De Gracieuse 1 August 1866 | Page 7

de vlecht op de volgende wijze uit: men neemt de 6 blauwe en de 6

witte einden elk in eene hand, en legt dan gedurig afwisselend, een-

maal van dit, eenmaal van het andere gedeelte het buitenste

eind, over de overige einden van hetzelfde gedeelte, om het binnenste

eind van het andere gedeelte, door deze bewerking verkrijgt men de

bekende russische vlecht zooals de afb. voorstelt. Als het koord de

vereischte lengte heeft verkregen, dan bevestigt men de streng door

het omwoelen van een draad en haalt dan het overige gedeelte van de

einden soutache uit, om van deze losse draden den kwast te vor-

men, zooals het onderste gedeelte van de afb. aantoont.

Voor den kop van den kwast worden de losse zijden

draden volgens afb. No. 43 tweemaal op regel-

matige afstanden stijf met een draad om-

wonden. In bovengenoemde wijze

wordt ook de kwast van boven

vervaardigd, natuurlijk

moet men hiervoor

eerst de lussen

soutache door-

snijden.

Genaaide rozetten.

Afb. No. 38 en 39.

Herhaaldelijk hebben wij onze lezeressen door voorbeelden de wijze

van uitvoering van genaaide kanten medegedeeld. Zij zullen dus in staat zijn zonder verder onderricht met behulp van de juiste afb. No. 38 en 39

zoodanige rozetten na te maken. Natuurlijk is ook hier even als bij het wer-

ken van de genaaide kanten een gelijkmatig, naar evenredigheid aanhalen

van den draad eene hoofdvereischte voor de schoonheid en regelmatigheid

van de figuren. Wij vermelden echter nog, dat men de rozetten in het mid-

den begint, terwijl men den draad eenige keeren om een rond stokje windt en

deze ringvormige omwinding dan los in de hand dicht met festonneersteken

omnaait. Bij de verdere bewerking moet natuurlijk voor elken boog, die op de afb. als gefestonneerd voorkomt, in den voorgaanden toer, vooraf, de

enkele draad op de bestemde plaats worden doorgehaald, zoo als afb. No.

38 in den voorlaatsten buitensten toer bogen aantoont. De rozet van deze afb. wordt in verbinding met elkander in rondloopende toeren gewerkt; bij

de rozet afb. No. 39 maakt men eerst aan den middelsten ring 8 eenvoudige

stokjesbogen, en vat dezen bogen in den volgenden toer, waarbij men tusschen

elke 2 bogen eene kleine lus

van den draad laat staan, en maakt dan in het midden van elken boog telkens elk afzonderlijk de lange lus-

sen vast, die tegelijk omwon-

den worden, deze zijn dus niet

in verband, maar elk afzonder-lijk gewerkt. Daarna worden de 5 toeren die nog voor de rozet vereischt worden in ver-

band met elkander gewerkt.

Taschje voor visite-

kaartjes.

Afb. No. 40―42. Papier stra-

mien, groen fluweelen lint, paars fluweelen lint, dun goud

en zilver koord, gouden, sta-

len en zwarte kralen, witte taf, wit taffen lint, carton, groene en paarse zijde.

Het taschje voor visite-kaartjes, door afb. No. 40 tot 42 voorgesteld,

is zoo sierlijk, dat het voorzeker te vervaardiging aanmoedigt. Men

knipt hiervoor van papierstramien naar afb. 40 of 41 twee gelijke

gedeelten. Het eene hiervan bedekt men, rondom 6 rijen gaatjes van

het stramienpapier open latende, door een groen, het andere ge-

deelte door een paars fluweelen lint van overeenkomende breedte,

nadat men vooraf op het groen fluweelen lint het woord “cartes”

volgens afbeelding No. 40 met stalen kralen geborduurd heeft.

Daarna doorstikt men het lint aan de hoeken overeenkomstig de

afb. met zilverdraad, en voert op den vooruitstekenden rand van

het gaas het borduurwerk met stalen en zwarte kralen ui. Vol-

gens afb. No. 41 overspant men nu het paars fluweelen lint van het

andere gedeelte slechts met ruiten van den gouddraad. Gouden en

zwarte kralen versieren den rand van het stramien zoodanig als de

afb. het voorstelt. Voor de binnenzijde van het taschje worden nu twee

stukjes carton van overeenkomende grootte gesneden, die beide aan eene

zijde met witte taf worden overtrokken. Drie einden wit taffen lint elk 5 d.

lang en nauwlijks 1 d. breed worden volgens aanwijzing van afb. No. 42,

die het taschje geopend voorstelt, aan de verkeerde zijde van het carton

bevestigd. Deze linten verbinden niet slechts beide deksels, maar maken ook, dat men het taschje aan beide lange zijden kan openen, bovendien dienen zij ook voor het vasthouden van de visitekaartjes. De gedeelten

stramien en carton worden rondom langs den buiten-

rand door wijdloopige festonneersteken van koord-

zijde, over een goud of zilver koord uitgevoerd,

verbonden, waarvoor de kleur van dezelfde

kleur als het fluweel, waarmede het stramien

bedekt is, genomen moet worden.

Gevlochten zijden koord

ter garneering van kin-

derhoeden.

Afb. No. 43.

Het voor ons lig-

gende model, waar-

van de einden in

een kwast uit-

loopen, is

[1 Augustus 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 145

Gehaakte mand met garnituur.

Afb. No. 44―47. Breikatoen tusschensoort grofte; lijm, bruine lak, blauw cachemir, rood en wit

laken, groene genuanceerde zijde, koordzijde zwart, wit, blauw; stalen kralen tusschenbeide

van grootte; 2 Ned. el blauw taffen lint 2 d. breed; een weinig carton.

Wanneer onze lezeressen geen moeite ontzien, bevelen wij haar dit mandje onder No. 44 tot berging

van naaibehoeften of iets dergelijks bestemd, ter vervaardiging in de ledige uren aan, als iets dat het

werk wel beloont. Het model, bootst in haakwerk, dat door lijm hard gemaakt is, een mand van fijn

gespleten riet volkomen na, en is van binnen met eene voering van blauw cachemir, voorts met gebor-

duurde laken strooken, soortgelijke plooisels en met eene ruche van blauw taffen lint versierd. Men be-gint het haakwerk met den bodem, die uit smalle, gelijkloopende stokjes bestaat; zet voor de middelste

doorsnede 61 steken op, en haakt daarop teruggaande eerst 2 toeren v. st., telkens 1 st. in den geheelen st. van den voorgaanden toer. In verband met het door deze 2 toeren voltooide 1ste stokje, werkt men het 2de stokje: 1

v. st. in den 1sten st. van het vorige stokje, 13 kettingst. (met den kett. ge-

durig hetzelfde getal steken van het vorige stokje overslaan), 3 v. st. in de daaraanvolgende 3 st., 12 kett., 3 v. st., 12 kett., 3 v. st., 13 kett., 1 v. st.

in den laatsten st. van het vorige stokje. De 2 volgende stokjes worden op de-

zelfde lengte vervaardigd, de 3 v. st. die telkens de stokjes verbinden, moeten zooals van

zelf spreekt nauwkeurig over elkander komen. Aan beide zijden van deze 4 middelste stokjes volgen er nog 9, die langzamerhand korter moeten worden, waardoor de bodem een ronden vorm verkrijgt. Dit

geschiedt door dat men in elken 1sten toer van de stokjes het getal st. aan het begin en einde vermindert, en wel met de 5 volgende stokjes telkens door 1 st., in de 4 laatste stokjes tel-

kens door 2 st., zoodat het laat-ste stokje slechts 35 st. telt. Is

de bodem zoover voltooid, dan

werkt men langs den buiten-

rand hiervan nog 2 toeren v. st., waarbij deze niet ingetrokken of uitgerekt

moeten worden en begint hierop den omhoogstaanden rand van de mand met

een opzetsel overeenkomstig den omvang van den bodem dat men tot

eene ronding vormt. (Volgens ons model 245 st.). Daarop haakt men:

1ste toer. * 4 v. st., 5 kett., den laatsten hiervan overslaan, in de 4

overige teruggaande telkens 1 v. st., dan 1 h. v. st. in den voorlaat-

sten van de 4 eerst gehaakte v. st. aan het begin van den toer, de

laatst gehaakte hiervan overslaande ― waardoor een vooruit-

springend puntje gevormd is, waar men nu een toer v. st. om-

heen haakt, telkens in elken steek 1 steek, in de spits van het

puntje evenwel 2 st. Van * af tot aan het einde van den toer her-

halen. ― Alle overige toeren worden aan de tegenovergestelde

zijde van het opzetsel gewerkt. ― 2de toer. In elken opzetsteek 1

st. ― De 3de en 4de toer als de 2de toer, echter steekt men hierbij

in den geheelen st. van den vorigen toer en meerdert hier en daar

1 st. ― 5de toer. 2 v. st. in de beide volgende st. van den vorigen toer,

* 13 kett., den laatsten van de 13 overslaande, op de 12 overige terug

12 v. st.; 1 v. st. in den nu volgende st. van den vorigen toer, dan heen

en teruggaande 2 toeren v. st. op de 12 v. st. van het vooruitstekende stokje, waarbij men gedurig in den geheelen st. steekt, dan 1 v. st. van den vorigen toer overslaande, 3 v. st. in de 3 volgende st. Van * af nog eens herhalen. Dan volgen er 5 kett., waarmede men 1 st. van den vorigen

toer overslaat, 5 v. st. in de 5 volgende st., 5 kett., 1 st. overslaande, 2

v. st. in de 2 volgende st.; 10 kett. over de 5 laatst gehaakte kett. terug-

gevoerd, 3 v. st. in den 4den, 3den en 2den van de

5 kett. die zich tusschen de beide kett.bogen be-

vinden; 10 kett. over de 5 eerst gehaakte

kett. terug, 2 v. st. in de daaropvolgende 2

v. st. (dus insgelijks teruggehaakt), 15

kett. over de laatste 10 gehaakte kett.

terug, 2 v. st. waarbij men onder

de beide rijen v. st. tusschen de

beide partijen bogen doorsteekt

15 kett. over den volgenden

boog uit 10 kett. bestaan-

de, 1 v. st. in den vol-

genden v. st. (Hier-

door zijn nu twee,

elk 3-voudige

en door v.

steken

ge-

scheiden

bogen ge-

vormd, zooals

die in oorspron-

kelijke grootte op

afb. No. 45, een ge-

deelte van den rand, dui-

delijk zijn aangetoond). Men

herhaalt nu het geheele patroon

van het begin van het eerste stijltje dus van

* af, doch men werkt op de plaats voor het

handvatsel van het mandje in plaats van 2 stijltjes

telkens 2 maal 3 stijltjes achter elkander en tusschen

elke 3 aan 3 stijltjes in plaats van twee, drie par-

tijen bogen. ― 6de toer. * 3 v. st. op den bovensten

dwarsrand van het naastbijzijnde stijltje, 2 kett., 3 v. st.

op het volgende stijltje; † 10 kett., 2 v. st. om den volgenden

(langsten) kett.boog van het onderste gedeelte bogen, 16 kett.,

waarvan de 10 laatste door 1 h. v. st. in den 11den hiervan tot eene

lus gevormd worden (men steekt hierbij naar de rechterzijde in de

kett.) nogmaals 10 kett., 1 v. st. in den 3den van de 10 eerst gehaakte

kett., dan 3 v. st. in de lus (zoodat hierdoor drie, naar beneden loopende kett.bogen gevormd zijn), 1 v. st., waarbij men tusschen den 1sten en 2den (de beide bovenste) kett.bogen doorsteekt, 1 v. st., tusschen den 2den en 3den

No. 36. Toren als koffiewarmer. Een derde der oorspr. grootte.

No. 39. Genaaide rozet. Bij afb. No. 37.

No. 37. Patroon voor een zakdoek. Vierde gedeelte. Oorspr. grootte.

No. 38. Genaaide rozet. Bij afb. No. 37.

van

blauw

en wit

soutache op

dezelfde wijze

als eene russische

vlecht uitgevoerd.

Het vormt eene gra-

cieuse garneering voor

kinderhoeden; een weinig

dikker gewerkt, is het ook voor das-

jes en iets dergelijks geschikt, en zal dus zeker

door vele onzer lezeressen vervaardigd worden. Wij

vermelden vooraf, dat de lengte van het koord van de

grootte van het voorwerp, dat men wenscht te garnee-

ren afhangt, en men de einden van het soutache die voor

het vervaardigen vereischt worden, de helft langer knippen

moet als men het koord verkiest te hebben. Ter vervaardiging

van ons model, dat eene lengte van 66 d. heeft, moet men 3 witte

en 3 blauwe einden soutache ter lengte van 200 d. hebben, die men

op de helft neemt, waaruit men nu twee gedeelten verkrijgt, elk uit 6

witte en 6 blauwe einden bestaande. Nadat men van boven aan de dichte

einden van de streng waar later de kwast van gevormd wordt, de lengte hier-

voor naar verkiezing heeft afgedeeld, bindt men om dit gedeelte zeer stijf een

blauw zijden draad (zie het bovenste kleine gedeelte van de afb.) en voert dan