boven loopt er nog een
goudkoordje omheen, dat
met gele zijde wordt vast-
genaaid. De breede lijn die
binnen in het grijze laken
zichtbaar is wordt met een
grijs kralenrandje weer-gegeven. De partijen die binnen in de hoekfiguren uit blauwe taf bestaan met ruiten overspannen,
zijn er in de rondte even-eens met zwarte zijde op
gefestonneerd, en door goudkoord omgeven; voor de lijnen van het
traliewerk bedient men zich van goudkoord en steelsteken van
zwarte zijde. De kruisdoorn in den hoek van onderen, eveneens uit
blauwe taf vervaardigd, is met vier blaadjes met den platten steek
met vloszijde gewerkt, versierd. Het middelpunt van het patroon
is met goudkoord, dat er met zwarte zijde is opgenaaid, in den vorm
van eene ster overspannen en met steelsteken van zwarte zijde om-
geven; de staafjes welke zich hieraan sluiten zijn eveneens van goud-
koord gevormd. Aan den buitenrand der geappliqueerde figuren
bevindt zich nog eene kleine arabeske die met den kettingsteek met
vloszijde is uitgevoerd. De rand die de verschillende hoekfiguren
aan elkaar verbindt bestaat hoofdzakelijke uit veterband, in twee
verschillende nuancen. De onderste is donker, de bovenste licht-
grijs, zij zijn echter langs de lijnen op het patroon aan de buiten-
kanten met zijde van dezelfde kleur op den fond gefestonneerd en in
het midden met een kruisnaad van zwarte zijde versierd. De arabes-
ken tusschen dit veterband zijn met een kralen randje maar de slin-
gervormige lijn daarboven met grijs soutache uitgevoerd.
Gehaakte bavette.
Afb. No. 25. Breikatoen tusschensoort, haak-
garen No. 40.
Het voor ons liggende bavetje is oor-
spronkelijk met den geribden haaksteek heen
en weder gewerkt; het over elke ribbe lig-
gende stokje vormt een schuin loopend piqué
patroon. Rondom den fond sluit zich, uit-
genomen om den hals, eene breede kant aan.
Men werkt den fond met het breikatoen,
zet hiervoor 18 steken op en haakt als volgt:
1ste toer. 1 v. st. in elken opzetsteek. Aan
het einde hiervan, alsook bij de volgende toeren werkt men gedurig in den laatsten steek 2 v. st., dan 1 kett.; men keert het
werk om.
2de toer. Den aan het einde van den vori-gen toer gehaakten kett. slaat men over, werkt vervolgens in elken steek 1 v. st., ge-
durig in de achterste lus van den steek ste-
kende.
3de toer. * 3 v. st. in de 3 v. st. van den vorigen toer, 1 st., in de bovenop liggende lus van den steek van den eersten (voorlaat-
sten) toer. Van * af tot aan het einde van den
toer herhalen.
Men herhaalt gedurig afwisselend den 2den en
den 3den toer, haakt echter het bovenopliggende
st. in elken toer 1 steek meer vooruit, opdat hier-
door de schuinloopende strepen met eene tusschen-
ruimte van 3 steken gevormd zouden worden. Het
meerderen aan het einde van elken toer geschiedt tot
aan den 40sten toer; van den 40sten toer af haakt men
nog 22 toeren zonder meerderen, echter met voortzetting
van den kett. aan het einde van de toeren. Na den 62sten
toer begint men de schouders, die 14 steken breed en 16 toe-
ren hoog, in vereeniging met den fond gehaakt worden. Daarna
haakt men rondom den fond 1 toer v. st., en aan dezen met het
haakgaren No. 40 de kant.
1ste toer van de kant. Afwisselend 1 st., 1 kett., met den
kett. slaat men gedurig 1 steek van den vorigen toer over. Om het
trekken van
de kant aan
de hoeken te
voorkomen, haakt
men 4 door 1 kett.
gescheiden stokjes
naast elkander.
2de toer. * 6 kett., 1 dubb. st. in den 2den van deze 6 kett., zoo-dat de laatste 4 steken zijn over-geslagen; men werkt dit st. even-
wel niet af, maar
haakt eerst nog 1
dubb. st. in den
eersten van de 6
kett.; dan haakt
men de beide st.
te zamen, waar-
voor men den
draad nogmaals
om de naald slaat en hem door de 2 op de naald zich
bevindende steken trekt, (dit vormt een blaadje), 1 v. st. in het 1ste st.
van den vorigen toer, 1 blaadje (van 6 kett. en 2 dubb.
st.); dan van * af herhalen, met elke 2 blaadjes slaat men
5 steken van den vorigen toer over, aan de hoeken worden
echter slechts 3 steken overgeslagen.
3de toer. Als de 2de toer; men werkt de v. st. gedurig tusschen de 2 te zamen gehaakt blaadjes van den vori-
gen toer.
4de toer. Men verbindt de 2 blaadjes door 7 kett. en 1 v. st.; dan laatsten werkt men gedurig tusschen de 2 te zamen gehaakte blaadjes van den vorigen toer. Aan de
hoeken haakt men evenwel 10 kett.
5de toer. Men haakt aan de verkeerde zijde van
het werk in elken boog van den vorigen toer 11 v. st., in
de groote uit 10 kett. bestaande bogen 14 v. st.
6de toer. * 1 v. st. in den 1sten steek van den vorigen toer, 5 kett., waarmede men 3 steken overslaat. Van * af
herhalen.
De 7de toer wordt aan de verkeerde zijde ge-werkt: 1 v. st. in elken kett.boog van den vorigen toer,
met 4 kett. er tusschen.
8ste toer. 1 v. st. in den 1sten boog van den vorigen
toer, * 1 picot, (dat is: 5 kett., 1 v. st. in den eersten hiervan), 1 h. v. st. in denzelfden boog van den vorigen toer, 1 kett., 1 picot, 1 kett., 3 picots, 1 h. v. st. in den
1sten kett. van den eersten van deze 3 picots, zoodat hier-door een klein klaverblad gevormd wordt; 1 kett., 1 pi-cot, 1 kett., men slaat met dezen van picots gevormden
boog een kleinen boog van den vorigen toer over en haakt 1 v. st. in den
volgenden boog. Van * af tot aan het einde van den toer herhalen.
Tullen chemi-
sette.
Afb. No. 26 en 27.
De hiernevens af-
gebeelde chemisette
die zeer lief en daar-bij zeer gemakkelijk te vervaardigen is, zal uitnemend te pas komen bij jaquettes en kleedjes die vier-kant of in den vorm van een hart zijn uit-gesneden. Ons model bestaat uit witte tul-le die gewasschen kan worden en is met reepen van dezelfde stof met geglansd garen doorgestopt versierd. Voor den vorm kan men het knippatroon nemen
Jaquette voor knapen van 4-6 jaar.
Afb. No. 22 en 23. Knippatr., keerz. v. h.
Suppl. No. IV, Fig. 23―28.
Dit half sluitende jaquetje dat met een
schoot en met breede revers voor de zakjes is voorzien, zie de afb. No. 22 en 23, vervaar-
digt men uit molleton d’été, dun laken,
cachemir of cotton silk. Ons model be-staat uit de laatstgenoemde stof, waarvan men 134 d. 50 d. breed noodig heeft; het
wordt doorgaande met eene dunne stof ge-
voerd en met zwart wollen veterband 1½ d.
breed en ronde stalen knoopen gegarneerd.
De knippatronen fig. 23―28 geven de helft
van de jaquette, waarvan men naar elk twee
gelijke gedeelten knipt, zoowel uit de boven-
stof als uit voering en daarbij op de inslagen voor de naden rekent; bij het knippen van
de mouw fig. 28 moet men tevens op de af-
wijkende lijnen voor het onderste gedeelte
van de mouw letten. Nadat in de beide voor-stukken de borstplooien van ster tot punt zijn ingenaaid, maakt men in het linker
voorstuk langs de dubbele lijn op fig. 25 aan-
gegeven eene insnijding voor het zakje, zet er
een zakje 7 d. lang en van onderen rond bijge-
knipt aan, en garneert de insnijding aan den bo-
venkant met wollen veterband 1½ d. breed, dat langs
de daarvoor aangegeven lijnen wordt vastgestikt.
Daarna zet men eerst de bovenstof van de beide rug-
stukken en ook de fig. 23―25 volgens de overeenstem-
mende letters op de knippatronen aan elkaar. De patte op
den schoot op fig. 25 voorgeteekend, wordt naar den al-
daar aangegeven vorm geknipt, en nadat zij met veterband
en met twee stalen knoopen is gegarneerd, aan den recht loo-
penden langen kant op de daarvoor bestemde plaats op den rug
gehecht. Nu moet men op de gedeelten van den schoot fig. 26 de
insnijding voor het zakje langs de dubbele lijn maken en er een
zakje van onderen afgerond en 7 d. lang aanzetten. Op dit ge-
deelte (fig. 26) wordt de revers fig. 27 die de insnijding voor het
zakje bedekt van het dubbele punt tot kruis vastgehecht, nadat
het alvorens
met het wollen
veterband en ook
met de voorgetee-
kende knoopjes is ge-garneerd. Daarna verbindt men den schoot van G tot D met het voorstuk en het zijpand en van D tot H met den rug, waarbij men de re-vers tegelijkertijd vasthecht. Al de ge-deelten van de voe-ring worden volgens de overeenstemmen-de letters even als de bovenstof aan elkaar genaaid en de voe-ring daarna langs de naden op de boven-stof vastgehecht. De geheele buitenrand van het jaquetje wordt naar buiten omgeslagen, waarna
men er een wollen veterband opstikt. De split die in den naad van den rug
fig. 25 open is gebleven, wordt ook aan beide zijden met een belegsel van veterband voorzien, daarna naait men
den overslaanden rand van het linker rugstuk van B tot kruis op het rechter gedeelte dat er onder komt. Zoo als wij dit op Fig. 23 hebben voorgeteekend, worden de beide voorstukken met stalen knoopen versierd, die evenwel slechts als garnituur dienen; het jaquetje wordt aan het uitsnijdsel van den hals met haken en oogen ge-sloten. De mouw meot men van L tot M en van N tot O aaneennaaien, met voering voorzien en met veterband en drie knoopen garneeren. Daarna legt men aan den boven-kant van de mouw eene plooi, door kruis op punt te hechten en zet dan de aldus voltooide mouw in het arms-
gat, waarbij O op O van het voorstuk moet sluiten.
Patroon in application voor een
rugkussen.
Afb. No. 24. Fijn zwart laken, grijs laken (zandkleur),
blauwe zijdenstof; 72 d. veterband van de kleur van
het grijze laken, 112 d. veterband in een meer
donkere nuance, grijs soutache, een grijs passe-
mentje, gevlamde grijze koordzijde, grijze en
zwarte koordzijde, fijn goudkoord.
De gothieke figuren van het patroon zijn zoo fraai, en
de geheele schikking verraadt zoo veel smaak, dat wij de
samenstelling der kleuren zoo als die op ons model voor-
komen, beschrijven willen. De wijze van bewerking bij het appliqueeren
van laken hebben wij reeds meermalen vermeld, en hieraan ook nog in dit
nummer bij de afb. No. 14 kortelijk herinnerd.
Het middelste en het hoekfiguur van het patroon, voor zoover zij in lichte toonen voorkomen, zijn uit grijs laken geknipt en op zwart
laken, de grondstof, geappliqueerd; de partijen evenwel die
een dicht gestreep-ten grond in de figu-ren, te zien geven zijn met blauwe taf ingevuld, dit moet bij het bewerken eerst op den fond worden geplakt, daar het onder de grijze figuren ligt. Deze zijn door fes-tonneersteken nog-maals op den fond bevestigd, daaren-
142 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1865. 3e Jaargang.]
No. 25. Gehaakte bavette. Verkleind.
No. 26. Tullen chemisette.
No. 28. Schortje voor kinderen van 2―4 jaar.
Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. III, Fig. 20―22.
Verklaring der teekens: zwart, paars, middelkleur blaauwgroen, karmozijn, donker-, licht steengrijs, lichtgeel, wit.
No. 29. Tapisserie-patroon. Rand voor fauteuils stoelen enz.
No. 27. Gedeelte van het garnituur voor de tullen chemisette. Oorspronkelijke grootte.