dingspunten tot het andere 3 bogen
tusschenruimte. Van het tweede ver-bindingspunt af, werkt men 4 kett.bo-
gen, dan teruggaande in den 4den boog 2 h. v. st. en vandaar af de blad-
figuur, die de tusschenruimte van twee
rozetten vult: 7 kett., men haalt den
op de naald zich bevindenden steek
door den naastbijzijnden picot van de
rozet en haakt op de 7 kett. teruggaan-
de, met overslaan van den laatsten: 1 h.
v. st., 1 v. st., 3 st., 1 v. st., 1 h. v. st.,
den laatsten in den laatsten kleinen boog
van den toer; 13 kett., men verbindt
den laatsten hier-
van aan den
dubbelen picot (het verbindingspunt van twee rozetten), dan teruggaande
op de 13 kett. met overslaan van den laatsten: 1 v. st., 1 h. st., 2 st., 4
dubb. st., 2 st., 1 h. st., 1 v. st., 1 h. v. st., de laatste in den kleinen boog,
daarna werkt men weder een klein blad, dat in tegenoverge-
stelde richting van het eerste ligt en de volgende rozet verbindt,
op deze wijze wordt de toer voortgezet.
Tapisseriepatroon. Rand voor fauteuils, mandjes enz.
Afbeelding No. 16.
Deze rand geeft op een zwart fond afzonderlijke
schuinliggende vakken met een patr. in oosterschen
stijl versierd te zien, waarvan de grondkleuren, zooals uit de bijgevoegde verklaring der teekens
blijkt, zich afwisselend in geel, wit en blauw regel-
matig herhalen. Men kan echter voor den fond van
elk vakje naar goedvinden dezelfde kleur van wol of zijde nemen. De rand kan voor verschillende
doeleinden gebruikt worden, hij is bijv. zeer ge-
schikt ter versiering van fauteuils, tabouretten,
schommelstoelen, verder voor négligé of pa-
piermanden, eindelijk in vereeniging met ree-
pen pluche voor kleine tapijtjes, overtrekjes enz.
dat men vooraf moet omslaan.
Klein of gewoon stokje. Met
driemaal doorhalen, waarvoor men eerst
omslaat, dan de eerste lus door den naast-aanzijnden steek van den vor. toer haalt, de tweede door den zoo even gevormden
steek en den omslagdraad (het 1ste dicht-halen); het derde doorhalen is het dicht-
halen of afwerken van het stokje.
Stokje. Met viermaal doorhalen, daar men voor het eerste dichthalen nog
1 kett. werkt.
Groot stokje. Met 5 maal doorha-
len, er wordt namelijk voor en na het
eerste dichthalen 1 kett. gehaakt. Men
kan ook 2 kett. na het dichthalen
haken, wanneer het st. lang en
dun moet wezen.
Dubbel stokje. Met 2
maal omslaan en 6 of 7
maal doorhalen, na-
melijk voor elke
maal dichthalen 1 kett. of slechts voor de eerste en tweede maal.
Drievoudige en viervoudige stokjes worden op dezelfde wijze met ver-
meerderen van het getal lussen (het doorhalen) gevormd. ― Men haakt zoo stijf
mogelijk en begint in het midden van eene rozet met 6 kett., die men tot eene
rondte verbindt en hierin als 1ste toer, 16 v. st. haakt. ― 2de toer. In elken
2den steek 1 klein st., gedurig 3 kett. er tusschen. ― 3de toer. Van het
midden van een kett.boog uit, waar men door eenige h. v. st. te werken
komen moet, haakt men: * 7 kett., daarop teruggaande met het
overslaan van den laatsten: 1 v. st., 4 st., 1 h. v. st., dan 1 h. v.
st. in denzelfden kett.boog, 2 kett., 1 h. v. st. in den volgenden
boog. Van * af nog 7 maal herhalen. ― 4de toer. Men haakt
h. v. st. tot aan de spits van het eerstvolgende blad, van-
daar af: * 6 kett., in den 3den hiervan 1 h. v. st., doch
zoo, dat de picot door de 3 laatste kett. ontstaan
naar beneden ligt; 6 kett., in den 3den hiervan 1
h. v. st. (dit vormt den tweeden naar beneden
liggenden picot), 2 kett., 1 h. v. st. in de
spits van het volgende blad. Van * nog 7
maal herhalen. ― 5de toer. Doorgaande
v. st., doch op elk van de afdeelingen
moeten 11 steken komen. ― 6de
toer. Als de 5de toer, men steekt
gedurig door den geheelen st.
en meerdert in het midden
van elke afdeeling 1 steek. ― 7de toer. * In
elk van de 3 volgende steken
1 v. st., 1 picot (dat is 4 kett.,
1 h. v. st. in den voorgaanden v.
st.). Van * af nog 35 maal herhalen.
― 8ste toer. Op den eerstvolgenden pi-
cot werkt men 1 groot st. (uit 4 kett. ge-
vormd), * 4 kett., 1 gr. st. in den volgenden
picot, 5 kett., 1 gr. st. in den tweeden daarop-
volgenden picot. Van * af tot aan het einde van
den toer. ― 9de toer. 1 gr. st. in het 1ste st. van den
vor. toer, * 1 picot (dat is 4 kett., 1 h. v. st. in het gr.
st.), 8 kett., 1 h. v. st. in den 5den hiervan, 8 kett., 1 h.
v. st. in den 5den hiervan, 1 gr. st. in het volgende st., 6
kett., 1 gr. st. in het daaropvolgende st. Van * af tot aan het
einde van den toer. ― Hiermede is de rozet voltooid, bij de uit-
voering van de volgende rozetten, verbindt men deze in den laatsten
toer met de voorgaande rozet, door zooals de afb. aantoont, 2 picots
aan elkander te verbinden.
Voor den onderrand zet men de vereischt wordende lengte voor de kant op en
haakt daarop 2 toeren verzet liggende kl. st., gedurig afwisselend 1 kl. st., 1
kett., de st. moeten om de kett. van den
vorigen toer gevat worden. ― 3de toer.
Aan het opzetsel haakt men: 1 h. v. st.
in de 1ste opening, * 1 kett., 1 h. v. st.
in de volgende opening, 4 kett., 1 h.
v. st. in de nu volgende opening.
Van * af herhalen. ― Een ge-
lijken toer haakt men aan den
2den st. toer en verbindt
daarbij volgens aanwij-
zing van de afb. de ro-
zetten met twee klei-
ne kett.bogen aan de
2 onderste picot-
puntjes. Men laat van het eene van deze beide verbin-
sten rand van den bavolet op eene lijn loopt
en de tusschenruimte van de eene lus tot de
andere eene breedte van 8 d. heeft. de lus-
sen worden nu aan de verkeerde zijde met
dichte overhandsche steken aan den bavolet
genaaid, waarbij men in den naad waar-
mede het entre-deux aan de geborduur-de strooken is gezet steekt, zoodat de ge-
borduurde strooken er los op liggen. Onder het entre-deux knipt men het neteldoek en de kant van den bavolet weg. Deze laat-
ste wordt aan den rand van boven met een
rolzoompje ingerimpeld en aan den onder-kant van den fond gezet, waarbij men op
de plaats voor het aanzetten der lussen
op fig. 48 aangegeven, moet letten.
De dwarskanten van den bavolet
worden van S af, aan de nog los
afhangende einden van de pas
genaaid, de einden van de
lussen die over den bavo-
let hangen, zoomt
men echter, rijgt ze
op een zijden
elastiek koordje
15 d. lang, en hecht de einden van dit laatste aan den binnenkant van de pas,
op de plaatsen met punt geteekend. Van de neteldoeksche strooken, met een
kantje 1 d. breed, waarmede de pas is gegarneerd, is die welke er aan den
rand van voren en van onderen aan de dwarszijden is aangenaaid, 200
d. wijd, in het midden 4 d. breed en loopt van onderen tot op 2½ d.,
de kant medegerekend, schuin toe. Elk eind van dit garnituur
wordt 35 d. lang met een rolzoompje ingerimpeld, verder van
ster op fig. 47 uit met driedubbele plooien voorzien en met
overhandsche steken aan de pas, waarin men eerst een
smal zoompje legt, genaaid. De tweede strook die langs
den verbindingsnaad van de beide gedeelten van de
pas, het entre-deux en de neteldoeksche stroo-
ken loopt, is 122 d. wijd, van boven 4½ d., aan
de einden 2½ d. breed en er doorgaande inge-
rimpeld aangezet. De breede strikbanden
met een breeden zoom en met kant voor-
zien zijn, het kantje medegerekend
elk 48 d. lang, 13 d. breed en van
onderen puntig bijgeknipt.
Fanchon mutsje
van guipure kant.
Afb. No. 3. Knippatr.,
keerz. v. h. Suppl. No. X,
Fig. 42 en 43.
De fond van dit eenvoudige mutsje
heeft den fanchonvorm en is geheel en
al uit entre-deux van guipure kant sa-
mengesteld. Het garnituur van voren en ook
de bavolet bestaan uit batist en zijn met smalle
en breede guipure kant versierd.
De afbeeldingen No. 5, 6 en 7 stellen deze guipu-
res nauwkeurig en volledig in haakwerk uitgevoerd
voor, en wel de afb. No. 5 een gedeelte van het guipure
entre-deux in oorspr. grootte. Hieruit vervaardigt men
den fond, naar het knippatr., fig. 43, bepaalt bij het haken de
lengte van elk der afzonderlijke reepen tusschenzetsel, en laat de
dwarskanten waar dit noodig is hetzij schuin, hetzij recht uitloopen.
De gehaakte gedeelten worden daarna aan elkaar genaaid. De pas van
het mutsje knipt men uit batist of nansoek aaneen naar fig. 42 en zet den
fond volgens de aanwijzing op de knipp. tusschen de dubbele stof van de eer-
ste. De bavolet bestaat uit een reep der stof 58 d. lang en 6 d. breed, aan den
onderrand van dezen legt men een smallen zoom en zet er, men vergelijke de afb.
No. 7 eene breede guipure aan; aan den bovenkant knipt men aan beide eindenden
reep puntig bij, rim-
pelt den bavolet met een
rolzoompje in, en zet hem
aan den rand van achte-
ren van den fond die eerst
een weinig ingerimpeld
en met een schuinen reep geboord moet zijn; de bavolet moet dit boordje bedekken. Op elk der beide einden van de pas wordt tot op de gepunte
dwarslijn een schuine
reep ¾ d. breed ge-
stikt, men vat daarbij
telkens eene guipure kant en dat eind
kant van den bavolet mede dat er aan
beide zijden overheen komt, zooals men
dit op de afb. van het mutsje kan zien.
Het overige gedeelte van de pas wordt
met twee strookjes gegarneerd, elk de-
zer frisuren bestaat uit een reep der stof
smal gezoomd, 2 d. breed, 67 d. lang en
naar de einden toer een weinig schuin bijge-
knipt; men zet er, zie de afb. No. 6, een
smal guipure kantje aan, rimpelt ze met een
rolzoompje in en zet de eene aan den voor-
sten, de tweede aan den achtersten rand
van de pas. De strikbanden worden eveneens van de stof geknipt, men legt er in de rondte een breeden
zoom in, zij zijn met den zoom medegerekend 10 d. breed en elk 52 d. lang.
Gehaakte guipure kant.
Afb. No. 4. Haakgaren No. 60 of 70.
Dit haakwerk bootst het guipure garnituur aan de muts à l’empire voorgesteld na en geeft hiervoor zoowel de kant als
het entre-deux, daar men ter vervaardiging van het laatste
de rozetten slechts aan beide zijden met den recht loopenden
rand behoeft af te sluiten. Dat de kant op het gebied der
lingeriën voor verscheidene zaken gebezigd kan worden,
is nauwelijks noodig te vermelden, maar wel, dat men
door zoodanige kanten met witte waspaarlen te
versieren, er het effect nog van verhoogt en
daardoor ter garneering van de élegantste voor-
werpen voor het toilet als: berthes, kapsels,
enz., zeer geschikt maakt.
Wij geven, in betrekking tot de uitvoering
van het guipure haakwerk eene verklaring van de daarbij aan te wenden verscheidenheid
van stokjessteken, waar wij ook bij latere be-
schrijvingen naar verwijzen zullen.
Half stokje. Dit vormt men even als
een gewonen vasten steek met tweemaal
doorhalen, slechts met dat onderscheid,
214 DE GRACIEUSE. [ 1 December 1865. 3e Jaargang.]
No. 5. Gehaakt tusschenzetsel (guipure).
Verklaring der teekens: zwart, pon-
ceau, lichtblauwgroen, lichtblauw,
chocoladekleur, lichtgrijs, wit,
lichtgeel (zijde).
No. 8. Patroon voor een rugkussen.
Tapisserie en application. Vierde gedeelte.
No. 6. Gehaakt kant (guipure).
No. 7. Gehaakt kant (guipure).
No. 9. Gehaakte damesbeurs. Verkleind.
No. 10. Lampekleedje. Helft. Verkleind.
No. 11. Gehaakt blad voor het lampekleedje.
Oorspronkelijke grootte.