De Gracieuse 1 August 1865 | Page 7

dat zich op de keerzijde van het tweede Supplement voor de maand Mei onder No. VI, Fig. 49

en 50 bevindt. Men kan de chemisette naar verkiezing van neteldoek, batist, nansoek of tulle

vervaardigen en haar aan de voorzijde met breed zoomen, entre-deux, kant of ook zoo

als aan ons model met tullen reepen even als een jabot garneeren. In dit laatste geval neemt

men reepen tulle 3½ d. breed; deze worden met geglansd garen doorgestopt naar het mo-

del onder de afb. No. 27 of naar een der patronen die wij op bladz. 54 en 112 reeds

vroeger tot dit doel gegeven hebben. Voor de stevigheid kan men de reepen aan de

buitenkanten luchtig fetonneeren zooals men dit onder de afb. 38 en 39 op blz.

112 ziet voorgesteld.

Voor het garnituur van deze chemisette heeft men 200 d. reepen tulle

noodig. Zij worden nadat men ze heeft doorgestopt, ingerimpeld en aan

beide zijden van den middelsten reep van het garnituur dat met het-

zelfde patroon is doorgestopt, om het uitsnijdsel van den hals gezet.

Schortje voor kinderen van 2-4 jaar.

Afb. No. 28. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. III,

Fig. 20―22.

Door deze afbeelding geven wij een zeer lief schort-

je voor kinderen te zien, dat uit ongebleekt linnen

vervaardigd, met den rand van boven die is in-

gerimpeld aan een glad stuk gezet en met

jockeys en zakjes versierd wordt. Voor het

vervaardigen van dit schortje heeft men

56 d. stof 95 d. breed noodig, het

wordt met wollen veterband en sou-

tache gegarneerd, dit laatste

wordt er gedeeltelijk met rechte

strepen, gedeeltelijk slingervormig

opgelegd; in plaats van linnen kan men

ook nanking, shirting, katoen of eene

soortgelijke stof nemen. Het knippatroon

Fig. 20―22 geeft de helft van het schortje,

waarnaar men de verschillende gedeelten aaneen

moet knippen, de dunne lijn geeft het midden aan.

Nadat de buitenranden van den romp behalve aan den

bovenkant met wollen veterband 1 d. breed zijn geboord

en met soutache versierd, waarbij men de afbeelding en het

gedeeltelijk voorgeteekende patroon op Fig. 20 tot maatstaf

neemt, vervaardigt men de zakjes. Aan deze geeft men den vorm

op Fig. 20 aangewezen, zij worden rondom geboord, gegarneerd

en op het schortje genaaid. De bovenste niet gegarneerde rand van het

schortje wordt van R tot S en van T tot U ingerimpeld. Daarna zet men

de romp van voren van R aan R, S aan S, van achteren van T tot U met

een achtersteeknaad aan het stuk, dat geboord en met soutache voorzien

is. Het uitsnijdsel van den

hals wordt met een ingeregen

koordje geboord dat ook langs den

rand van het stuk dat van achte-ren over den romp heen komt, voortloopt. De jockey wordt aan den rand van onderen geboord, naar aanwijzing van Fig. 22 met soutache gegarneerd en van boven naar de wijdte van het armsgat in-gerimpeld. In den romp onder het armsgat legt men eene stolp-plooi door elk kruis op het zich daarnaast bevindende punt te hechten; de jockey wordt, nadat het armsgat is geboord er ingezet, waarbij B op B ban het stuk (op den schouder) vallen moet. Het schortje wordt met een knoop en een lus, die aan het stuk worden

gezet, dicht gemaakt.

Tapisserie-patroon.

Rand voor fauteuils enz. Afb. No. 29.

Met dit patroon geven wij een rand die voor verschillende doeleinden

kan gebezigd worden. De rand is bijzonder geschikt voor fauteuils en

andere stoelen, maar kan ook als garnituur voor tafel- en haard-

kleedjes gebruikt worden. Wij zullen nauwelijks behoeven aan te

merken dat het patroon niet slechts op gaas van allerlei grofte

met den gewonen kruissteek, maar ook op fijn gaas met den

smyrnaschen en velourssteek kan worden uitgevoerd.

Gehaakte deken met borduurwerk.

Afb. No. 30―32. Struts 4 draads breikatoen No. 16,

haakgaren No. 30.

De oorspronkelijkheid van deze deken bestaat

zoowel in de verscheidenheid van het haakwerk,

als ook in de versiering van de dichte achthoe-kige geborduurde vakken, die hoog op lig-genden, gedeeltelijk met den platten steek, ge-

deeltelijk in broderie à la minute (zie

afb. No. 32) zijn uitgevoerd. Het achthoekige

vak wordt met het katoen met v. st. heen en

weder gehaakt, waarbij men gedurig door den

geheelen steek steekt. Volgens ons origineel

zijn hiervoor 25 steken opgezet. Men meer-

dert aan het begin van elken toer 1 steek, tot-

dat de toer 51 steken telt, haakt in dit getal

steken 25 toeren en mindert dan op dezelfde

wijze weder af. De afgewerkte achthoek moet met den vorm van de afbeelding No. 31 in

oorspronkelijke grootte voorgesteld overeen-

komen. Nadat men het borduurpatroon op

den gehaakten fond heeft overgebracht, rijgt

men de omtrekken van de bladeren met dik

katoen om en vult ze met lange steken op, om

het borduurwerk verheven te doen voorko-

men; dan werkt men de bladeren en kelken

van de knoppen met den platten steek; de

stelen, ranken en aderen met den schuinen

steelsteek, het overige, namelijk de bloemen en

bladeren van de knoppen, in broderie à la

minute. Dit bestaat uit dichte, en dwars over het

blad liggende, spiraalvormige omwindingen van dra-

den, waarvan de bewerking volgens afbeelding No. 32

wordt voorgesteld. De ingestoken naald wordt hiervoor

dwars door het met katoen opgevulde blad gestoken; de

draad moet op die plaats hangen, waar de punt van de naald

uitkomt. Men woelt den draad zoo veel malen om de naald, als

er voor de lengte van den te vormen steek wordt vereischt, ―

oefening zal hiervoor leermeesteres moeten wezen ― haalt de naald

nu door en houdt den duim van de linkerhand op de omwinding, op-

dat zij bij het doorhalen van den draad niet verschuive. Door het aan-

halen van den draad legt men de spiraalvormige omwinding dwars over

het blad en steekt dan de naald op dezelfde wijze weder door het laatste, om naast den voltooiden steek weder een nieuwen te vormen, totdat het blad geheel bedekt is. Het midden van de groote bloem wordt met

eenige knoopjes, die met een kring met den steelsteek omgeven zijn, gewerkt. ― Thans zijn

wij tot het aan elkander zetten van de geborduurde vakken genaderd, waarvoor men eerst elken

achthoek volgens afb. No. 31 met een rij puntjes omhaakt, en hiervoor, als ook voor de open-

gewerkte gedeelten, het haakgaren bezigt. Men vormt de punten op de volgende wijze:

Nadat men 1 h. v. st. in den buitenrand van den achthoek gewerkt heeft, haakt men

* 5 kett., daarop terug den 5den steek overslaande, 1 v. st., 2 st., 1 dubb. st., dan 1

h. v. st. in den achthoek. Van * af herhalen. Wat het getal en de verdeeling der punten

betreft, volgt men geheel de in oorspronkelijke grootte voorgestelde afbeelding

No. 31. Aan de 4 rechte zijden van den achthoek verbindt men de tegenover

elkander liggende punten van twee vakken, daar men bij het werken van

den 5den kett. den draad door de punt van het tegenoverliggende puntje

van een afgewerkten achthoek haalt. De drie- en vierhoekige openin-

gen die door het aan elkander zetten aan den buitenrand en van bin-

nen in de deken ontstaan, worden met het zelfde gepunte patroon

gevuld (zie afb. No. 30). Men werkt bij de vierkante opening

eerst een in het vierkant loopende rij puntjes, waarbij men ze

gedurig aan de onbewerkt gebleven punten van de acht-

hoeken verbindt. De onregelmatigheden die aan twee

van de vierhoeken van het vierkant voorkomen zijn

niet te vermijden, doch hinderen volstrekt niet

aan het effect. De nog open gebleven ruimte vult

men met 8 heen en weder loopende rijen punt-

jes, waarvan er 2 aan 2 met de punten,

in tegenovergestelde richting ook aan de

rechte zijden verbonden worden;

dit geschiedt, door de h. v. st. ge-

durig in de insnijding van de

voorgaande rij puntjes te werken. Op dezelfde wijze vult men de

buitenste openingen tusschen

de vakken van de deken, daar men

eerst langs alle drie de zijden van den

driehoek in verbinding met elkander een rij

punten haakt, omdat de rechte rand naar

binnen moet komen. De hoeken van de deken

voltooit men door 2 aan den rechten rand aan el-

kander komende rijen puntjes, waarvan men de pun-

ten naar binnen aan elkander verbindt, zooals afb.

No. 30 duidelijk voorstelt. Daarna haakt men rondom de

deken nog een toer puntjes, aan dezen laatsten toer sluit zich

een toer kettingsteekbogen aan, waarvoor men tusschen elke 2

puntjes van den voorgaanden toer 1 v. st. met 9 kett. er tusschen

haakt. Van grof garen knoopt men in elken kett.boog een 9 draden

dik, 30 d. lange streng in, waardoor bosjes franje van 14½ d. lengte

ontstaan.

Twee hoeken voor

zakdoeken.

Afb. No. 33 en 34.

Beide deze hoeken voor zakdoe-

ken moeten met fijn borduurka-

toen in fransch borduurwerk wor-

den uitgevoerd. de kleine bloemp-jes en de bladeren van elk der

bouquetten worden gedeeltelijk dik geborduurd, de randen van het boek en van de schilden die met

kleine puntjes zijn gevuld, worden

door stiksteken weêrgegeven. De randen en stelen moet men dun

cordonneeren.

Naailood met borduur-

werk.

Afb. No. 35 en 36. Knippatroon,

keerz. v. h. Suppl. No. VI, Fig. 31. Java-gaas, zephirwol in de kleuren bij de ver-

klaring der teekens opgegeven, rood zijden stof, witte voering; 70 d. roode

zijden franje 6 d. lang; 70 d. dikke chenille, een bronzen hand-

vatsel, een houten vorm met zemelen gevuld.

Hoewel het naailood door sommige nieuwere uitvindingen b. v. de

naairiem ten deele verdrongen wordt, zoo blijft het toch op menig

werktafeltje zijn plaats behouden. Het model afb. No. 35 heeft

behalve de noodige zwaarte en fraaien oorspronkelijken vorm,

en is daarenboven smaakvol opgemaakt. Het overtrek dat het

kussen bedekt, is geborduurd op Java gaas, terwijl er een

roode chenille en franje omheen loopt. Onder No. 36

vindt men het borduurpatroon, dat uit rozeknopjes en

bladeren bestaat, hoewel men een ander patroon voor

den kruissteek geschikt, of een application, ook wel

een borduursel met den platten steek op laken, reps

of een zijden stof kan nemen. Het knippatroon fig.

13 geeft den grondvorm, (den bodem) van het

naailood, op dezelfde grootte als ons model,

het bovenste gedeelte wordt, in aanmerking van het hoogopgevulde kussen een weinig

grooter geknipt. Het zoogenaamde naailood

zelf moet door den timmerman worden gereed

gemaakt. Het bestaat uit een massief houten

bakje 6 d. hoog waarvoor het knippatroon

mede den vorm voor den boven- en onderkant

aangeeft. Het wordt daarna met zemelen ge-

vuld. Het geheele voorwerp wordt met witte

voering overtrokken, en behalve op den

bovenkant met roode zijde bekleed. Bo-

venop legt men een kussentje van watten 2 d.

hoog, dat daarna met het borduurwerk wordt

versierd. Men legt om den buitenrand een eind

roode chenille, waarmede tegelijkertijd het

aanzetten van eene roode zijden franje 6 d.

lang, die over den rand heenvalt wordt be-

dekt. Tot handvatsel schroeft men in het mid-

den van het naailood een bronzen figuur, even als aan ons model vast; ook kan men er een lus van koord alleen, of koord en chenille

door elkaar gewonden, aan vast maken.

Kraag van frivolité en haakwerk.

Afb. No. 37 en 38. Zwijnskopgaren No. 16 en

haakgaren No. 120.

Wij bieden onze lezeressen geheel iets nieuws door de sa-

menstelling van haak- en frivolitéwerk voor kragen aan,

waarvan de bewerking gemakkelijk is en dus ook in dit opzicht

kan worden aanbevolen. Het frivolitéwerk, dat volgens afbeel-

ding No. 38 vergroot is voorgesteld, vormt het middelste van den

kraag, dat uit strepen van verzette bladerenfiguren bestaat, die in

verband met elkander van het garen No. 16 worden uitgevoerd. wij

veronderstellen dat onze lezeressen de beschrijving hiervan in onzen

vorigen jaargang gegeven reeds gelezen en zich hebben eigen gemaakt.

Elk blad heeft 9 dubbele knoopen en 4 lange picots, men werkt eerst 2 dubbele knoopen, elk uit een averechten en rechten knoop bestaande,

[1 Augustus 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 143

No. 31. Achthoek met borduurwerk voor de gehaakte sprei. Oorspr. grootte.

No. 33. Hoek voor een zakdoek.

No. 34. Hoek voor een zakdoek.

No. 30. Patroon voor een gehaakte sprei met

borduurwerk. Verkleind.

No. 32. Bewerking van de broderie à la mi-

nute voor de sprei. Oorspr. grootte.