De Gracieuse 1 December 1865 | Seite 4

Bij het aannaaien van den beugel, die natuurlijk overeenkomstig de grootte

van de beurs genomen moet worden, rijgt men bij elken steek 1 kraal mede aan.

Lampekleedje.

Afbeelding No. 10 en 11. Papierstremien à la jardinière (een rond stuk

van 28 d. in doorsnede), 3 lood bruine brillantwol, 520 d. groene che-

nille zonder ijzerdraad.

Door de naderende St. Nicolaas- en Kerstfeesten met de geheimzin-

nige handelingen en geschenken worden wij er aan herinnerd, dat

ook kleine, nog weinig geoefende handen gaarne door eigen ver-

vaardigd werk den een of ander verrassen willen. Dezen zullen dus

dit lampekleedje (Afb. No. 10) welkom zijn, daar het wat de

uitvoering betreft geen moeite veroorzaakt. Het oorspronkelijke

heeft 8 van brillantwol gehaakte in een kring geschikt bladeren,

op een grond van lederkleurig papierstremien à la jardinière,

waarvan de buitenrand in acht bogen wordt uitgesneden, aldaar

met eene vlecht van groene chenille, verder in het midden met

eene in point russe geborduurde ster van dezelfde chenille versierd. mocht het stremien voor den grond aangegeven niet

overal te verkrijgen zien, zoo kan eerstgenoemd ook van stroo-

gaas, wasdoek of iets dergelijks genomen en naar welgevallen,

volgens de afbeelding met chenille of een borduursel in point russe met kralen, fijn koord of wol versierd worden. Bij het

uitsnijden van de bogen moet men vooral zorgen, dat tusschen

elke 2 eene vooruitkomende punt blijft, waarop later de punt

van een blad moet rusten. Elk blad wordt in twee gelijke helften

met den geribden haaksteek uitgevoerd, waarbij men zooals be-

kend is, gedurig in de achterste lus van elken steek steekt, in

heen en teruggaande toeren werkt en aan het einde van elken toer

1 kett. haakt, om in den 1sten steek van den volgenden toer en te-

vens in den laatsten steek van den vorigen toer te kunnen werken.

Men begint met 1 opzetsteek, haakt daarop als 1ste toer 1 v. st., in dezen als 2de toer 2 v. st., in den 3den en 4den toer in elk 3 v.

st. Van den 5den tot den 13den toer meerdert men aan het einde om den anderen toer 2 steken, zoodat de 13de toer 13 steken telt

en het meerderen gedurig aan eene zijde van het werk ge-schiedt. Den 14den toer haakt men in hetzelfde getal steken, en meerdert dan in den 15den en 17den toer 1 steek, zoodat de 17de

toer 15 steken telt; de 18de toer in hetzelfde getal steken. In den

19den toer mindert men 1 steek af, daar men aan het einde 1 steek

onbewerkt laat. Van den 20sten tot den 26sten toer wordt om den an-

deren toer aan het begin 1 steek geminderd (de 26ste toer telt 11 steken), zoodat het minderen aan dezelfde zijde als het meerderen geschiedt. Is de tweede helft van het blad op dezelfde wijze vervaardigd, zoo verbindt men

beide helften aan de rechte randen, daar men deze over den kant aan elk-

ander naait en gelijktijdig een weinig inhaalt. Daarna haakt men van onde-ren van het midden af, naar elke zijde tot aan de 6de ribbe v. st., waarbij door het overslaan van enkele steken het blad een weinig wordt ingehaakt, opdat het den gewelfden vorm van Afb. No. 11 verkrijge. Om de punt van het blad (dat is om den niet met v. st. omhaakten buitenrand), werkt men eindelijk afwisselend 1 st., 1 kett., eerstgenoemden in den buitensten

steek van elke hoogopstaande ribbe. Na voltooiing van de 8 bladeren schikt en bevestigt men ze volgens de afbeeld. op den vooraf gegarneerden grond.

Reliëf borduurwerk voor een rugkussen.

Afbeelding No. 12―14. Patroon, keerz. v. h. Supplement No. XVI,

Fig. 54. Zwart en wit fluweel, laken of reps, zephirwol in 3 kleuren,

roze, 3 kleuren karmozijn, 3―4 kleuren groen, van elk der drie

schakeeringen eene lichtere kleur filozelle, zijden veterband,

in twee kleuren geelbrons en karmozijn, lichtgele en karmo-

zijnroode soutache, fijne zwarte en geelbruine chenille.

De afbeelding No. 13 geeft in oorspronkelijke grootte den tak van een hyacinth of nagelbloem te zien, Afb. No. 12 het gedeelte van een verkleind patroon voor een rugkussen, zoodanig uitgevoerd dat men

er met minder moeite de na-tuur nog ge-trouwer door kan nabootsen als met den platten steek. Het voltooide

borduurwerk

stelt vier tak-ken van de ge-noemde bloem voor, die kruis-gewijze tegen over elkaar lig-gen op een fond van wit fluweel in schelpen uit-gesneden; deze takken zijn om

een dubbelen ring van bronsachtig geel zijden veterband geslin-

gerd. De fond wordt door een rand of lijst van zwart fluweel

omgeven; deze is aan den buitenrand vierkant en met eene een-

voudige application van karmozijnrood veterband versierd, en

er aan de randen met een kruisnaad van koordzijde van dezelfde

kleur opgenaaid. De buitenste dunne lijn op het patroon af-beelding No. 12 is met roode, die welke aan den binnenkant van de bogen evenwijdig met deze loopt met geel soutache weergege-

ven. Het aanzetten van de zwarte stof die een vinger breed o

ver de witte heen moet komen, wordt met een eind dunne

zwarte chenille bedekt.

ruggaande een rij picots op de volgende wijze: 2 v. st. in de 2 volgende van de 44

v. st. gedurig door den geheelen steek stekende, * 3 kett.; 1 h. v. st. in den laatst ge-

haakten v. st., 2 v. st. in de 2 volgende v. st. van den vorigen toer. Van *

af nog 20 maal herhalen. Hiermede is de boog voltooid en men bevestigt op

deze plaats den draad, verbindt hem voor het werken van den tweeden

boog aan den 5den vrij liggenden picot van den rand, zoodat tusschen

elken boog 4 pic. onbewerkt blijven. Na voltooiing van den twee-

den boog werkt men na de 2 laatste v. st. tegelijk in heen en

weder te werken toeren het patroon, dat de beide bogen verbindt.

1ste toer. 2 v. st. in den rand, 3 kett., 1 h. v. st. in den eer-

sten pic. van den laatst voltooiden boog, 2 kett., 2 door 2 kett.

gescheiden dubb. st. in den volgenden pic. van den rand, 2

kett., 2 door 2 kett. gescheiden dubb. st. in den tweeden pic.

van den rand, 2 kett., 1 dubb. st. in den laatsten onbewerk-

ten pic. van den rand, 2 kett., 1 h. v. st. in den 2den pic.,

van den volgenden boog. ― 2de toer. 4 kett., 1 h. v. st. in

den derden daaropvolgenden picot van den boog, (2 pic.

overslaande), 2 kett., 1 dubb. st. (gedurig met 6 maal door-halen) op elk van de 5 volgende st. van den vorigen toer,

de 2 eerste en de 2 laatste st. elk door 2, het middelste aan

beide zijden door 3 kett. gescheiden, na het 5de st. 2 kett., 1 h. v. st. in den tweeden pic. van den boog. ― 3de toer.

7 kett., 1 st. in den 4den pic. van den boog, 11 kett., 1 h. v.

st. in het volgende st. van den vorigen toer, dan terug-

gaande op de 11 kett.; 1 v. st., 2 st., 3 dubb. st., 1 st., 1 v.

st. (dit vormt een blad en er meoten dus nog 3 van de 11

overblijven), 11 kett., 1 h. v. st. in het volgende st. van den

vorigen toer, dan teruggaande het 2de blaadje op de naast

aanzijnde 8 van de 11 kett., 14 kett., 1 h. v. st. in het naast

bijzijnde st. van den vorigen toer; op de naastbijzijnde 8 van de

14 kett. 1 blad, 11 kett., 1 h. v. st. in het naast st., 1 blad op

de laatste 11 kett., 3 kett., 1 driev. st. met 7 maal doorhalen in

het laatste st. van den vorigen toer, 2 kett., 1 h. v. st. in den twee-

den pic. van den boog. ― 4de toer. * 7 kett., 1 v. st. in den voor-

laatsten hiervan, zoodat er 1 kett. wordt overgeslagen, 5 kett., 1

h. v. st. in den 3den steek van den vorigen toer, 2 steken over-

slaande. 7 kett., 1 v. st. in den voorlaatsten hiervan, 5 kett., 1 h. v. st. in de punt van het volgende blad, 2 kett., 1 h. v. st. in den

daaropvolgenden kett. boog, 1 kett., 1 h. v. st. in de punt van het 2de blad, 8 kett., 1 v. st. in den voorlaatsten hiervan, 6 kett., 1 h. v. st. in den 2den steek van den middelsten kett.boog, 9 kett., 1 v.

st. in den voorlaatsten hiervan, 7 kett., 1 h. v. st. in den voorlaat-

sten steek van denzelfden boog, men werkt nu nog 3 gelijke punten

weder in afloopende grootte. Dan wordt de draad bevestigd en aan die

plaats, waar men den volgenden grooten boog weder beginnen moet aan-

gehecht. De voortzetting van de kant volgt nu als van zelf.

Patroon voor een rugkussen.

Application en tapisseriewerk.

Afb. No. 8. Grijs laken, reps of iets dergelijks, roodzijden veterband,

goudveterband, fijn goudkoord, koordzijde; blauw, zwart, rood, groen, wit; gaas No. 4, wol en zijde in de kleuren bij de verklaring der teekens op-

gegeven.

Door de smaakvolle wijze waarop men tegenwoordig application met ta-

pisseriewerk weet te vereenigen, is op het veld van vrouwelijke handwer-

ken in den laatsten tijd eene belangrijke verscheidenheid te weeg gebracht. Met het patroon voor een rugkussen afbeelding No. 8 bieden wij onzen le-

zeressen iets in dit genre aan. De fond bestaat uit eene figuur van grijs la-

ken met gebogen lijnen uitgesneden op gaas geappliqueerd, en is met een

belegsel van veterband en met den kettingsteek versierd, terwijl de rand

die de figuur omgeeft en naar den vorm van de laatste is ingericht, in ta-

pisseriewerk wordt uitgevoerd.

Bij het vervaardigen van dit patroon begint men met den rand, en

werkt dien ― natuur-lijk viermaal het ge-deelte dat op de afbeel-ding is voorgetee-

kend ― met den gewo-nen kruissteek op gaas (aan ons model No. 4) met de kleuren bij de verklaring der teekens opgegeven. De grootte van de figuur in appli-cation hangt af van de grofte van het gaas dat men gebruikt, waar-door natuurlijk de om-vang van den rand be-paald wordt. Het pa-

troon wordt nadat men het zooveel als nodig is, vergroot heeft op laken of reps overgetee-kend, dan voert men er het borduurwerk met den kettingsteek op uit, en volgt daarbij

nauwkeurig de omtrekken van de arabesken. Voor de arabesken die op de afb. met breede zwarte lijnen zijn voorgeteekend neemt men zwarte, voor die in een lichteren toon voorgesteld roode,

voor de figuren met eene dubbele witte lijn aangegeven groene, en eindelijk voor die waaromheen

eene enkele witte lijn loopt blauwe koordzijde. De kettingsteken kunnen ook door soutache vervan-

gen worden. Aan de zwarte arabeske die het meest in het midden ligt, sluit zich aan de eene zijde

nog een goudkoordje aan, dat er met fijne zwarte zijde op wordt genaaid. Om den fond loopt een

rood zijden veterbandje heen, waarmede de eerste te gelijkertijd op het gaas wordt bevestigd; het

wordt er met festonneersteken met witte zijde opgenaaid, terwijl het veterband in het midden met

een kruisnaad van zwarte zijde

versierd is. Om dit laatste legt men

eindelijk nog een goudveterbandje en naait

er dit met dwarssteken met zwarte zijde op.

Gehaakte damesbeurs.

Afbeelding No. 9. 3 strengen blauwe koordzijde, 1 mas tus-

schensoort stalen kralen, een stalen knipje.

Deze meer praktische den élegante beurs bevelen wij vooral de

huisvrouwen aan, daar zij zeer geschikt is voor huishoudelijke inkoo-

pen. De beurs is geheel met vaste steken van blauwe koordzijde met

stalen kralen gehaakt, waarvan de laatsten een doorgewerkt patroon

van regelmatig verzette kruisjes vormen. Nadat men een genoegzaam aantal kralen op de zijde heeft aangeregen, begint men de beurs aan

den bovenrand, en wel met de eene helft (de split), zoodat men gedurig

aan het eind van den toer den draad afknipt en voor den volgenden toer weder op nieuw aanlegt. Op een opzetsel van 40 steken werkt

men den 1sten toer. (Zonder kralen). In elken opzetsteek 1 steek.

2de toer. Gedurig afwisselend: 3 steken zonder kralen, 1 steek

waarbij men 1 kraal aanschuift. (De ingehaakte kraal moet zooals be-

kend is aan de verkeerde zijde van het werk komen). ― 3de toer.

Afwisselend: 1 steek zonder, 3 steken met kralen, de middelste

van deze 3 moet gedurig op de afzonderlijk gewerkte kraal van den

vorigen toer komen. ― 4de toer als de 2de toer, nu meerdert men aan het begin en einde van dezen, als ook van den 7, 11, 14 en 17den

toer 1 steek, zoodat de 17de toer 50 steken telt; in gedurige herha-

ling van de 4 eerste toeren wordt het patroon regelmatig volgens de afb. voortgezet. Na voltooiing van den 17den toer werkt men van den

bovenrand af het tweede, insgelijks uit 17 toeren bestaande split-

gedeelte en haakt dan in de rondte over beide gedeelten, eerst 19 toe-

ren zonder meerderen of minderen, dan 8 toeren, waarbij men voor

de afronding aan de onderhoeken van de beurs aan beide zijden

mindert, namelijk: in den 20sten en 21sten toer in elk 1 steek,

van den 22sten tot den 26sten in elk 2 steken en in den 27sten

toer 4 steken. Daarna sluit men de beurs van onderen af,

daar men de 2 tegenover elkander liggende steken van den

laatsten toer te zamen haakt. Voor het franje garnituur van onderen aan de beurs zijn volgens het oor-

spronkelijke voor elken boog 9 kra-len aangeregen, doch men kan de

bogen door een grooter aantal kralen verlengen en ze bij het be-

vestigen in elkander slingeren.

216 DE GRACIEUSE. [1 December 1865. 3e Jaargang.]

No. 17. Blouse met eene inge-

zette fichu. Knippatr. keerz. v.

Supplem. No. VI, Fig. 29―31.

No. 19. Fichu “Sylphide.”

Achterzijde.

No. 18. Fichu

“Sylphide.”

Voorzijde.

No. 20. Fichu “Ga-

zelle.” Knippatroon

keerz. v. h. Suppl.

No. VII, Fig. 32―35.