De Gracieuse 1 December 1866 | Page 3

[1 December 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 205

sloten; * 1 v. st., 5 kett., 1 st. in den 1. van deze 5 kett., 3 st. van den kant overslaan,

van * af herhalen; aan de dwarszijden 1 toer kett.bogen, waarvan elk uit 1 v. st. en 5 kett. over 2 st. tusschenruimte bestaat. In elk van deze kett.bogen wordt een bosje franje

geknoopt uit 4 witte wollen draden elk 24 d. lang bestaande.

Gebreide borstrok voor heeren.

Afb. No. 9. 12 lood witte vigogue, een weinig roode breiwol, stalen naalden

overeenkomstig de grofte van de wol.

Men begint deze borstrok aan den onderrand met een opzetsel van 152 st., sluit deze tot

eene ronding en breit eerst 18 toeren afwisselend 2 recht, 2 averechts. Aan eene plaats naar welgevallen maakt men dan, om van voren het midden aan te duiden, een dubbel naadje, verdeelt daarna het werk en neemt voor het voorstuk aan elke zijde van het dubb. naadje 47 st. en vormt van elken 48. wederom een naadje. De nog overige st. zijn voor den rug bestemd. Dan breit men 13 toeren geheel recht. In den volgenden, den 33. toer, meerdert men aan elke zijde van de zijnaadjes telkens 1 st. Men herhaalt deze meerdering eerst nog 3 maal telkens na 10 toeren tusschenruimte, dan 11 maal na 8 toeren, dan volgen er nog 8 toeren zonder meerderen, zoodat de 173. toer van het werk

212 st. telt. Van hier af wor-

den rug en voorstuk elk af-

zonderlijk in heen en te-

ruggaande toeren af-gewerkt. Eerst verdeelt men voor het rechter voorstuk 59 st. van het zijnaadje af naar het midden van den borst-rok, de 3 nog overige st. worden bij de st. van

het linker voorstuk ge-

nomen. Dan kant men de

7 st. die zich naast deze

3 st. van het rechter voor-

stuk bevinden voor het be-

ginnen van de split af en breit

met de nog overige st. 90 toe-

ren, waarbij men in den 75., 79., 83. en 87. toer telkens voor op drie na den laatsten st.

aan de zijde van het armsgat van het voorstuk 1 st. meer-dert. Om de ronding van den hals te vormen kant men ech-ter reeds in den 70. toer aan de binnenzijde van het werk (de split) eerst 10 st. af, dan vandaar tot aan den 78. toer

telkens 1 st. Daarna breit men in hetzelfde getal st. nog 12 toeren en kant dan het voorstuk af. Het linker voorstuk wordt met het meerdere getal st. op gelijke wijze vervaardigd, allen kant men tot vorming van den hals in den 71. en 72. toer 6 st., in de beide volgende toeren 3 en 2, dan in elken toer 1 st. af. De rug wordt in 84 toeren af-gebreid. In den 61. toer evenwel verdeelt men de st. voor den hals en kant dan ― elke helft van den rug afzonderlijk werkende ― in den 61.―64. toer telkens 3 st., dan tot aan den 75. toer gedurig slechts 1 st. af. Daarna breit men tot aan den 84. toer geheel recht en kant dan af. De andere helft van den rug wordt evenzoo gebreid, daarna rug en voorstuk op den schouder te zamen genaaid. Alle kantsteken van den hals worden dan op de naalden genomen, waarop men nog 8 toeren met roode wol geheel recht breit.

Voor elke mouw (men begint deze mouw aan den onderrand) zet men met de roode wol 72 st. op, sluit deze tot eene ronding en breit 58 toeren afwissel. 1 r., 1 aver., dan met

de witte wol 40 toeren geheel r., waarbij in het midden van de st. 1 naadje gemaakt wordt. In den 41. toer wordt aan beide zij-den van het naadje 1 st. gemeerderd. Deze

meerdering wordt nog 9 maal na eene tus-

schenruimte van 6 toeren herhaald, dan nog eens na 20 toeren, vervolgens verdeelt men de st. daar waar het naadje is en breit nu heen en weder 36 toeren. Voor de klink, die van boven aan de mouw wordt ingezet, zet men 30 st. op, breit haar in 40 toeren af en naait twee der lange zijden die aan een

hoek te zamen komen aan de

open zijden van de mouw.

Laatstgenoemde naait men

daarna in de opening van het armsgat, zoodat de punt van de klink aan het zijnaadje komt. Aan het linker voorstuk zet men aan den rand van voren om het dicht te maken een linnen strook van 4 d. breedte op, aan het rech-ter tot stevigheid van de

knoopen een zoodanigen band onder. De knoops-

gaten worden er naar verkiezing aangebracht.

Gebreid onderlijfje voor dames.

Afb. No. 10. 10 lood witte breiwol, dikke stalen of dunne houten naalden.

Dit onderlijfje wordt met goed breiwol en zeer dikke stalen of dunne houten brei-

naalden gewerkt. Men begint het lijfje aan den onderrand met een opzetsel van

144 st., sluit deze tot eene ronding en breit 36 toeren afwisselend 2 r., 2 aver.

Dan deelt men elke 46 st. door een dubbel naadje af en breit 56 toeren geheel

r. Daarna volgen er 30 toeren, waarbij men aan beide zijden van de naadjes,

die de st. voor den rug insluiten, telkens na 6 toeren tusschenruimte 1 st.

meerdert, zoodat het getal st. van den rug in den 30. toer door 10 st.

vermeerderd is. Men werkt deze nu afzonderlijk verder en breit heen en

weder eerst 6 toeren in een gelijk getal st., dan meerdert men 1 st. aan

beide zijden tusschen den 4. en 5. st. van het einde en begin van het

breiwerk en herhaalt deze meerdering nog 4 maal na elken 3. toer. Daarna volgen er 3 toeren zonder meerderen. In de 32 toeren die nu volgen mindert men op dezelfde plaats om den anderen toer eenmaal. De nog overige st. houdt men tot een later gebruik op de naald en breit nu elk voorstuk, insgelijks heen en weder geheel af. Men laat hiervoor de 10 laatste en eerst st. die voor beide voorgedeelten be-stemd zijn onbewerkt en verdeelt de st. zoodanig, dat het naadje van voren het midden vormt. In den 1. toer van het rechter voorstuk meerdert men voor de borstklink tusschen den 18. en 19. st. 1 st.; dan volgen er 4 toeren zonder meerderen, daarna wordt in den 6. toer aan beide zijden van den gemeerderden st. wederom 1 st. ge-meerderd, zoodat het getal st. aldaar door 2 st. vermeerderd is. Deze meerdering wordt op gelijke wijze nog 4 maal na elken 3. toer her-haald. Na de laatste meerdering volgen nog 18 toeren r.; nu laat men de 24 eerste st. van het gebreide gedeelte staan, met de overige breit men den schouder met 22 toeren verder voort, waarbij men in den eersten toer den 4. en 5. st. te zamen breit. Deze mindering wordt nog 3 maal, na gedurig 3 toeren r. er tusschen, voortgezet. Met den 22. toer is het voorstuk voltooid; men neemt dan de kantsteken van den schouder aan den rug op eene afzonderlijke naald en kant deze met de st. van den schouder van het voorstuk te zamen af. Het linker voorstuk wordt op gelijke wijze vervaardigd, doch hiermede in ver-band breit men tevens eene onderliggende strook, waarvoor men de

Mantel met een capuchon.

Afb. No. 2 en 3. Knippatroon voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―3.

Dit sierlijke manteltje heeft wijde mouwen en een capuchon, waardoor het zeer geschikt

is om als “sortie,” bij het gaan naar comedie of concert, gebruikte te worden. Ons model bestaat uit lichtkleurig cachemir met eene gewatteerde wit lustrine voering, het garnituur uit zwart fluweelen lint 1½ d. breed en een wit guipure kantje een weinig smaller. Bij het vervaardigen van het manteltje, moet men eerst de fig. 1a en 1b langs de lijn die de eene

helft doorsnijdt tegen elkaar leggen, en ze dan, na er de kleine omslagen aan gehecht te

hebben, aaneen voegen en wel zoo dat A aan A, en B aan B sluit, vervolgens knipt men

naar fig. 1 alzoo tot een geheel gevormd, twee gedeelten. Als de gekozen stof niet breed

genoeg mocht zijn, dan kan men ook in elke helft een naad nemen. Verder knipt men

voor de capuchon naar fig. 3 en gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen,

naar fig. 2 voor elke mouw een gedeelte, waarbij men op de afwijkende lijn voor het

uitsnijden van de onderste helft heeft te letten. Nadat men naar fig. 1 en 2 ook de voe-

ring en de watten, naar fig. 3 alleen de lustrine voor voering heeft geknipt, zet men zoowel de bovenstof als de voering naar fig. 1 geknipt, van achteren in het midden aaneen, daarna op den schouder van 1 tot 2 en naait de beiden stoffen langs den bui-

tenrand tegen elkaar. Als elke mouw van 3 tot 4 verbonden en aan den rand van onderen te-

gen elkaar is genaaid, dan

voegt men de mouw zóó

dat 4 op hetzelfde cijfer

van fig. 1a sluit in

het armsgat. Nu

moet men de capu-

chon nog uitvoeren.

In de bovenstof en in

de voering, de laatste ligt

bovenop, worden zooals

dit op fig. 3 is voorgetee-

kend plooien gelegd, door elk

kruis op het daar naast liggen-de punt te hechten, dan legt men er volgens de afb. het gar-nituur van fluweelen lint en kant op, voorziet de capuchon met een knoop en een knoops-lus, naait haar volgens de over-eenstemmende cijfers aan het uitsnijdsel van den hals, en boort het eerste zóó dat de af-geknipte randen bedekt zijn, met een schuinen reep der bo-venstof 1 tot 2 d. breed. De mantel wordt dichtgemaakt

met twee kortere of langere einden zwart fluweelen lint, aan de hoeken van het uitsnijd-sel van den hals vastgehecht. Het overige garnituur wordt er volgens de afb. opgelegd; een uitgetande ruche of een dik koord van de kleur van de stof zou een eenvoudiger gar-

neersel zijn.

Kant in geknoopte guipure. Afb. No. 4.

Deze fraaie kant is evenzeer voor lambrequin aan etagèren en iets dergelijks geschikt als voor een garnituur aan lingeriën, gordijnen, kussens enz. Omtrent de uitvoering verwijzen wij, wat den geknoopten grond betreft, naar de kant afb. No. 11 in het vorige nummer, over de bewerking van de guipure en van de onderdeelen leze men de beschrij-

ving bij afb. No. 74―76 op bladz. 178 van de Gracieuse van dezen jaargang.

Patroon van een hoekrand

voor een tafelkleed. Wit bor-

duurwerk en application. Afb. No. 5.

De rand met een hoek afb. No. 5 be-

hoort bij het middelstuk voor een tafel-

kleed dat wij met afb. No. 5 op blz. 196 van de Gracieuse hebben gegeven. De be-schrijving die er bij behoort is ook van toe-passing bij de uitvoering van dezen rand.

Gehaakte heeren bouffante.

Afb. No. 6―8. 8 lood witte, 8 lood pon-

ceau 8 draads zephirwol, eene houten

haaknaald tusschenbeide

van grofte.

Deze bouffante is in

heen en teruggaande toe-ren gehaakt, de fond ge-heel met witte wol met den geknoopten haak-steek (zie afb. No.7),

de fraaie rand aan beide einden met witte ponceau wol met den haaksteek à relief, afb. No. 8. Men begint den fond met

een opzetsel van 34 st., werkt dan, terwijl men den laatsten opzetsteek als 1. steek van den

volgenden toer op de naald houdt, op de volgende wijze: 1. toer. * 1 lus in den volgen-

den opzetsteek, 1 kett., de beide op de naald zijnde st. met 1 kett. te zamen haken, 1

lus in de laatst gevormde lus (afb. No. 7 toont dezen steek in den laatsten toer in

bewerking met een kruis aan), 1 lus in den volgenden opzetsteek. Van * af her-

halen. ― In den 2. toer worden de st. die zich op de naald bevinden elk met

1 kett. afgehaakt. ― Men herhaalt nu afwisselend den 1. en 2. toer, die beide een patr.toer uitmaken, doch bij elken 1. Toer van een patr.toer steekt men gedurig in de achterste lus van den loodrechten st., waardoor even

als bij den golfsteek de waterpas liggende rij st. reliefachtig naar de rechter zijde voorkomt. Volgens het model heeft de fond 65 zoodanige patr.toeren. Na den laatsten toer hiervan werkt men in elk van de loodrechte st., gedurig in de achterste lus stekende, 1 h. v. st., dan voor den rand die heen en weder gewerkt wordt, den 1. toer. In elken st. van den vorigen toer 1 v. st., waarbij men echter gedurig door den geheelen st. van den vorigen toer steekt, als ook in dezen en de volg. toeren bij de v. st. den draad niet van achteren naar voren, maar van voren naar achteren over de naald legt en aan het einde van elken toer 1 kett. haakt. ― 2. toer. 1 v. st. (men steekt

No. 8. Haaksteek “à relief.” (Bij afb. No. 6).

No. 6. Gehaakte heeren bouffante.

No. 7. Geknoopte haaksteek. (Bij afb. No. 6).

No. 11. Gevlamde haaksteek.

No. 10. Gebreid onderlijfje voor dames.

No. 9. Gebreide borstrok voor heeren.

bij het werken van de v. st. gedurig in den achtersten waterpas liggen-

den st. van den vorigen toer), * 1 stokje in den 2. daarop volgenden

st. van den vorigen toer (hierbij wordt op de rechter zijde van het

werk onder de beide loodrechte lussen van dezen toer gesto-

ken), 1 v. st. in denzelfden st., 2 v. st. in de beide vol-

gende st. (elk in de achterste waterpas liggende lus), 1

stokje in denzelfden st., waar het voorgaande stokje in gewerkt is. Van * af herhalen. ― 3. Toer. 4 v. st. in de 4 naastbijzijnde st. van den vorigen toer, * 1 v. st. in den

st. die in den voorlaatsten toer is overgeslagen, 4 v. st. in de 4 volgende st. van den vorigen toer. Van * af herhalen. ― Door gedurige herhaling van den 2. en 3. toer, die een patr.toer vormen, wordt het patr. van den rand voortgezet, doch men moet bij elke herhaling van den 2. toer de hoog opliggende stokjes telkens om de lood-rechte lus van dien st. van den vorigen toer haken, die 2 toeren overspant. Aan ons model bestaat elke rand uit 3 witte en 2 roode strepen, terwijl elk 3 patr. telt, uitgeno-men de bovenste streep, waarvoor men slechts 2 patr. werkt. Eindelijk wordt de bouffante aan de beide lange zijden door den volgenden toer puntjes met witte wol afge-

No. 12. Kleedje met schoot. Knippatr. van de patten: voorz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 28―30.