cot), 8 kettingst., 1 v.. st. in de uit 16 kett. bestaande lus van de groote rozet, op de 8 kett. terug een blaadje even als dat in het midden van de kleine rozet, 1 h. v. st. in denzelfden kett. van den rand, van waar het blaadje is uitgegaan, 1 kett., 2 door 1 pic. gescheiden v. st. in de 2 volgende kett. van den rand, 1 h. v. st. in het volgende h. st., 8 kett., insgelijks aan de groote lus verbonden, van
daar af voert men naar twee tegenovergestelde richtingen
1 kett. lus uit, die volgens aanwijzing van de afb. elk een
naar boven liggende lus van den 2den toer van het tus-schen patroon omvat en zoo een grooten boog over de
groote rozet vormt. Dan haakt men weder 8 kett., 1 h. v.
st. in het volgende h. st. van den rand, 2 door 1 pic. ge-
scheiden v. st. in de beide volgende kett., 1 kett., 1 v. st.,
8 kett., voor het 2de blaadje. De afb. toont de voortzet-
ting van den toer duidelijk aan. De andere zijde van het
tusschenzetsel wordt op dezelfde wijze voltooid.
Twee gehaakte kanten (guipure).
Afbeelding No. 6 en 7. Haakgaren No. 60 en 70.
Smalle kant. Afbeelding No. 6.
Op een opzetsel dat voor de lengte van de kant vereischt wordt werkt men 3 toeren verzet liggende kl. st., gedurig afwisselend 1 st., 1 kett., het st. gedurig om den geheelen
kett. gevat.
4de toer. 1 v. st. om 1 kett., 1 v. st. in het volgende st., 1 pic. (dat is 3 kett., 1 h. v. st. in den laatst gehaakten v.
st.), 3 v. st., 1 picot, 1 v. st., teruggaande 1 h. v. st. in
den laatsten picot, * 1 blaadje, dit wordt op de volgende
wijze gevormd: 7 kett., in den 4den hiervan 1 st., dat men echter niet dicht haalt, maar in plaats van de 4de maal
doorhalen de lus als 2de steek mede op de naald behoudt;
1 gelijk st. in den volgenden kett., zoodat men nu 3 lussen
op de naald heeft, 1 dubb. st., in den laatsten van de 7 kett., men verbindt met de 6de maal doorhalen 2 lussen
en eindelijk met nog eens doorhalen de 3 nog op de naald
zijnde lussen te zamen. Hiermede is het blaadje voltooid,
6 kett., 1 v. st. in de tweede volgende opening van den st.
rand, (dus 1 opening overslaande), 1 v. st. in de volgende
opening, 6 kett., 1 h. v. st. in den kett. naast de punt van
het blad, 1 blaadje, 1 v. st. in de tweede opening van den
rand, nog 2 v. st. in den rand, 4 elk door 3 v. st. geschei-
den pic., die zich over de 7 st. van den rand moeten uit-
strekken; 1 v. st., 1 h. v. st. in den laatsten picot. Van *
af herhalen.
5de toer. 1 gr. st. in den 1 pic. van den vorigen toer,
* 5 kett., in den voorlaatsten van dezen 1 v. st. (1 kett.
overslaande), 3 kett., 1 kl. st. in het voorgaande st., waar-door eene gesloten punt gevormd wordt, 6 kett., 1 v. st.
in den voorlaatsten hiervan, 4 kett., 1 st. in het voor-
gaande st. (de 2de punt), 7 kett., 1 v. st. in den voorlaatsten hiervan, 5 kett., 1 dubb. st. in het voor-
gaande st., bij de 3de maal doorhalen verbindt men echter de naastbijzijnde bladfiguur van den vor.
toer van boven in het midden, dus tusschen de beide bladeren en voltooit dan het st.; 1 punt uit 6
en 4 kett., als de 2de van dezen toer, 1 punt uit 5 en 3 kett. als het eerste puntje; is de 5de punt
met een st. gesloten, dan werkt men 1 st. in het eerste van de 3 vrij liggende pic., 3 kett., 1
gelijken st. in den volgenden pic., 1 pic., nog 1 zoodanig st. in denzelfden pic. van den
rand, 3 kett., 1 st. in den laatsten van de 3 pic. Van * af herhalen.
Breede kant. Afbeelding No. 7.
Hiervoor zet men de lengte die men noodig heeft op en werkt als 1ste toer, af-
wisselend 1 kl. st. en 1 kett., met den laatsten gedurig 1 steek overslaande;
dan den volgenden toer: 1 h. v. st. in een opening van den vorigen toer, * 4
kett., 1 h. st. in den eersten van de 4 kett. (3 kett. overslaande), 1 h. v.
st. in de tweede ope-
ning, (1 opening
overslaande) 1
kett., 1 h. v.
st. in de
volg.
ope-
ning.
Van *
herhalen.
Ter vervaar-
diging van een
van de groote bo-
gen, benevens de zich
daarin bevindende ster
verbindt men den draad
aan den eersten picot van
den rand en werkt op de vol-
gende wijze: 9 kett., 1 h. v. st.
in den tweeden volgenden pic. van den rand (1 pic. overslaande), van daar af
begint men binnen den boog een van de bladeren van de ster: 8 kett., de 4 laatst gehaakte
overslaande, werkt men in den 5den 1 gr. st. zonder het dicht te halen, 1 gelijken st. in den
volg. kett., dan 1 dubb. st. dat men met de volgende van de 3 op de naald zijnde lussen te za-
men haalt, zoodat er weder 3 lussen blijven; in den laatsten van de 8 kett. werkt men op de-zelfde wijze 1 dubb. st. en haalt daarna alle 3 op de naald zijnde lussen te zamen. Hier-
mede is het blaadje voltooid. 6 kett., 1 v. st. in den tweeden picot van den rand (1 pic. over-
slaande), 6 kett., 1 h. v. st. in de punt van het blaadje, dus om den kett.; 1 blad, als het
hierboven beschrevene; de punt van dit blad verbindt men aan den tweeden picot van den rand (1 pic. overslaande), 6 kett., 1 gr. st. in den volgenden pic., 17 kett., op de 8 laatste ge-
haakte steken hiervan werkt men het 3de blad en verbindt de punt van dit blad door 1 h. v.
st. om den wortelsteek van het voorgaande (2de) blad; dan: 7 kett., 1 driev.
st. (met 9 maal doorhalen)
in de bovenste punt (wortelst.) van het laatst gehaakte derde blad, 7
kett., 1 h. v. st. om den
wortelst. Van het tweede blad; 8 kett., daarop werkt men het 4de blad, 1 driev. st. in het voorgaande driev.
st., dus in de punt van de
kett. lus; 8 kett., 1 h. v.
st. in den 4den van de 9 kett., die den 1sten en 3den picot van den rand verbin-den, zoodat tot aan de punt van het eerste blad nog 5 van de 9 kett. over zijn.
3 kett., 1 h. v. st. in den pic. van den rand, waarin
men aan het begin van den grooten boog den draad heeft verbonden. Terug-gaande werkt men nu op den eenvoudigen grooten
boog, die de ster overwelft
44 v. st., dan 1 v. st. in
den volgenden steek van
den rand en nogmaals te-
Gehaakt tusschenzetsel (guipure)
voor lingeriën.
Afbeelding No. 5. Haakgaren No. 60 en 70.
Dit tusschenzetsel geeft, wanneer men er gekleurd taffen lint onder legt een bijzonder goed effect, waardoor het dan zeer geschikt is bij de vervaardiging van fijne linge-
riën, bijv. ter garneering voor jabots en mouwen, voor eene
witte blouse, voor fichus enz. Ook is het door aan elkan-
der zetten voor mutsen zeer goed te bezigen. (Zie de fan-chon Afb. No. 2). De voorgaande beschrijving behelst
de verklaring van de verschillende stokjes steken.
Men begint het tusschenzetsel in het midden van een van de groote rozetten met een opzetsel van 6 steken,
waarop men heen en weder 5 toeren v. st. haakt, gedurig
door den geheelen steek stekende. Het hierdoor gevormde kleine vierkant wordt dan in den 6den toer met 8 kleine
kett.bogen, elk van 4 kett. omhaakt.
7de toer. Van een van de hoekbogen van den vorigen
toer af haakt men 11 kett., in den 8sten hiervan 1 h. v. st., zoodat de 3 laatste een naar beneden gekeerd picot, de 6 eerste een van het vierkant uitgaand st. vormt; de nog
overige van de 11 kett. behooren tot den kring met dezen
toer begonnen; alle picots van dezen toer moeten naar be-
neden liggen. Dan werkt men: 5 kett., in den 2den hier-
van 1 h. v. st. (de 2de picot), 5 kett. in den 2den hier-
van 1 h. v. st., 1 dubb. st. (met 6 maal doorhalen) in den
volg. kleinen kett.boog van het middelste vierkant, 3 ge-
durig door 1 kett. gescheiden pic. als de 3 voorgaande,
1 dubb. st. in den volg. kett.boog van het vierkant, 5 pic.,
gedurig door 1 kett. gescheiden, 1 dubb. st. in den tweeden
daaropvolg. kett.boog, 3 pic., 1 dubb. st. in den volg. boog, 3 pic., 1 dubb. st. in den daaropvolg. boog, 5 pic.,
1 h. v. st. in den 6den steek van het 1ste st. van dezen toer uit kett. bestaande. ― 8ste toer. In elke bovenste steken-
lus van dezen toer 1 v. st., aan het einde van den toer
werkt men nog 4 h. v. st. in de 4 eerste steken van dezen
toer. ― 9de toer. 8 v. st., 1 pic. (dat is 3 kett., 1 h. v. st.
in den voorgaanden v. st.), * 2 v. st., 1 pic. Van * af nog
11 maal herhalen, 8 v. st., nogmaals 13 elk door 2 v. st. gescheiden pic. Men moet bij dezen toer somtijds meerde-
ren, opdat men het vereischte getal steken verkrijgt en de
8 steken, die voor het aansluiten van de kleine rozetten
bestemd zijn, recht tegenover elkander liggen.
Voor het beginnen van de kleine rozet werkt men 4 v.
st. in de 4 eerste van de 8 v. st., 9 kett., daarop terug met
overslaan van den laatsten steek; 1 v. st., 1 h. st., 1 st., 3
dubb. st., 1 st., 1 v. st. Dit vormt het dwarsliggende blad
in het midden van de kleine rozet, 4 v. st. op de 4 overige van de 8 v. st. van den vor. toer, 14 kett., teruggaande 1
h. v. st. in de punt van het blaadje, 14 kett., 1 h. v. st. in de v. st. van dezen toer. ― 2de toer. Men
werkt op den toer kett. die het blaadje omringt, teruggaande v. st., waarbij men 3 of 4 maal meer-
dert. De toer sluit zich dicht aan de rij v. st. van den vorigen toer aan. ― 3de toer. Teruggaande en
gedurig door den geheelen steek stekende: 2 v. st., 6 elk door 2 v. st. gescheiden pic., 8 v. st.
en nogmaals 6 elk door 2 v. st. gescheiden picots, eindelijk weder 2 v. st. De 8 v. st. moeten
tegenover den eersten toer v. st. liggen.
Hiermede is de kleine rozet voltooid en men zet afwisselend de rij rozetten met een
groote en een kleine voort tot dat de vereischt wordende lengte voor het tusschenzet-
sel verkregen is, het spreekt van zelf dat men de groote rozet gedurig in haar mid-
den begint en bij den 9den toer met de voorgaande kleine rozet door 8 v. st. aan
elkander haakt, die aan de verkeerde zijden moeten voorkomen. Eerst werkt
men aan de eene zijde het patroon dat zich naar de buitenzijde aan
de rozet aansluit. 1ste toer. Men verbindt den draad aan een picot
van de groote rozet,
zoodat er tot de vol-
gende naar de
linkerzijde lig-
gende kleine
rozet nog
9 picots
vrij blij-
ven en
werkt dan: *
11 kett., 1 h. v.
st. in den derden
volg. pic. (de middel-
ste pic. van de rozet), 16
kett., 1 h. v. st. in den zelf-
den picot, 11 kett., 1 h. v. st.
in den 3den pic., 2 kett., 1 dubb.
st. in den 2den picot van de kleine
rozet, 6 kett., 1 drievoudig st. in den middelsten picot van de kleine rozet, 10 kett.,
1 drievoudig st. in denzelfden pic., 2 kett., 1 h. v. st. in den 3den picot van de volgende
groote rozet. Van * af herhalen. ― 2de toer. 1 h. v. st. in denzelfden pic., waar de 1ste
steek van den vorigen toer in gewerkt is, * 5 kett., 1 h. v. st. in den 7den steek van den uit
11 kett. bestaanden boog, 2 kett., met een 3den kett. omvat men het eerste kett. st. van de
lange lus van den vor. toer, haakt weder 2 kett., omvat met een 3den het andere st. van de
lus (zie de afb.) en werkt nogmaals 2 kett., 1 v. st. in den 5den steek van den volg. kett.boog, 5 kett., 1 v. st. in de opening voor het volgende dubb. st., 9 kett., met den 10den kett. wordt
de boog dicht achter het dubb. st. omvat, 3 kett., die men onder dan boog haakt en dezen met een 4den kett. in de opening van den eenen kett. nogmaals omvat; 10 kett., die eene
naar buiten liggende lus vormen, de 11de kett. omvat den boog dicht achter het driev. st.,
zoodat de 3de kett. een op het st. zelf afhangende kleine lus vormt; de boog tusschen de beide
drievoudige st. van den vorigen toer verkrijgt 3 naar boven liggende lus-sen steeds door de kleine naar beneden liggende lussen gescheiden; de mid-delste omhoogstaande lus telt 13 kett., de beide an-dere elk 9 kett. dan volgen er in dezelfde afwisseling nog 2 lussen naar boven uit 10 en 9 kett., geheel op dezelfde wijze geschikt als de 1ste en 2de lus van dezen toer; vervolgens herhaalt men van * af tot aan het einde van den toer. Eindelijk werkt men op een afzonderlijk opzetsel voor den buitenrand, zijnde de lengte van het tusschen-zetsel eerst 3 toeren ver-zette h. st. door 1 kett.
gescheiden.
4de toer. Deze verbindt den rand met het midden-gedeelte; * van 1 kett. van den vorigen toer uit-gaande werkt men : 4 kett. 1 h. v. st. in den 1sten van deze kett. (dit vormt 1 pi- -
[1 December 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 215
Verklaring der teekens: zwart, kersebruin, lichtblauw, groen, wit, ponceau, oranje filezelle.
No. 16. Tapisseriepatroon. Rand voor fauteuils, mandjes. enz.
No. 14. Bewerking v. h. reliëf borduurwerk voor
het rugkussen. Oorspronkelijke grootte.
No. 15. Haaksteek “rayure.”
No. 13. Gedeelte van het reliëf borduurwerk voor het rugkussen. Oorspronkelijke grootte.
No. 12. Reliëf borduurwerk voor
een rugkussen. Patroon,
keerz. v. h. Supplem. No. 54.