bont gegarneerd.

Afbeelding No. 12 en 13. Knippatroon keerzijde van het Sup-

plement No. VIII. Fig. 22.

Deze twee sierlijke kleine voorwerpen, een kraagje benevens manchette, maken een zeer lief en fraai bestanddeel uit van een eenvoudig wintertoilet. Ons model vervaardigd uit zwaar, tamelijk lichtkleurig pensétaf, is gevoerd met wit marce-line en gegarneerd met een 4 d. breeden reep wit bontwerk of zwanedons. De bovenstof van het kraagje ― men neemt de kleur naar verkiezing ― wordt ge-

knipt naar Fig. 22 maar slechts tot aan de dunne lijn

op het patroon aangegeven, de voering getrouw volgens

de omtrekken, zoodat zij gelijk komt met den rand bont-werk. Rondom den hals naait men er een zijden koord op; de einden moeten 15 d. lang en met kwasten ver-sierd zijn en dienen om de kraag vast te strikken.

De manchetten worden op dezelfde wijze naar No. 12 vervaardigd men vindt het knippatroon keerzijde van het

Supplement No. XI; Fig. 27.

Zijden dasje en puntige man-

chette.

Afb. 14 en 15. Knippatroon keerzijde van het

Supplement No. XI, Fig. 25―27.

Dit garnituur dat zeer eenvoudig is zaamgesteld ziet er door de fijn uigepunte volants zeer lief en élégant

uit. Men kan de strookjes nemen van gekleurde zijde

en met dunne taf voeren. Voor het halsboordje van

het dasje knipt men naar Fig. 25 twee deelen, bovenstof en voering, en de

slippen Fig. 26 uit zijde en stijve zwarte tulle. Nu naait men de bovenstof

en de voering van het halsboordje tegen elkaar en voegt er insgelijks een reep stijve tulle tusschen; de slippen krijgen ook eene voering en worden volgens

de op Fig. 26 voorgeteekende gladde lijn met uitgepunte zijden volants

2 d. breed en een randje zwarte afhangende kralen gegar-neerd. Aan de bovenzijde van elke punt van het dasje legt

men eene plooi, door de twee op Fig. 26 aangeduide krui-

sen op het daartusschen liggende punt te bevestigen, en

maakt die met ster op ster en het dubbele punt op het

dubbele punt, tusschen de twee gedeelten der stof van het halsboordje vast. De manchette waarvan men volgend Fig. 27 de helft van het patroon vindt, wordt in overeenstemming

met het dasje en met behulp der afbeelding No. 15 vervaar-digd.

Kaper voor meisjes van 5―7 jaar.

Afb. No. 16. Knippatroon keerzijde van het Supplement

No. XVII, Fig. 50―52.

Het model van deze kaper is vervaardigd uit violetkleurig pluche, met zwarte zijde gevoerd, en rondom aan den buitenrand, met een geplooide ruche van pluche, met een smal zwart kantje bedekt, voorzien, terwijl zij aan de binnenzijde met een ruche van geplooid wit cachemir, is gegarneerd. Het spreekt van zelf dat

men wat stof en kleur betreft, hierin wel eenige variatie kan aanbrengen. Naar de knippatronen hierboven aangegeven, snijdt men zoo wel van de bovenstof als van de voering twee stukken elk aan een. Daarna worden de verschillende gedeel-ten volgens de overeenstemmende letters verbonden en de bodem aan de onder-zijde van D tot B ingerimpeld. De naad die den bodem aan de pas verbindt wordt bedekt door eene rol pluche waaronder een smal zwart kantje glad is aangezet dat op den bodem neervalt. De ruche die om den buitenrand heenloopt, bestaat uit een reep pluche 2½ duim breed aan beide zijden met een smal zwart kantje

voorzien en is er met enkele plooijen met 2 duim tus-schenruimte, aangezet. De ruche met dubbele plooijen bin-nen in de kaper, is vervaardigd uit een uitgetanden reep wit cachemir 5 d. breed. De kaper wordt vastgemaakt

met een haak en een oog die juist aan de punt aan de voorzijde van de pas worden aangezet.

Geknoopte kant.

Eene knooppen die 1½ en een die 1 Ned. duim

draad omspant.

Wij hebben het patroon slechts met 10 mazen beschreven, ech-ter moet men voor de kant de langte waarvoor men haar be-zigen wil opzette.

1ste toer. Men zet 10 ma-zen op de dikste knooppen.

2de en 3de toer. In elke

maas 1 maas.

4de toer. In elke maas van den voorgaanden toer 4 ma-zen.

5de, 6de en 7de toer. De dunste knooppen. In elke maas van den voorgaanden toer 1 maas.

8ste toer. Over de dikke knooppen als de 5de toer.

9de toer. Drie mazen van den voorgaanden toer als

eene maas geknoopt.

10de toer. In elke maas 4 mazen.

11de toer. 1 maas overslaan, dan in elke van de 3 volgende mazen 1 maas.

12de toer. 1 maas overslaan, dan in elk van de 2 volgende mazen 1 maas.

13de toer. 1 maas overslaan, in de volgende maas 1 maas.

Hiermede is de kant voltooid.

[1 Januarij 1865. 3e Jaargang.] 3

Kousen mazen.

Afb. No. 8―10.

Nadat men de kunst heeft uitgevonden om kousen te weven en ook later machinaal te breijen is de gebreide kous wel een weinig op den achtergrond geraakt en naar evenredigheid goedkooper geworden, maar zij blijft niettemin nog altijd in de hooge gunst der dames

deelen. Ook van het goed herstellen der beschadigde plaatsten wordt nog altijd veel werk gemaakt, want zoowel nu als vroeger doet de vlijtige vrouw al haar best om het gaatje zóó te digten, dat er geen spoor van over blijft. Wij geven hiernevens in drie afbeeldingen, origineele grootte, de beste wijze aan om tot dit doel te geraken, namelijk om beschadigde kousen te mazen, en al mogen sommige onzer abonneés in deze kunst ervaren zijn, zoo meenen wij toch over het algemeen dat het vele dames aangenaam zal wezen als wij haar hierin den besten weg wijzen. Het werk gaat niet alleen veel vlugger van de hand, maar ziet er ook veel beter uit als men vooral bij het begin de uiterste naauwkeurigheid in acht neemt. Langs de geheele

breedte van het gaatje moet men zoowel van boven als van onderen eerst het

beschadigde katoen uit elken steek die nog goed is trekken, en wel zoo dat er aan beide kanten eene gelijke rij steken komen; de twee gedeel-ten van de beschadigde plaats worden nu aan beide zijden tegen den verkeerden kant der kous aan, omgevouwen bij wijze van een klepje, maar ook zóó, dat de steken regt loopen. Nu begint men met een fijnen draad garen of ka-toen de steken te spannen en wel aan de achterzijde van de kous zoo als men dit op

Afb. 8 duidelijk zien kan. Men steekt den fijnen draad in de lengte ongeveer vijf steken boven de opening in, totdat deze in de ge-

heele breedte overspannen is; met uitzondering van den eersten en laatsten steek, loopt de fijne draad door de overige steken tweemaal heen. Nu keert men de kous om ten einde op de regte zijde de eigenlijke breisteken na te maken en die ook met de zijkanten van de opening te verbinden zoo als wij dit bij fig.

9 hebben afgebeeld. De gemaasde steken zijn op de teekening duidelijk te onderscheiden, zij zijn niet alleen donkerder van kleur maar de draad is ook dunner; het zal wel overbodig

zijn aantemerken dat wij dit slechts aldus heb-ben voorgesteld om diezelfde steken daarmede goed aan te wijzen; hoe meer het katoen voor het mazen met dat van de kous in dikte over-eenkomt, zoo veel te minder zal men nader-

hand kunnen zien dat er een gaatje gedigt is waarin de breisteek, de rij vol-

gende, wordt aangemaakt. Voor de stevigheid is het goed om aan beide zij-

den van het gaatje 2―4 steken over de opening heen te mazen dus op de steken van de kous, welke steken men slechts behoeft te volgen; men zij echter indachtig om niet te diep in te ste-

ken omdat de twee omgeslagen zijden van de opening niet vast-gehecht mogen worden. Bij den overgang van den laatsten steek aan de zijde van het gaatje tot den eersten steek van de ope-

ning zelve moet men zeer naauwlettend te werk gaan. Met een wit punt hebben wij aangewezen waar men de naald moet in-steken en met een zwart kruis waar zij, tusschen de twee

dunne draden in, weder moet uitkomen; den volgenden steek om de twee dunne draden heen, hebben wij door twee pijlen aageduid. En zoo gaat het werk verder van zelf voort. Afb.

10 doet eindelijk nog zien hoe de laatste rij van de gemaasde opening met den toer van de kous verbonden wordt. Dit aan-mazen geschiedt op dezelfde wijze als het mazen zelf, met

dit onderscheid dat men hier in plaats van om de spandraden en in de maas-steken tegelijk in de gebreide steken zoo als men dit op de afbeelding kan zien, steekt. Is de opening gesloten, dan knipt men voorzigtig de omgeslagen randjes aan de binnenzijde af, en trekt er daarna om de herstelde plaats zoo onzigtbaar mogelijk te maken, de dunne spandraden uit.

Tasch tot berging van schoenen.

Afb. No. 11. Knippatroon voorzijde van het Supplement No. VI.

Fig. 18 en 19.

De vrij groote tasch welke wij heden onder de aandacht onzer lezeressen bren-gen kan tegen den muur gehangen worden, zij is bestemd om er schoenen en laars-

jes in te bergen en zal dus zeker als eene onschatbare bijdrage in eene wel ingerigte kleedkamer beschouwd worden. Naar verkiezing kan de tasch een grooter of kleiner aantal zakjes bevatten. Men vervaardigt haar, in overeenstemming met het behangsel van het vertrek, naar goedvinden hetzij uit wollen reps, uit grijs nan-

king, engelsch leder of eene soortgelijke stof, en voert haar met stevig ongebleekt katoen of graauw linnen. De bovenzijde wordt met soutache opgelegd, zoo als men op de afbeelding zien kan. Gekleurd chitz met groote bloe-

men voldoet ook zeer wel, deze stof sluit echter elk gar-nituur uit, en dan kan men volstaan met rondom de tasch een dik gedraaid koord te zet-ten. De achterzijde van de tasch is geheel vierkant, en de grootte hangt af van het aantal zakjes die men er in wil aanbrengen; ons model is 64 duim lang en 52 d. breed. Hiervoor bezigt men stevig linnen en neemt de stof dub-bel ten einde er naderhand een vel dik bordpapier of een dun plankje tusschen te kun-nen schuiven, waardoor het

geheel meer stevigheid verkrijgt. Voor elk der twee rijen zakjes die ieder tot op de helft door een lambrequin be-dekt worden knipt men een lap der stof naar evenredig-heid van het aantal zakjes welke zij moet bevatten; het patroon Fig. 19 geeft de juiste maat voor een dezer

zakjes benevens de soutache versiering aan. De soutache welke donkerder van kleur als de stof, zwart of wel

sterk afstekend moet zijn wordt alleen op de bovenstof vastgenaaid; deze wordt nu gevoerd met stevig ongebleekt katoen en krijgt aan den bovenrand een dik gedraaid koord. Nu maakt men de afzonderlijke zakjes door diepe plooijen in den aldus vervaardigden lap te leggen, en

wel zoo dat naar Fig. 19 kruis op punt komt; de ge-

stipte lijn duidt de buitenste, de dunne gladde lijn, de binnenste vouw der plooi aan. Deze rij zakjes wordt nu op het achterste blad van de tasch vastgehecht, maar slechts op het bovengedeelte der stof, terwijl men elk

No. 11. Tasch tot berging van schoenen.

Knippatroon voorzijde v. h. Supplement No. VI. Fig. 18 en 19.