De Gracieuse 1 December 1865 | Page 2

dingspunten tot het andere 3 bogen

tusschenruimte. Van het tweede ver-bindingspunt af, werkt men 4 kett.bo-

gen, dan teruggaande in den 4den boog 2 h. v. st. en vandaar af de blad-

figuur, die de tusschenruimte van twee

rozetten vult: 7 kett., men haalt den

op de naald zich bevindenden steek

door den naastbijzijnden picot van de

rozet en haakt op de 7 kett. teruggaan-

de, met overslaan van den laatsten: 1 h.

v. st., 1 v. st., 3 st., 1 v. st., 1 h. v. st.,

den laatsten in den laatsten kleinen boog

van den toer; 13 kett., men verbindt

den laatsten hier-

van aan den

dubbelen picot (het verbindingspunt van twee rozetten), dan teruggaande

op de 13 kett. met overslaan van den laatsten: 1 v. st., 1 h. st., 2 st., 4

dubb. st., 2 st., 1 h. st., 1 v. st., 1 h. v. st., de laatste in den kleinen boog,

daarna werkt men weder een klein blad, dat in tegenoverge-

stelde richting van het eerste ligt en de volgende rozet verbindt,

op deze wijze wordt de toer voortgezet.

Tapisseriepatroon. Rand voor fauteuils, mandjes enz.

Afbeelding No. 16.

Deze rand geeft op een zwart fond afzonderlijke

schuinliggende vakken met een patr. in oosterschen

stijl versierd te zien, waarvan de grondkleuren, zooals uit de bijgevoegde verklaring der teekens

blijkt, zich afwisselend in geel, wit en blauw regel-

matig herhalen. Men kan echter voor den fond van

elk vakje naar goedvinden dezelfde kleur van wol of zijde nemen. De rand kan voor verschillende

doeleinden gebruikt worden, hij is bijv. zeer ge-

schikt ter versiering van fauteuils, tabouretten,

schommelstoelen, verder voor négligé of pa-

piermanden, eindelijk in vereeniging met ree-

pen pluche voor kleine tapijtjes, overtrekjes enz.

dat men vooraf moet omslaan.

Klein of gewoon stokje. Met

driemaal doorhalen, waarvoor men eerst

omslaat, dan de eerste lus door den naast-aanzijnden steek van den vor. toer haalt, de tweede door den zoo even gevormden

steek en den omslagdraad (het 1ste dicht-halen); het derde doorhalen is het dicht-

halen of afwerken van het stokje.

Stokje. Met viermaal doorhalen, daar men voor het eerste dichthalen nog

1 kett. werkt.

Groot stokje. Met 5 maal doorha-

len, er wordt namelijk voor en na het

eerste dichthalen 1 kett. gehaakt. Men

kan ook 2 kett. na het dichthalen

haken, wanneer het st. lang en

dun moet wezen.

Dubbel stokje. Met 2

maal omslaan en 6 of 7

maal doorhalen, na-

melijk voor elke

maal dichthalen 1 kett. of slechts voor de eerste en tweede maal.

Drievoudige en viervoudige stokjes worden op dezelfde wijze met ver-

meerderen van het getal lussen (het doorhalen) gevormd. ― Men haakt zoo stijf

mogelijk en begint in het midden van eene rozet met 6 kett., die men tot eene

rondte verbindt en hierin als 1ste toer, 16 v. st. haakt. ― 2de toer. In elken

2den steek 1 klein st., gedurig 3 kett. er tusschen. ― 3de toer. Van het

midden van een kett.boog uit, waar men door eenige h. v. st. te werken

komen moet, haakt men: * 7 kett., daarop teruggaande met het

overslaan van den laatsten: 1 v. st., 4 st., 1 h. v. st., dan 1 h. v.

st. in denzelfden kett.boog, 2 kett., 1 h. v. st. in den volgenden

boog. Van * af nog 7 maal herhalen. ― 4de toer. Men haakt

h. v. st. tot aan de spits van het eerstvolgende blad, van-

daar af: * 6 kett., in den 3den hiervan 1 h. v. st., doch

zoo, dat de picot door de 3 laatste kett. ontstaan

naar beneden ligt; 6 kett., in den 3den hiervan 1

h. v. st. (dit vormt den tweeden naar beneden

liggenden picot), 2 kett., 1 h. v. st. in de

spits van het volgende blad. Van * nog 7

maal herhalen. ― 5de toer. Doorgaande

v. st., doch op elk van de afdeelingen

moeten 11 steken komen. ― 6de

toer. Als de 5de toer, men steekt

gedurig door den geheelen st.

en meerdert in het midden

van elke afdeeling 1 steek. ― 7de toer. * In

elk van de 3 volgende steken

1 v. st., 1 picot (dat is 4 kett.,

1 h. v. st. in den voorgaanden v.

st.). Van * af nog 35 maal herhalen.

― 8ste toer. Op den eerstvolgenden pi-

cot werkt men 1 groot st. (uit 4 kett. ge-

vormd), * 4 kett., 1 gr. st. in den volgenden

picot, 5 kett., 1 gr. st. in den tweeden daarop-

volgenden picot. Van * af tot aan het einde van

den toer. ― 9de toer. 1 gr. st. in het 1ste st. van den

vor. toer, * 1 picot (dat is 4 kett., 1 h. v. st. in het gr.

st.), 8 kett., 1 h. v. st. in den 5den hiervan, 8 kett., 1 h.

v. st. in den 5den hiervan, 1 gr. st. in het volgende st., 6

kett., 1 gr. st. in het daaropvolgende st. Van * af tot aan het

einde van den toer. ― Hiermede is de rozet voltooid, bij de uit-

voering van de volgende rozetten, verbindt men deze in den laatsten

toer met de voorgaande rozet, door zooals de afb. aantoont, 2 picots

aan elkander te verbinden.

Voor den onderrand zet men de vereischt wordende lengte voor de kant op en

haakt daarop 2 toeren verzet liggende kl. st., gedurig afwisselend 1 kl. st., 1

kett., de st. moeten om de kett. van den

vorigen toer gevat worden. ― 3de toer.

Aan het opzetsel haakt men: 1 h. v. st.

in de 1ste opening, * 1 kett., 1 h. v. st.

in de volgende opening, 4 kett., 1 h.

v. st. in de nu volgende opening.

Van * af herhalen. ― Een ge-

lijken toer haakt men aan den

2den st. toer en verbindt

daarbij volgens aanwij-

zing van de afb. de ro-

zetten met twee klei-

ne kett.bogen aan de

2 onderste picot-

puntjes. Men laat van het eene van deze beide verbin-

sten rand van den bavolet op eene lijn loopt

en de tusschenruimte van de eene lus tot de

andere eene breedte van 8 d. heeft. de lus-

sen worden nu aan de verkeerde zijde met

dichte overhandsche steken aan den bavolet

genaaid, waarbij men in den naad waar-

mede het entre-deux aan de geborduur-de strooken is gezet steekt, zoodat de ge-

borduurde strooken er los op liggen. Onder het entre-deux knipt men het neteldoek en de kant van den bavolet weg. Deze laat-

ste wordt aan den rand van boven met een

rolzoompje ingerimpeld en aan den onder-kant van den fond gezet, waarbij men op

de plaats voor het aanzetten der lussen

op fig. 48 aangegeven, moet letten.

De dwarskanten van den bavolet

worden van S af, aan de nog los

afhangende einden van de pas

genaaid, de einden van de

lussen die over den bavo-

let hangen, zoomt

men echter, rijgt ze

op een zijden

elastiek koordje

15 d. lang, en hecht de einden van dit laatste aan den binnenkant van de pas,

op de plaatsen met punt geteekend. Van de neteldoeksche strooken, met een

kantje 1 d. breed, waarmede de pas is gegarneerd, is die welke er aan den

rand van voren en van onderen aan de dwarszijden is aangenaaid, 200

d. wijd, in het midden 4 d. breed en loopt van onderen tot op 2½ d.,

de kant medegerekend, schuin toe. Elk eind van dit garnituur

wordt 35 d. lang met een rolzoompje ingerimpeld, verder van

ster op fig. 47 uit met driedubbele plooien voorzien en met

overhandsche steken aan de pas, waarin men eerst een

smal zoompje legt, genaaid. De tweede strook die langs

den verbindingsnaad van de beide gedeelten van de

pas, het entre-deux en de neteldoeksche stroo-

ken loopt, is 122 d. wijd, van boven 4½ d., aan

de einden 2½ d. breed en er doorgaande inge-

rimpeld aangezet. De breede strikbanden

met een breeden zoom en met kant voor-

zien zijn, het kantje medegerekend

elk 48 d. lang, 13 d. breed en van

onderen puntig bijgeknipt.

Fanchon mutsje

van guipure kant.

Afb. No. 3. Knippatr.,

keerz. v. h. Suppl. No. X,

Fig. 42 en 43.

De fond van dit eenvoudige mutsje

heeft den fanchonvorm en is geheel en

al uit entre-deux van guipure kant sa-

mengesteld. Het garnituur van voren en ook

de bavolet bestaan uit batist en zijn met smalle

en breede guipure kant versierd.

De afbeeldingen No. 5, 6 en 7 stellen deze guipu-

res nauwkeurig en volledig in haakwerk uitgevoerd

voor, en wel de afb. No. 5 een gedeelte van het guipure

entre-deux in oorspr. grootte. Hieruit vervaardigt men

den fond, naar het knippatr., fig. 43, bepaalt bij het haken de

lengte van elk der afzonderlijke reepen tusschenzetsel, en laat de

dwarskanten waar dit noodig is hetzij schuin, hetzij recht uitloopen.

De gehaakte gedeelten worden daarna aan elkaar genaaid. De pas van

het mutsje knipt men uit batist of nansoek aaneen naar fig. 42 en zet den

fond volgens de aanwijzing op de knipp. tusschen de dubbele stof van de eer-

ste. De bavolet bestaat uit een reep der stof 58 d. lang en 6 d. breed, aan den

onderrand van dezen legt men een smallen zoom en zet er, men vergelijke de afb.

No. 7 eene breede guipure aan; aan den bovenkant knipt men aan beide eindenden

reep puntig bij, rim-

pelt den bavolet met een

rolzoompje in, en zet hem

aan den rand van achte-

ren van den fond die eerst

een weinig ingerimpeld

en met een schuinen reep geboord moet zijn; de bavolet moet dit boordje bedekken. Op elk der beide einden van de pas wordt tot op de gepunte

dwarslijn een schuine

reep ¾ d. breed ge-

stikt, men vat daarbij

telkens eene guipure kant en dat eind

kant van den bavolet mede dat er aan

beide zijden overheen komt, zooals men

dit op de afb. van het mutsje kan zien.

Het overige gedeelte van de pas wordt

met twee strookjes gegarneerd, elk de-

zer frisuren bestaat uit een reep der stof

smal gezoomd, 2 d. breed, 67 d. lang en

naar de einden toer een weinig schuin bijge-

knipt; men zet er, zie de afb. No. 6, een

smal guipure kantje aan, rimpelt ze met een

rolzoompje in en zet de eene aan den voor-

sten, de tweede aan den achtersten rand

van de pas. De strikbanden worden eveneens van de stof geknipt, men legt er in de rondte een breeden

zoom in, zij zijn met den zoom medegerekend 10 d. breed en elk 52 d. lang.

Gehaakte guipure kant.

Afb. No. 4. Haakgaren No. 60 of 70.

Dit haakwerk bootst het guipure garnituur aan de muts à l’empire voorgesteld na en geeft hiervoor zoowel de kant als

het entre-deux, daar men ter vervaardiging van het laatste

de rozetten slechts aan beide zijden met den recht loopenden

rand behoeft af te sluiten. Dat de kant op het gebied der

lingeriën voor verscheidene zaken gebezigd kan worden,

is nauwelijks noodig te vermelden, maar wel, dat men

door zoodanige kanten met witte waspaarlen te

versieren, er het effect nog van verhoogt en

daardoor ter garneering van de élegantste voor-

werpen voor het toilet als: berthes, kapsels,

enz., zeer geschikt maakt.

Wij geven, in betrekking tot de uitvoering

van het guipure haakwerk eene verklaring van de daarbij aan te wenden verscheidenheid

van stokjessteken, waar wij ook bij latere be-

schrijvingen naar verwijzen zullen.

Half stokje. Dit vormt men even als

een gewonen vasten steek met tweemaal

doorhalen, slechts met dat onderscheid,

214 DE GRACIEUSE. [ 1 December 1865. 3e Jaargang.]

No. 5. Gehaakt tusschenzetsel (guipure).

Verklaring der teekens: zwart, pon-

ceau, lichtblauwgroen, lichtblauw,

chocoladekleur, lichtgrijs, wit,

lichtgeel (zijde).

No. 8. Patroon voor een rugkussen.

Tapisserie en application. Vierde gedeelte.

No. 6. Gehaakt kant (guipure).

No. 7. Gehaakt kant (guipure).

No. 9. Gehaakte damesbeurs. Verkleind.

No. 10. Lampekleedje. Helft. Verkleind.

No. 11. Gehaakt blad voor het lampekleedje.

Oorspronkelijke grootte.