ging van het garnituur, dat op ongeveer drie en een half d. afstand van den bovenrand op het gedeelte van de hand wordt opgenaaid, zet men met de zwarte en grijze florawol, beide een draad vormende, 100 stek.
op en breit hierop 6 lussen toeren op de volgende wijze:
1. toer. (Lussen toer). Men haalt den 1. steek af, legt dan aan de verkeerde zijde van het werk het franje houtje aan, * steekt met de naald in den volgenden steek, alsof men dezen wilde breien, slaat den draad om de naald, dan van boven naar onde-
ren om het achter de naald liggende houtje, nogmaals om de
naald (zoodat de naald twee maal, het houtje slechts eenmaal omwon-den is) en breit dan den steek af. Van * af tot aan het einde van den toer
herhalen. ― 2. toer. Zon-
der het houtje er uit te ha-
len, geheel recht, terwijl
men het tweemaal omslaan
van den vorigen toer gedurig
als 1 steek afbreit. Daarna haalt
men er het houtje uit en herhaalt
nog 5 maal den 1. en 2. toer. Doch men heeft hierbij in acht te nemen, dat in elken 2. toer, telkens na 10
stek., 2 steken als 1 steek te za-
men worden gebreid. Door een
strik van zwart taffen lint wordt de
handschoen volgens de afb. gegarneerd.
Geborduurde heerenmuts.
Afb. No. 27 en 28. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XVI, Fig. 60 en 61. Zwart flu-
weel, taf, soutache, zijde eveneens zwart.
De bodem van deze muts bestaat uit gewatteerde en doorgestikte taf, de
rand met soutache en application versierd, daarentegen uit fluweel.
Deze rand is aan de bovenste lange zijde in punten uitgeknipt, die
op den bodem, in het midden met een zijden kwast versierd, lig-
gen. Het knippatroon fig. 60 geeft het achtste van den bodem,
fig. 61 het achtste gedeelte van den rand, men moet dus van
beide gedeelten een geheel vormen, en den bodem van eene
dubbele laag taf, (bovenstof en voering) en watten, den rand
van fluweel, watten en taf knippen. Eerst hecht men
de watten naar fig. 60 geknipt in gaas, rijgt ze
dan tusschen de dubbele stof van den bodem en
doorstikt deze gedeelten volgens de afbeelding
en de gedeeltelijke aanwijzing op de knippa-
tronen met zwarte zijde. Voor het borduur-
werk van den rand, dat alleen op het flu-
weel wordt uitgevoerd, vindt men afb.
No. 28 het patroon; men naait er
het soutache langs de met zwart
geteekende omtrekken op, ap-
pliqueert de figur. van zwarte
taf, festonneert deze in de
rondte naar den vorm en
de breedte van het
lichte randje, en ver-
siert ze eindelijk
tusschen de fes-
tonneersteken in met rijen sou-
tache of kettingsteken. Als het
borduurwerk voltooit is, dan wordt
de rand met de gewatteerde zijde, in
schuine ruiten doorgestikt, gevoerd, zij
moet echter aan de bovenste lange zijde in
eene rechte lijn afsnijden en slechts tot aan
de gepunte lijn op fig. 61 reiken. Men naait
den bodem tusschen de bovenstof en de voering
van den rand, waarvan de punten van de gestipte
lijn af op den bodem liggen, aldaar vastgenaaid en
met soutache afgesloten worden. Aan den buitenrand
van den rand, aan de dwarszijden aan elkaar gezet, wordt
de voering tegen de bovenstof genaaid. Eindelijk wordt de
kwast er volgens de afbeelding opgehecht.
Geknoopt kleedje over of onder een
toiletkussen.
Afb. No. 29 en 30. Garen tusschensoort grofte, eene dikke stalen brei-
naald, 1 knoophoutje van 1 d. in omvang (houtje No. 1), 1 knoophoutje
van 2 d. in omvang (houtje No. 2).
De vervaardiging van het kleedje,
dat volgens afb. No. 29 in oorspronke-
lijke grootte worde voorgesteld, is zeer
eenvoudig. De grond van het kleedje vormt
een geknoopte ruit van 44 rijen gaatjes, waar-
van de uitvoering reeds bekend is. Het door-
stoppen van den grond geschiedt, naar aanwijzing
van afb. No. 29 en 30 in point de toile, nadat
het eerst op carton gehecht is. De buitenrand wordt door eene kant uit 4 toeren bestaande omgeven. De beide eerste toeren worden over het knoophoutje No. 1 gewerkt. ― 1. toer van de kant. In elke 2. maas
van den grond 1 knoop. ― 2. toer. In elke maas
van den vor. toer 1 knoop, waarvan er 3 in elk van
de 4 mazen in den hoek gewerkt, geknoopt worden. 3. toer. Over het houtje No. 2 vier knoopen in eene maas van den vor. toer, de volg. maas overslaan. Aan de 3 mazen in de hoeken wordt er gaan maas over-
geslagen. ― 4. toer. Over het houtje No. 1 een knoop in elke maas van den vorigen toer.
Tapisseriepatroon voor een rand. Afb. No. 36.
Dit patroon met den gewonen kruissteek en in de kleuren bij de verklaring der teekens aangegeven uitgevoerd,
kan in de hoogte en in de breedte voortgezet en ter versiering van verschillende voorwerpen gebruikt worden.
onderrand en 28 d. daarboven is de rok met twee dunne reepen balein voorzien; zij worden op de rechterzijde door een volant 32 d. breed bedekt die er van voren van het mid-den af tot 26 d. naar elke zijde glad, voor ’t overige echter met plooien elk 5 d. breed is opgenaaid. Aan den onderrand snijdt de volant in ééne lijn met den rok af, terwijl het hoofdje 3 d. breed over de bovenste balein heenkomt. Bo-
vendien zijn de beide achterste schuingeknipte banen van het
aanzetten van
den volant af, tot aan den rand van onderen met elf over elkaar
heenvallende strook-jes in afnemende breedte en smal ge-
plooid voorzien, deze
vormen eene tournure, waarover de plooien
van het kleedje zeer elegant
heenvallen. Om deze crino-
line na te maken knipt men naar elk der fig. 33―35 twee gedeelten,
naar fig. 32 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen.
Bij het aan elkaar zetten van de banen moet men op de cijfers let-
ten; voor de baleinen wordt langs elk der lijnen op het knippa-
troon voorgeteekend een linnenband van de noodige breedte
tegen den rok gezet. Als men dezen van shirting wenscht te
vervaardigen, dan moeten al de volants, ten einde ze be-
ter te kunnen strijken, aan de eene lange zijde worden
ingerimpeld. De volants worden in de richting op
fig. 35 aangegeven en volgens de afbeelding op
den rok, die aan eene zijde wordt dichtgemaakt
genaaid. Men zet aan den eenen kant van
de split den reep die er onderuit komt naar
fig. 36 geknipt en voorziet hem met
een knoop. In overeenstemming
hiermede maakt men in fig. 32
een knoopsgat. De bovenrand
van den rok wordt tusschen
de dubbele laag stof van
een boord gezet. Dit
moet eerst naar fig.
37 en 38 worden
geknipt. Bij het
aan elkaar
zetten van de beide gedeelten, moe-
ten 9 en 10 aaneen sluiten. De rok
wordt omdat hij eenigszins wijder is als
het boord een weinig ingerimpeld.
Gebreide handschoen
voor dames.
Afb. No. 26. 2 lood zwarte, 2 lood grijze zephirwol, 1
lood zwarte, even zooveel grijze florawol, 6 platte
zwarte knoopen, 86 d. zwart taffen lint van drie en een
half d. breedte, dikke stalen breinaalden, 1 franje houtje
van 3 d. in omvang.
Deze handschoen is met een garnituur dat eene manchette
nabootst, als ook met 3 knoopen voor het dicht maken versierd.
De handschoen is met zwarte en grijze zephirwol in heen en terug-
gaande toeren geheel recht, het garnituur met grijze en zwarte flora-
wol met den lussen steek gebreid. Voor den handschoen zet men met de
zwarte wol 64 stek. op en breit volgens genoemde wijze met deze wol den
1. toer, dan den 2. en 3. toer met grijze wol en zoo voort, gedurig afwisselend
2 toeren zwart, 2 toeren grijs. In den 5. (zwarten) toer wordt tot vorming van
de knoopsgaten, de 7., 8., 15., 16., 23., 24. steek afgekant, deze worden in den vol-
genden toer weder door op nieuw op-
gezette stek. (festonneerlussen) verkre-
gen. Aan het einde van den 24., 28., 32.,
36., 40., 44., 48. toer wordt elkens 1 steek gemeer-
derd, zoodat de 48. toer 73 stek. telt. Van den 64.
tot 88. toer, waarvan de laatste weder uit 64 stek.
bestaat, mindert men op gelijke wijze weder af, als
voorheen gemeerderd is. Om den duim te werken, rijgt men de 24 steken van het begin, als ook de 18 steken van het einde van den 88. toer tot een later gebruik op een draad en breit op de 22 middelste stek. den 1. toer van den duim, terwijl men evenwel nog 14 stek. voor de lengte van den duim op nieuw opzet. Laatstge-
noemde bestaat uit 44 toeren, de 44. toer uit 14 steken. Men breit hiervoor namelijk aan het begin van elken 2. toer telkens de beide eerste steken te zamen. Na vol-tooiing van den 44sten toer worden de stek. afgekant. Daarna neemt men aan de schuine zijde van den duim
de 22 kantsteken op, neemt de op den draad zijnde stek. weder op de naald en voltooit dan het gedeelte van de hand door
26 toeren over de geheele rij te breien. In de kantsteken van den gebogen ondersten rand werkt men nu 2 zwarte, 2 grijze, 2 zwarte toeren en kant daarna af. Op gelijke wijze wordt ook de duim aan den onderrand afgesloten. Zoodra
dit geschied is, wordt deze, als ook het gedeelte van de hand te zamen genaaid, laatstgenoemde tot op ongeveer 6 d. af-
stand van den rechten rand, na vooraf echter met een gekruisten naad van grijze zijde te zijn versierd. Ter vervaardi-
208 DE GRACIEUSE. [1 December 1866. 4e Jaargang.]
No. 18. Mutsje van groen fluwee-
len lint en kant. (Bij afb. No. 17).
No. 30. Point de toille. Bij afb. No. 29.
No. 27. Geborduurde heerenmuts. Knippatr. keerzijde van h. Supplem.
No. XVI, Fig. 60 en 61.
No. 29. Geknoopt kleedje over of
onder een toiletkussen.
No. 28. Rand voor de geborduurde heerenmuts. Bij afb. No. 27.
No. 20. Mutsje voor meer be-
jaarde dames. (Bij afb. No. 19).
No. 31. Gebreide kant met geglansd
garen doorgeregen.