Hoedje voor knapen
van 6―12 maanden.
Afb. No. 26. Knippatr., keerz.
v. h. Supplem. No. XIV, Fig.
51 en 52.
Het hoofdje op de hierbij be-
hoorende afb. is bestemd, om het hoofd van den jonggeboren wildzang, te dekken. Ons model bestaat uit wit cachemir en is met eene gewatteerde zijden voering voorzien; deze is met koordzijde in kleine ruiten door gestikt, elk ruitje in het midden met een krijtwitte kralen ver-sierd. De voorste der beide om-hoogstaande, rondgeknipte op-slagen is met een garnituur van strikken van wit taffen lint 3 d.
breed voorzien. Een soortgelijk lint dat aan beide zijden van het hoedje aangezet en 100 d. lang is dient als strikband om het te kunnen dicht maken, maar blijft los hangen. Bij het vervaardigen van ons model moet men eerst uit bovenstof en voering naar Fig. 51 den banden of fond aan-een langs de dunne lijn die het midden aangeeft, naar Fig. 52 twee gedeelten voor de opslagen van het hoedje knippen. Nadat de watten die tusschen een ga-zen voering in worden genaaid, naar den vereischten vorm en op de juiste grootte zijn geknipt, hecht men de gedeelten van de stof met de watten er tusschen op elkaar en stikt deze dan door langs de lijnen die men vooraf naar aanwijzing van Fig. 51 heeft overgeteekend, na van het ge-deelte op het patroon een ge-heel te hebben gevormd. Men kan de lijnen tot dit doel, na-melijk om ze door te stikken ook wel met een heet ijzer in de stof strijken. Als de kralen er zijn opgenaaid die even goed door knoopjes of kleine moesjes vervangen kunnen worden, dan legt men in den buitenrand van den fond plooien, door telkens
kruis op het daarnaast liggende punt te hechten, en zet dan aan den
eersten de opslagen volgens de overeenstemmende letters, waarbij
zij tot aan punt over elkaar moeten komen. Hierna wordt aan den
binnenkant tegen den rand van het hoedje nog een rechte reep
voering van witte taf 7 d. breed gelegd, deze wordt aan den rand
van boven op een dun koordje naar de ronding van den bodem inge-
rimpeld, waarna de buitenrand van het hoedje met een schuinen reep
2½ d. breed wordt geboord en volgens de afb. met een strik voorzien,
die uit vijf langere en kortere lussen welke allen naar dezelfde zijde
vallen en vier in tegenovergestelde richting uitgetande einden van
afnemende lengte bestaat. De lussen en de einden worden door een
(reep) knoop te zamen gehouden.
Twee patronen voor sigarenkokers, enz.
Afb. No. 27 en 28.
Grijs reps of lichtkleurig leder zijn de meest geschikte stof-
fen om er dit zeer oorspronkelijke patroon op uit te voeren.
Dat door de afb. No. 28 voorgesteld, wordt zoo als men zien
kan grootendeels met den platten steek met zijde in ver-
schillende kleuren uitgevoerd, de punten van de figuur van
den palm bestaan bij afwisseling uit bonte kleuren en scha-
keeringen in turkschen stijl. De kleine takjes worden door
goudkoord gevormd, terwijl dit ook om de punten en om
de geheele figuur heenloopt. Het borduursel wordt volgens de afbeelding met kleine geslepen zwarte kralen voltooid.
Het patroon op de afb. No. 27 is niet alleen tot het bo-
vengenoemde doel, namelijk als borduurwerk op sigaren-
kokers zeer ge-
schikt, maar de kod-
dige figuur van den chi-
nees, zou op een das niet
minder misplaatst zijn. Het costuum van den chinees is het best door
application weer te geven, de jaquette bijv. met blauw, de panta-
lon met gele lapjes fluweel. Men legt om dezen laatsten eene rij
steelsteken of een dun goudkoordje en geeft de plooien door afzon-
derlijke steken met fijne zijde aan. Het hoofd en de handen kunnen
slechts door kleine steelsteken of omtrekken met de pen worden af-gebeeld. De pijp wordt met fijne bruine, het beschuttende dak met
dikkere zijde, in recht levendige kleuren met den platten steek ge-
borduurd, de pilaren, stijlen en de punten van den buitenrand stelt
men door goudkoord voor. De palm, de stam en de aardbodem
worden gedeeltelijk met den steelsteek, gedeelte-
lijk met den point russe
naar de afb. uitgevoerd, waarbij en dit geldt het
geheele patr., phantasie en goede smaak de beste gids zijn.
Gehaakt overtrek
voor een ronden stoel, tabouret, voetkussen, enz.
Afb. No. 29. Castorwol in eene roode, van oranje in
kersbruin overgaande schakeering en zwart.
De vervaardiging van dit voor ons liggende
overtrek is zeer aan te prijzen, de kleur van de grondstof moet naar het ameublement van de ka-mer genomen worden. Het oorspronkelijke is met
castorwol in bovengenoemde kleur vervaardigd
en de buitenste toer met zwarte wol afgesloten.
Het midden vormt een hoogopliggende met kett. lussen vervaardigde rozet, die door een open
stokjestoer met de overige hooggewerkte moe-
zen toeren in verband stand. Men begin van het
midden af met de oranjewol met 4 steken tot eene
rondte gesloten; hierop werkt men als volgt:
1ste toer. Viermaal afwisselend 1 kett., 1 v. st.
De v. st. werkt men in dezen toer in de ronding,
in de volg. toeren door den geheelen steek, dus om de
beide steken lussen. Voor de kett. lussen haakt men een soort stokjes van 6 kett., die men door een 7den steek
met den nog op de naald zijnden steek te zamen werkt, waar-
door eene lus ontstaat. ― 2de toer. In elken steek van den vor.
toer 1 kett. lus en 1 v. st.; er worden dus ter vergrooting van
de ronding 8 steken gemeerderd. Men werkt nu op deze wijze nog 4
toeren, den laatsten hiervan met het lichtste rood, doch meerdert hier-
bij niet in elken steek, maar hier en daar zoodanig, dat de rozet op
de verkeerde zijde een glad liggende vlakte vormt en de kett. lussen
aan de rechte zijde dicht op elkander komen; volgens het oorspron-
kelijke heeft de 3de toer 12, de 4de 14, de 5de en 6de toer elk 16 kett. lussen elk door 1 v. st. gescheiden.
7de toer. In elken steek van den vor. toer 1 dubb. st., gedurig 1 kett. er tusschen. ― 8ste toer, die de eerste
kring moezen vormt. * 1 v. st. in den naastbijzijnden kett. van den vor. toer, 1 st., 3 dubb. st., 1 st., deze 5 st.
in den volg. kett. die zich tusschen de 2 st. van den vor. toer bevindt. Van * af herhalen.
[1 December 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 219
Fig. 4. Kleedje met jaquette voor meisjes van 6
tot 8 jaar.
Knippatroon, voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 19―25.
De mode garneerde dit sierlijke kleedje met smaak maar toch ook
eenigszins vreemdsoortig; het bestaat uit rood cachemir, het borduur-sel waarmede het is versierd, is met zwarte zijde met den point
russe en met stalen kralen uitgevoerd en maakt een zeer fraai
effect. De rok van ons model is geheel en al met mousseline gevoerd,
50 d. lang, 250 d. wijd, het borduurwerk ongeveer 4½ d. breed en
5 d. boven den rand van onderen op den rok gelegd, het vormt
verder 6 loodrecht liggende patten elk 4 d. breed en 19 d. lang
die met regelmatige tusschenruimten verdeeld en aan beide ein-
den puntig zijn bijgeknipt, elke patte is verder van onderen
met drie kleine kwasten eveneens door borduurwerk nage-
bootst versierd. Voor het borduursel kan men het patroon
van de patte die bij het jaquetje behoort op Fig. 23 voorge-
steld nemen; na hetgeen wij er bereids van gezegd hebben, zal dit naar de afb. gemakkelijk zijn samen te stellen. Het borduursel kan evenwel ook door entre-deux en kleine zijden
kwasten vervangen worden. De taille is glad, heeft korte
open mouwen en van achteren eene écharpe van de stof van
het kleedje; het jaquetje, zonder mouwen, is met een lief garnituur, dat evenwel niet bij de taille behoort, versierd.
Voor het vervaardigen van zulk een kleedje kan men elke
fijne effen gekleurde wollen stof nemen, waarvan men 180
d., 125 d. breed
noodig heeft. Naar
elk der Fig. 20 en 21
knipt men uit bovenstof
en uit voering twee gedeel-
ten, naar Fig. 22 voor elke mouw twee stukken, eindelijk naar Fig.
19 een deel aaneen, langs de dunne lijn op het knippatroon die het
midden aangeeft. Als de bovenstof van al deze gedeelten glad op de
voering is geregen, dan naait men in de beide voorstukken de borst-plooien, van kruis aan kruis tot punt, voorziet de gedeelten van den rug met de noodige haken en oogen, stikt dan de zijkanten van A tot B, verder van B tot C op den rug en zet de overige gedeelten van de taille volgens de overeenstemmende letters aan elkaar. Aan den buitenrand van de taille wordt de voering tegen de bovenstof genaaid. Het garnituur van de taille bestaat in overeenstemming
met dat op den rok eerst in twee patten elk 13 d.
lang en 3½ d. breed die op de
voorstukken 2 d. van den
schoudernaad af, in eene
schuine richting naar onderen worden gelegd. Verder is de taille aan den rand van boven met een randje nauwlijks 1 d. breed eveneens met den point russe en met kralen
geborduurd, en met een zwart kantje ook 1 d. breed
dat er glad aan is gezet, versierd, aan den buiten-rand komt hetzelfde garnituur, daar echter in re-gelmatige schelpen gelegd voor. Fig. 19 geeft het patroon van een dezer schelpen dat ook voor den rand boven aan de taille, op de mouwen en op het jaquetje gebruikt kan worden. De beide gedeelten
van de mouw worden elk afzonderlijk, behalve aan den bovenrand met het hierboven genoemde galon en met kant gegarneerd, aan den boven-
rand legt men er echter plooien in, door elk kruis
op het daarnaast liggende punt te hechten, daar-na zet men de mouw in het armsgat waarbij de naden op den schouder- en zijnaad van de taille
moeten vallen. In den bovenkant van den rok wor-den zoodanig 6 dubbele stolpplooien elk 10 d. breed gelegd, dat de bovenste laag slechts 5 d. breed is en
daarna met overhandsche steken aan de taille genaaid; tegen den verbindingsnaad legt men aan de binnenzijde een reep voering 2 d. breed. Men vervaardigt de écharpe
onder aan de taille uit een reep der stof 12 d. breed, ongeveer 95 d. lang, in de rondte gezoomd en met een kant omgeven, en vormt er een strik van, waarvan elk der einden aan ons
model met eene patte door borduursel nagebootst 13 d. lang en 3 d.
breed versierd zijn. Bij het vervaardigen van het jaquetje knipt men uit bovenstof en voering, de laatste bestaat aan ons model uit wit lustrine, naar elk der Fig. 23 en 24 twee gedeelten, naar Fig. 25 een gedeelte aaneen. Als al deze stukken volgens de gelijkluidende letters
aan elkaar zijn gezet, dan naait men aan den buitenrand de voering tegen de bovenstof en versiert den eersten
als ook het armsgat in de rondte met den geborduurden rand en de kant, op dezelfde wijze als dit aan den bo-
venkant van de taille plaats had. Bovendien wordt het jaquetje nog met vier patten gegarneerd, twee worden
zooals wij dit hebben voorgeteekend naar Fig. 23 op de voorstukken, de beide andere op den rug gelegd.
No. 33. Borduurpatroon, met den platten steek v. albums, schrijfportefeuilles, enz.
No. 30. Tabakstasch. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. XIII, Fig. 49 en 50.
No. 32. Patroon ter versiering van
lingeriën.
9de toer. * 1 v. st. in den naasten kett. van den 7den toer, waar reeds 1 v. st. van den vor. toer ingewerkt is,
doch men steekt hiervoor ach-ter den vorigen toer in de ope-
ning, 3 kett. die achter de moes van den vor. toer moeten
liggen. Van * af herhalen.
10de toer. 3 v. st. in elken
kett. boog van den vor. toer.
11de toer. (2de kring moe-zen), * 1 v. st. in den naasten
steek, en een uit 1 st., 3 dubb.
st. en 1 st. bestaande moes in den volg. steek van den vor.
toer. De toer moet 12 moezen tellen. ― 12de en 13de toer
als de 9de en 10de toer, doch
men werkt in den 12den in
plaats van 3 gedurig4 kett., en in den 13den toer insgelijks 4
v. st. ― 14de toer. (3de kring
moezen). Als de 11de toer,
doch er moeten gedurig op 3
steken van den vor. toer 1 v.
st. en 1 moes komen; men slaat dus na elke moes 1 steek van
den vor. toer over, zoodat deze toer 33 moezen in de rondte
heeft.
Voor de nog overige 6 krin-
gen moezen herhaalt men nog 6 maal den 9den en 10den toer, na elke herhaling van den 10den toer er gedurig een kring moe-
zen als de 14de toer invoegen-
de. Zoo de afb. aantoont, werkt men 3 kringen moezen met de
tweede, de 3 laatste met de 3de
schakeering rood (kersebruin).
Het werk kan zooals wij reeds
vermeld hebben tot de grootte
haar verkiezing worden voort-
gezet. Nadat men na den laat-
sten toer moezen nog eens den 9den en 10den toer herhaald
heeft, werkt men er als rand
omheen den volg. toer bo-
gen met de zwarte wol: 1 v.
st., * 1 kett., waarmede men 1
steek van den vor. toer over-
slaat, 3 st. in den 2den daarop-volg. steek, 1 kett. 1 st. van den
vor. toer overslaande, 1 v. st. Van * af herhalen.
No. 31. Borduurpatroon v. tabakszakken.
Oorspronkelijke grootte.
No. 34. patroon in application voor een sluimerrol, randen om snipper- of négligémanden, enz.