Fig. 2. Costuum voor meisjes van 4―6 jaar.
Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. IX, Fig. 38―41.
Dit costuum van licht lilas cachemir bestaat uit een
rok én een nauwsluitend jaquetje met schoot, dat met
een ceintuur van de stof van het kleedje om de taille
dicht wordt gemaakt. Het garnituur van het jaquetje
en van den rok, op welken laatsten het 6 d. boven den
rand van onderen wordt gelegd, is gevormd van wit
guipure entre-deux 2 en een half d. breed, aan
beide zijden door een slingervormige lijn van wit sou-
tache afgesloten. Aan ons model is de rok 225 d. wijd
en 42 d. lang, den zoom of omslag 3 d. breed, aan den
rand van onderen medegerekend. De rok is geheel en al
met linon gevoerd, aan den bovenkant worden er tien slopplooien in gelegd, en de rok daarna aan een boord
gezet. het jaquetje heeft eene voering van wit geglansd
katoen. Van deze en uit de gekozen bovenstof knipt
men naar elk der fig. 38 en 39 twee gedeelten, de rug
fig. 40 aaneen, langs de dunne lijn die het midden aan-
geeft. Voor elke mouw knipt men naar fig. 41 eveneens
twee gedeelten, waarbij men op de afwijkende lijnen
voor het uitsnijden onder den arm moet letten. Eerst
worden de gedeelten voering en bovenstof die bijeen
behooren glad op elkaar geregen, men naait in de voor-
stukken fig. 38 de borstplooien, en voorziet deze ge-
deelten om ze dicht te kunnen maken met de noodige
knoopen en knoopsgaten. Daarna worden de verschil-
lende gedeelten van het jaquetje volgens de overeen-
stemmende letters aan elkaar verbonden. Men slaat den
buitenrand van het jaquetje smal naar binnen om en zet
er dan een schuinen reep van de stof anderhalf d. breed
tegen. Elke mouw wordt van G tot H en van J tot K
aan elkaar genaaid, aan den rand van onderen aan de
binnenzijde met een reep van de
bovenstof 4 d. breed voor-
zien, en dan in het arms-
gat genaaid, waarbij K op K van het voorstuk moet sluiten. De ceintuur bestaat uit een
reep van de stof 4 d. breed, met stijf gaas en voering voorzien, de lengte hangt van de
wijdte der taille af. Zij wordt aan den voorkant met haken en oogen gesloten; om
het dicht maken te bedekken, zet men er eene rozet van de stof van het kleedje
op, die in het midden met eene kleine guipure rozet en een kristallen knoop
versierd is. Met behulp van de afb. zet men het belegsel gemakkelijk op
den buitenrand van het jaquetje, van onderen op de mouw en op de
ceintuur kunnen leggen.
Fig. 3. Nauwtoeloopend kleedje voor meisjes van
8―10 jaar. Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. I, Fig. 1―4.
Stevige en tamelijk dikke stoffen, zooals linsey woolsey,
flanel, popeline enz., zijn het meest voor een nauwtoeloopend
kleedje geschikt. Zoo is ons model uit blauw popeline bosse-
lée (eene gebrocheerde popeline) vervaardigd, langs den rand
van voren met ronde, met blauwe taf overtrokken knoopen,
verder (zie de afb.) met zwarte kanten entre-deux, aan
beide zijden door zijden soutache, met slingers opgelegd, af-
gesloten, gegarneerd. In plaats van een entre-deux kan
men echter ook wel een garnituur van soutache naar het
patr. dat wij hiervoor fig. 4a geven, effen of gedrukt fluwee-
len lint, galon met kralen doorwerkt, een borduursel met
gekl. zijde in point russe, schuine reepen van geruite
zijden of wollen stof nemen. Voor dit kleedje heeft men 360
d. stof, 90 d. br. noodig. Hieruit knipt men naar elk der fig.
1 en 2 twee gedeelten en wel zoo lang als voor de gestalte
noodig is, naar fig. 3 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn
die het midden aangeeft, eindelijk naar fig. 4b twee gedeel-
ten, waarbij men voor elk der onderste, op de afwijkende
lijn voor het uitsnijden van den arm moet letten. De voering
voor de taille wordt aan den rand van onderen 3 d. langer, en
naar dezelfde knippatr. gesneden en de bovenstof er glad opge-
regen. Tegen den voorkant van de beide voorstukken, zet men
een schuinen reep taf of bovenstof 4 d. br., maakt dan in het rech-
ter voorstuk de knoopsgaten en voorziet het linker met knoopen.
Nu worden de borstplooien in de voorstukken genaaid, men maakt
langs de dubbele lijn op fig. 1 van punt tot ster eene insnijding voor
het zakje en zet er dit van de vereischte breedte, 5 d. lang, in. De patte
voor het zakje wordt door een reep der stof, aan beide zijden puntig bij-
geknipt, en met garnituur voorzien, gevormd. Bij het aan elkaar zetten
van de verschillende deelen van het kleedje moet men ook de voering me-
de vatten, de rand die van onderen los blijft, wordt smal gezoomd. Als men
nu van onderen tegen den rand van het kleedje, aan de binnenzijde een reep
voering of bovenstof 10 d. br. heeft gelegd, dan zet men beide deelen van den
rok tot aan ster op fig. 1 aan elkaar, hierbij moet het rechter 3 d. br. als een zoom
over het linker komen, waarna op dezen reep knoopen worden gezet. het uitsnijdsel
van den hals moet men met een ingeregen koordje boren, waarna men het garnituur langs
den voorkant en op den rand onder aan het kleedje legt. Op de naden van den rug en onder
aan de taille brengt men twee kleine nagebootste patten aan (zie fig. 3). De mouw wordt van G tot H, verder van J tot K aan elkaar genaaid, van onderen tegen den binnenkant een
reep der stof 5 d. br. gelegd, gegarneerd, en eindelijk zóó dat K op K van het voorstuk valt
in het armsgat genaaid, dat eerst met een ingeregen koordje is voorzien. Een reep van het
garnituur, aan beide zijden puntig bijgeknipt, vormt de epaulette.
maakt men eene insnijding in de lengte langs de lijn op fig. 9 aangegeven, verder geeft men er aan de einden een
klein dwarsknipje in, opdat men de stof bij het innaaien van het zakje naar binnen zou kunnen omslaan. Dit
laatste wordt nu uit dunne voering vervaardigd en wel zoo lang dat het aan den bovenkant tegelijk met het
boord kan worden vastgehecht. Onder de split wordt op de bovenste laag stof van het zakje een reep der
bovenstof 3 d. breed gelegd, opdat het niet zichtbaar zou zijn, daarna naait men het tegen de insnij-
ding die aan de beide einden door twee kleine dwarsrijen met stiksteken wordt afgesloten. Boven-
dien knipt men in den pantalon aan beide zijden langs de voorgeteekende dubbele lijn van D
tot E een split. Aan de voorste helft van den pantalon wordt deze gezoomd, aan het achter-
ste zet men er een reep, naar fig. 10 geknipt, tegen, en legt aan het eind van de insnij-
ding een dwarsrijtje stiksteken. Als men aan den rand van boven in elk gedeelte van
den pantalon twee plooien heeft gelegd door kruis op punt te hechten, dan zet men
hem tusschen de dubbele lagen van de beide halve gedeelten van het boord, dat eerst
zooals wij dit hebben voorgeteekend met knoopen en knoopsgaten moet zijn voorzien.
Het belegsel uit veterband of galon anderhalf d. breed bestaande, wordt aan den rand
van onderen van den pantalon naar aanwijzing van de afb. en van de beschrijving op-
gelegd, en de knoopen er opgenaaid. ― Voor het vest knipt men de voorstukken uit bo-
venstof en uit voering naar fig. 13, den rug naar fig. 14 aaneen, langs de dunne lijn die het
midden aangeeft en wel uit dubbele stof, voor het gespboordje naar fig. 15 eveneens twee ge-
deelten, ook uit dubbele stof. Voor de zakjes die in de voorstukken tusschen de bovenstof en
voering in worden gezet, maakt men naar aanwijzing op fig. 13 eene insnijding langs de dubbele
lijn, en legt er veterband omheen, zooals wij dit hebben voorgeteekend, dat aan beide einden evenals
aan den pantalon wordt vastgestikt. Bovendien wordt tegen den voorkant en tegen den rand van
onderen van de voorstukken aan de verkeerde zijde een reep der bovenstof ongeveer 3 d. breed ge-
legd, aan den eenen kant maakt men er de voorgeteekende knoopsgaten in. Hierop zet men de
gedeelten volgens de overeenstemmende letters op de knippatr. aan elkaar, bevestigt het gesp-
boordje in den zijnaad, waarbij kruis op kruis en punt op punt moet vallen, en stikt het daarna
nogmaals 8 d. van den naad af, op den rug vast. Eindelijk worden de afgeknipte randen van de
armsgaten smal omgeslagen en tegen elkaar genaaid, de voorstukken, zooals wij dit hebben
voorgeteekend met veterband gegarneerd en op het rechter voorstuk van het laatste de noo-
dige knoopen gezet. ― Voor het jaquetje knipt men naar fig. 16 twee voorstukken, naar fig.
17 den rug aaneen langs de dunne lijn die op het knippatr. het midden aangeeft, voor de
mouw naar fig. 18 twee gedeelten en rekent daarbij voor den rand van onderen op een
zoom 4 d. breed. Nu wordt in het linker voorstuk naar aanwijzing op fig. 16 eene insnij-
ding gemaakt voor een zakje, dat naar binnen hangt, 12 d. diep en van onderen afge-
rond is, de afgeknipte randen worden even als die van het vest met veterband geboord. Als de rug en de voorstukken volgens de overeenstemmende letters aan elkaar zijn
verbonden, dan zet men tegen den voorkant van de laatsten een reep der bovenstof 5
d. breed, maakt er zooals wij dit hebben voorgeteekend twee knoopsgaten in en zet er
de daarbij behoorende knoopen op. Om den buitenrand van het jaquetje wordt veter-
band gelegd, hiermede wordt in het midden van den rug, zooals wij dit hebben voorge-
teekend eene rechter naar boven loopende patte nagebootst, waarop eene rij van vier
knoopen wordt gezet. men naait elke mouw van Q tot R toe, legt er aan den rand
van onderen een zoom 4 d. breed in, voorziet haar met het garni-
tuur en naait haar zóó dat Q en O op dezelfde letters
van het voorstuk sluiten in het armsgat.
Kindercostumen.
Afb. No. 25.
Fig. 1. Costuum voor meisjes van 3―5 jaar.
Het jurkje van de kleine die bezig is met den bal te
slaan, bestaat uit wit cachemir en is aan den rand van
onderen met licht blauw zijden soutache gegarneerd.
Het overige garnituur van het kleedje is uit lichtblauw
cachemir vervaardigd. Het bestaat aan den rok uit een
soort van overhangend tuniekje, dat aan den rand van
onderen in patten van verschillende lengte uitgesneden
en met smalle turksche franje gegarneerd is. Hetzelfde
garnituur komt nogmaals in den vorm van eene berthe
aan de hoekig uitgesneden taille voor, aan de korte dof-
mouwen vormt het de revers. De chemisette en de lan-
ge gesloten mouwen zijn van witte tulle vervaardigd.
Twee ondermouwen.
Afb. No. 22 en 23.
Afb. No. 22. De manchette van deze mouw, uit ef-
fen neteldoek vervaardigd, bestaat uit een rechten lap
neteldoek 22 d. lang en 3 en een half d. breed. Schuine
batisten reep 1 en een half d. breed, tot op eene
breedte van een half d. toegevouwen, waarvoor men
echter even zoo goed smal linnen band zou kunnen ne-
men, bootsten op het neteldoek een tralieachtig vlecht-
werk na, waar een zwart fluweelen lint, dat men er on-der legt door heen schijnt. De schuine reepen worden
rondom den buitenrand van den neteldoekschen lap,
door een opgestikten schuinen reep van dezelfde breed-
te bevestigd. Behalve aan de eene dwarszijde sluit zich
hier een guipure entre-deux, rijkelijk 1 d. breed aan, aan dit laatste weder een schuine reep, deze dient
om er zoowel om de gegarneerde dwarszijde als
aan den rand van onderen eene guipure kant 1 en een
half d. breed aantezetten. Het entre-deux en ook
de kant kunnen zeer goed door haakwerk vervangen worden; voor de kant geeft de afb. No. 6 in dit nummer
een geschikt model, als men dit met fijn garen stijf en
netjes haakt, dan verkrijgt men een fraai effect. Bij het toenaaien van de manchette die als zij voltooid is, aan de mouw wordt gezet, moet men zorgen dat de gegar-neerde dwarszijde er los overheen ligt. Men zou op de-
zelfde wijze zeer gemakkelijk een kraag kunnen ver-
vaardigen om bij deze mouwen te dragen, en dien kun-
nen knippen naar een der kragen die wij op blz. 204 van
het vorige nummer gaven. ― Afb. No. 23. De man-
chette van deze mouw is afwisselend uit geborduurd en
kanten tusschenzetsel samengesteld, de eersten zijn aan
de einden puntig bijgeknipt, terwijl de laatsten recht
uitloopen. De buitenrand en ook de buitenste dwars-
zijde van de manchette zijn met eene een weinig inge-
rimpelde valencienne anderhalf d. breed, gegarneerd.
De lengte van de geborduurde entre-deux, die
door zeer smalle er opgestikte schuine reepen met het kanten entre-deux zijn verbonden, neemt van 9
tot 6 d. af; een soortgelijke schuine reep loopt om den
buitenrand van de manchette en
dient tegelijkertijd om er de
kant aan te zetten. Onder
elk der kanten tusschenzetsel wordt aan de bovenste helft van de manchette een groen
fluweelen lintje gelegd, waarmede aan den onderkant van de manchette een strik met
einden 4 d. lang gevormd wordt. Voor het vervaardigen van een kraag die bij deze
mouwen behoort, verwijzen wij naar het knippatr. van den kraag “à bavettes”
op blz. 204.
als wij dit voor den fond beschreven hebben, en naar aanwijzing op de knippatr. en de
afb. gegarneerd, waarna men fig. 34 met kruis en het dubbele punt aan den rug hecht.
Nu zet men om den buitenrand van de fichu en ook om het gedeelte van den schoot
eene kant of blonde, een weinig ingerimpeld, 6 d. breed en 300 d. wijd; deze wordt aan
de hoeken aan den voorkant tot op 3 d. breedte schuin bijgeknipt. Eene soortgelijke
blonde 40 d. wijd, die door een aangezetten reep baantulle nog 8 d. verbreed en met
smalle plooien voorzien is, wordt onder de eerste blonde van ster tot punt aan de fichu
genaaid, en vormt alzoo op de schouders eene epaulette. Nu moet men het grootere ge-
deelte van den schoot fig. 35 nog met kruis en het dubbele punt aan de fichu zetten.
Voor de ceintuur neemt men een eind lilas taffen lint 4 tot 5 d. breed, legt er aan de
verkeerde zijde een reep voering van witte stijve tulle tegen en op de bovenzijde langs
het midden een entre-deux, waardoor een fluweelen lintje is gehaald; daarna zet
men van voren waar de ceintuur wordt dicht gemaakt, als ook boven den schoot aan
de afscheiding van de taille eene rozet; deze wordt op een cirkelrond lapje stijve tulle
ongeveer 5 d. in doorsnede geschikt; men legt er in de rondte eenige lussen van het entre-deux om, en een schuinen reep van lilas taf in de rondte gewonden, terwijl
het midden door een touffe van lussen van entre-deux wordt bedekt.
Blouse “à plastron.”
Afb. No. 21. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 26―28.
Het fatsoen van deze blouse, daarenboven zeer lief opgemaakt, is zeer praktisch,
daar de borst door de voorstukken tweemaal bedekt en alzoo tegen den invloed van
den herfstnevel en de winterkoude beveiligd wordt. Ons model is uit hoogrood cache-
mir vervaardigd en met een borduursel van zwarte chenille en wit soutache versierd, men kan echter ook zeer goed taf, of nog liever flanel, cotton silk of de een of
andere geschikte winterstof nemen, en zoowel de bestanddeelen als de kleur van het
borduursel naar de stof wijzigen. Met de fig. 26―28 geven wij de helft van de blouse.
Men moet naar deze knippatronen, naar fig. 27 den rug langs het midden aaneen, naar
fig. 26 de twee voorstukken, naar fig. 28 eindelijk elk der mouwen, mede langs de
dunne gladde lijn in het midden aaneen knippen en bij het onderste gedeelte aan den
bovenrand op de afwijkende lijn voor het uitsnijden onder den arm letten. Aan elk der
voorstukken moet aan den voorkant op een omslag of zoom 2 d. breed gerekend wor-
den. Als de rug met de voorstukken volgens de overeenstemmende letters op de knip-
patr. aan elkaar zijn verbonden, dan boort men het uitsnijdsel van den hals met een
ingeregen koordje, legt aan den voorkant van de blouse een zoom zoo breed als wij
hebben opgegeven, en in den onderrand in de rondte, alsook in de split die in den zij-
naad van D af open is gebleven een smallere zoom. De mouw wordt van E tot F en
van G tot H aan elkaar genaaid, men legt tegen den rand van onderen een schuinen
reep 5 d. breed en voorziet haar bovenop volgens de afb. en zooals wij dit op de knip-
patr. hebben voorgeteekend met het belegsel. De lijnen die op de afb. licht voorko-
men, worden met wit soutache, de donkere lijnen met zwarte chenille, middelmatig
van dikte, weêr-
gegeven, die men
er met fijne zwar-te zijde opnaait.
Bij het inzetten van de mouw in het armsgat, moet men
in den bovenrand van de eerste eene plooi leggen, door
naar aanwijzing op het knipp. kruis op punt te hech-
ten, terwijl H van de mouw op dezelfde letter van het
voorstuk vallen moet. Eindelijk wordt het overige ge-
deelte van de blouse ook met het borduursel voorzien,
en zet men om hem te kunnen dichtmaken, aan het
rechter voorstuk dat over het andere heen komt twee
haken, aan den linker schoudernaad de daartoe behoo-
rende zijden lussen.
218 DE GRACIEUSE. [1 December 1865. 3e Jaargang.]
No. 27. Patroon voor een sigarenkoker of voor dassen.
No. 26. Hoedje voor knaapjes van 6―12 maanden.
Knippatr., keerz. van het Suppl. No. XIV, Fig. 51 en 52.
No. 28. Patroon voor een sigarenkoker.
Fichu “Zerline.”
Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. VIII, Fig. 36 en 37.
De grondvorm van deze fichu bestaat in eene eenvoudige pelerine,
van achteren met een rechthoekige punt; de fond is van dubbele
stof genomen; de onderste glad, de bovenste in smalle doffen ge-
schikt; het garnituur geeft smalle en breede kant en entre-
deux met blauw taffen lint te zien. Voor de onderste laag van
de stof moet men eerst uit gewone tulle twee gelijke gedeelten
knippen, naar fig. 37 een gedeelte aaneen langs de dunne glad-
den lijn op het knippatr. Op deze pelerine schikt men een lap
brusselsche of mechelsche tulle naar aanwijzing op de knip-
patr. in doffen 2 d. breed, (voor elke dof heeft men 3 en een
halve d. breedte van de gladde stof noodig), en naait dan
den rug en de voorstukken van T tot U aan elkaar. Langs
het midden van den rug, op de schouders en tusschen elk
der voorstukken moet insgelijks volgens aanwijzing op de
knippatr. een effen blauw taffen lintje 4 d. breed worden ge-
legd, dat wederom door een kanten entre-deux van de-
zelfde breedte bedekt wordt. Een soortgelijk garnituur uit
lint en entre-deux samengesteld, loopt van onderen om
den buitenrand van den fond heen; hier sluit zich eene witte
kant of blonde 7 d. breed en 240 d. wijd aan, zij is aan de
einden schuin bijgeknipt en aldaar met een of twee plooien
voorzien. Het uitsnijdsel van den hals tot van onderen aan de
hoeken van de fichu en ook de dwarszijden van het entre-
deux zijn met eene ruche gegarneerd, die uit twee ingerim-
pelde kantjes elk 2 en een half d. breed, met de rechte randen
tegen elkaar aangekeerd, vervaardigd wordt. Aan het blauw
taffen lint langs het midden van den rug sluit zich onder de bree-
de kant een garnituur van strikken aan, dat uit twee lussen elk 6
d. lang en twee einden elk 36 d. lang bestaat. Op de schouders van
de fichu bevinden zich twee soortgelijke strikken (zie de afb.) met
kortere einden.
Costuum voor knapen van 4―6 jaar.
Afb. No. 35. Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. III, Fig. 9―18.
De pantalon, het vest en de jaquettes zijn uit donkergrijs tricot vervaar-
digd. Het costuum is met kogelvormige gitten knoopen en zwart zijden veter-
band gegarneerd. Het veterband wordt er met witte zijde opgestikt en bootst aan
het jaquetje en aan den pantalon de revers na. Voor het vervaardigen van dit model
heeft men 110 d. stof 130 d. breed noodig. Hieruit knipt men voor den pantalon naar
fig. 9 twee gedeelten en rekent daarbij voor den rand van onderen op een zoom of om-
slag 6 d. breed, verder naar elk der fig. 11 en 12 een gedeelte aaneen uit bovenstof en uit
voering voor het boord. De beide gedeelten van den pantalon worden eerst van A tot B aan
elkaar genaaid, waarna men de twee helften van voren van C tot ster, van achteren van A tot G aan elkaar zet. De split wordt van ster tot het dubbele punt gezoomd. Voor de split
No. 29. Overtrek voor een ronden stoel of voor een
voetkussen. Haakwerk. Verkleind.