met een heet strijkijzer droog. Daarna wordt deze in de lengte in twee strooken van gelijke breedte doorgesneden en elke toer steken van deze strooken tot aan den kantsteek uitgehaald, zoodat zij eene gekrulde franje met smallen rand vormt. Afzonderlijke stukjes mos, aan de
muren bevestigd, voltooien het geheel.
Patroon voor een zakdoek.
Wit borduurwerk. Afbeelding No. 37 tot 39.
De zakdoek naar de voor ons liggende teekening uitgevoerd, verkrijgt zoowel door de valencienne kant, die den buitenrand omgeeft, als door de kantachtige genaaide rozetten, sierlijkheid en elegance. Deze rozetten worden in overeenkomende grootte afzonderlijk ge-
werkt (over de vervaardiging zie men de volgende beschrijving) en in de stof van den zak-
doek op de bestemde plaats met festonneersteken ingenaaid. Onder de rozetten wordt de stof uitgeknipt. Het patroon is overigens in fransch borduurwerk vervaardigd, waarvoor men
zeer fijn katoen gebruikt en de meest mogelijke nauwkeurigheid in acht moet ne-
men. De open buitenrand van den zakdoek, wordt door twee gefestonneerde rijen
die kleine spitse puntjes vormen, afgesloten; men vervaardigt dezen rand op de vol-
gende wijze: Eerst worden de dichte lood-
rechte stokjes gewertk, waarmede het kant-
achtige tusschenzetsel wordt afgewisseld, terwijl men die door ze aan de beide lange zijden smal te festonneeren op de stof af-
teekent, in het midden een dikke moes borduurt, en de nog overige ruimte van
de stokjes met stiksteekjes vult. Dan werkt men de beide genoemde rijen puntjes met den festonneersteek, terwijl bij den buiten-
sten gelijktijdig de ingehaalde valencienne mede bevestigd kan worden. Daarna wordt met zeer fijn garen volgens de duidelijke afbeelding van No. 37 de kantsteek tusschen de gefestonneerde rijen genaaid, terwijl men eerst in elk van deze rijen op dezelfde wij-
ze als de genaaide kant, waarvan wij de uitvoering op bladz. 138 van de Gracieuse door teekening en beschrijving verklaard
hebben, losse festonneersteken werkt en deze beide rijen lussen, dan door een ge-
punte lijn verbindt, waarbij de draad aan elke lus weder door een festonneersteek wordt bevestigd. Onder deze kantsteken wordt de stof uitgeknipt. De eerste kan
ook door een opengenaaiden naad, waarvan er verscheidene in de Gracieuse op blz. 52 van dezen jaargang gegeven zijn, vervangen worden; insgelijks kan men ook in
plaats van genaaide rozetten, gehaakte (zie bladz. 129 van dezen jaarg.) bezigen.
Fransch borduurwerk blijft nog steeds in de mode en bij een waarlijk elegant
toilet, mag de zakdoek op deze wijze, hoewel met oneindig veel variatiën uitge-
voerd, niet ontbreken. Vele dames zien echter, en niet ten onrechte, tegen het tijdroovende van dit haakwerk op. De Amerikaansche kan er zelden toe besluiten.
Zij neemt liever voor hare naaimachine ―in de meeste huisgezinnen van welge-
stelde burgers vindt men er een ―plaats, en vervaardigt in weinige uren, het
een of ander kleedingstuk. Men zegt dat de naaimachines in den laatsten tijd tot
zulk een staat van volkomenheid zijn gebracht, dat men er zelfd “allerlei soort van borduurwerk meê kan voortbrengen”! Wij voor ons, twijfelen zeer, of dit op het hierbovengenoemde zou zijn toe te passen, en dan nog of het met het werk van
eene bekwame borduurster zou kunnen wedijveren. Maar…. wij laten de zaak ver-
der in ’t midden, en willen liever onze abonnées, die in het bezit zijn van fraaie lingeriën en er prijs op stellen, deze lang recht helder wit en in een goeden staat
te houden, bekend maken met de beste wijze waarop ze gewasschen kunnen worden. Het linnen wordt den vorigen avond in koud water gezet, den volgenden morgen
reeds bij den eersten keer met goede zeep zoo schoon mogelijk gewasschen, dan in-
gezeept, in een ketel met koud water op ’t vuur gezet, het water even aan de
kook gemaakt, en het linnen daarna weder uitgewasschen. Nu blijft het nog eenigen tijd in zuiver water staan, wordt nogmaals uitgewasschen en gespoeld. Als men het recht stijf wil hebben, dan moet men het eerst laten droogen. Vele dames gebrui-
ken rauwe stijfsel, maar aan gekookte geven wij de voorkeur. Wij raden aan er een weinig stearine (op een pond stijfsel een stukje ter grootte van een hazelnoot) onder te mengen. Bij het strijken moet men altijd een linnen lap met witte was bestre-
ken, bij de hand hebben, om het ijzer nu en dan op af te vegen, opdat de stijfsel
er niet aan kleve. ― Door het opvolgen van soortgelijke kleine wenken, verschaft
men zich veel gemakt, en wij meenen aan vele van onze lezeressen, een wezenlijke
dienst te bewijzen, met haar die van tijd tot tijd te geven.
Ten behoeve van onze nieuwe abonnées wier getal zoo als van zelf spreekt nog steeds toeneemt, zijn wij echter verplicht telkens weder op datgene terug te ko-
men, wat aan dames welke reeds lang in het bezit van de Gracieuse zijn, reeds
overlang bekend is, en dat zij dus als niet voor haar bestemd, ― al zij het met
een trek van verveling op ’t gelaat, ―maar moeten overslaan. Hieronder rekenen wij in de eerste
plaat het copieermachinetje, waarvan wij op het Supplement bij het volgende nummer weder de
afbeelding geven en in het blad zelf de wijze van gebruik zullen aantoonen.
Om patronen (borduur- en soutachewerk) op de stof over te teekenen, raden wij het gebruik van copieerpapier aan. Men legt dit met de rechte zijde op de stof en daarboven het patroon. Nu trekt
men met de punt van een breinaald, de lijnen nauwkeurig na, en vindt de teekening op de stof
weêrgegeven. Het copieerpapier kan telkens verschoven en alzoo zeer dikwijls gebruikt worden.
geappliqueerd, daar de plooien van het midden van het blad uit, in eene tegenovergestelde
richting loopen; de te appliqueeren stof moet aldaar een weinig over elkaar liggen. Als
het applicationwerk is voltooid, naait men volgens de afbeelding het veterband met kleine
voorsteekjes op de stof, en versiert het dan naar verkiezing met een kruisnaad, met
vischgraatsteken van wit of rood garen of zwarte zijde, of anders kan men het veter-
band aan beide zijden met kleine festonneersteken vasthechten. Men vindt dit patroon ter garneering van blousen en kinderkleêren op verkleinde schaal onder de borduurpatronen
op het Supplement bij dit nummer.
Toren als koffiewarmer.
Afbeelding No. 36. 44 d. grijs laken 66 d. breed, carton, voeringstof, zwart fluweelen lint 2 d.
breed, watten, baai, bruin wasdoek, stalen kralen, 7 lood zephirwol in verschillende
kleuren van groen, 2 strengen lichtgrijze koordzijde.
Deze toren is eene vesting des vredes. Om hem heen rammelen niet dan knopjes en
glaasjes, onschuldige menschen scharen zich slechts rondom hem, hij staat in de
schaduw van een prieel of lindeboom op de koffietafel. Het model rust op een kleedje
met een krans van groen mos om-
geven, en is van steengrijs laken, carton en een gewatteerde voering vervaardigd. Van het eerste neemt men voor de buitenste bekleeding van den toeren een stuk van de stof 25
d. hoog en 60 d. breed; hierop
bootst men met grijze koordzijde van eene lichtere kleur als die van het laken het muurwerk volgens de af-beelding na, met lange steken in verzette ligging en op regelmatige afstanden van 1½ d. hoogte en 3 d. breedte. Daarna geeft men op de stof de plaats naar welgevallen nemende,
de deur aan, oorspronkelijk is deze van bruin reps geappliqueerd, 22 d. hoog, 7 d. breed. De rand 1½ d.
breed, als ook de ½ d. breede lijs-
ten, zijn van zwart fluweel, het be-
slag daaraan met lange steken van koordzijde nagebootst, die tegelijk de deur op de stof bevestigen, het slot wordt door stalen kralen gevormd. De vensters zijn van
zwart fluweel 2 d. hoog en 4 d. breed vervaardigd en op dezelfde wijze als de deur aangebracht, en wel in 2 rijen en in regelmatige verdeeling telkens 3 in eene rij.
Met het aldus vervaardigde laken gedeelte wordt alsdan een stuk carton van gelijke grootte overtrokken, dat men vooraf met een dik gewatteerde en doorgestikte grijze wollen voering voorziet. Het platte dak van den toren bestaat uit een cirkelrond gedeelte laken van 20 d. in doorsnede, dat insgelijks een stuk carton en eene ge-watteerde voering krijgt; eer men dit echter op den toren bevestigt, brengt men in
het midden de vlag aan. Om deze te vervaardigen, omwoelt men 3 einden dik ijzer-draad ter lengte van 18 d. ― ongeveer 3½ d. van de eindpunten vrij latende ―
stijf met garen. Op 1½ d. afstand van de tegenovergestelde einden, bevestigt men
aan den steel van het ijzerdraad de vlag, die aan ons model 5 d. hoog, 11 d. breed
uit een stukje rood en wit laken, in den vorm van de afbeelding gesneden vervaar-
digd, en rondom over eene inlegging van dun bloemen ijzerdraad gefestonneerd is. De stok en de punt van de vlag zijn met aangeregen stalen kralen omwonden; de
spits is met een kleine stalen knoop voorzien. De omwoelde einden ijzerdraad zijn door eene groote ronde gitten kraal en dan door het midden van het dak naar de verkeerde zijde doorgestoken, alwaar zij plat naar verschillende richtingen uit elkan-der gebogen en elk met eenige steken vastgenaaid worden. Daarna omgeeft men den toren aan den bovenrand met een cartonnen lijst ongeveer 3 d. breed, die ¾ d. dik met watten belegd, met de stof overtrokken en zoodanig bevestigd wordt, dat zij
van boven rondom aan den vooruitstekenden rand van het dak sluit. Deze lijst dient
tot stevigheid van de tinne. Voor deze laatste neemt men een strook laken van over-eenkomende lengte en ongeveer 11½ d. breed, legt deze tot op de helft van de breedte te zamen en knipt haar, benevens eene tusschenlaag van stijf papier, aan de open randen à la grecque uit, zooals de afbeeld. aantoont. De open gedeelten van de
stof worden met koordzijde over de inlegging van het papier met festonneersteken aan elkander verbonden; op de buitenzijde van deze tinne maakt men het muurwerk, evenals aan den toeren en bevestigt eerstgenoemde zoodanig op de lijst van den bo-venrand van den toren, dat de uitgesneden punten boven het dak uitsteken. Het kleedje, waarop de toren staat, kan ook afzonderlijk gebezigd worden en is voor-namelijk bij het gebruiken van warme koffiekannen of trekpotten ter beschutting voor de gepolitoerde tafel aan te bevelen. Oorspronkelijk bestaat dit uit twee cirkel-ronde lapjes baai elk 28 d. in doorsnede en uit een gedeelte carton van gelijke
grootte, om er tusschen in te leggen. Op de bovenzijde is het kleedje met bruin,
dun gewatteerd cachemir, aan de onderzijde met bruin wasdoek overtrokken. De buitenrand van het kleedje wordt met eene dubbele laag gebreide mos gegarneerd. Deze mos breit men van genoemde wol met zeer fijne houten of dikke stalen breinaalden, terwijl men hiervoor de verschillende schakeeringen groen, nu eens in lichte, dan weder in donkerder kleuren ― gedurig 4 draden te zamen ― neemt.
Het opzetsel moet 24 steken tellen, waarop men gedurig met 4 draden recht heen en weder breit.
Als de strook voor den omvang van het kleedje eene genoegzame lengte heeft verkregen, dan kant
men af, legt het breiwerk in eene zeef over kokend water en strijkt daarna de doortrokken strook
144 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1866. 4e Jaargang.]
No. 31. Gehaakte kouseband.
No. 34. Brille- of scharekoker.
Knippatr., keerz. van het Supplem.
No. XIII, Fig. 29.
No. 32. Haakpatroon voor den kouseband.
No. 33. Haakpatroon voor den kouseband.
No. 35. Rand ter versiering van linnengoed, rokken enz. Application.