dat zich op de keerzijde van het tweede Supplement voor de maand Mei onder No. VI, Fig. 49
en 50 bevindt. Men kan de chemisette naar verkiezing van neteldoek, batist, nansoek of tulle
vervaardigen en haar aan de voorzijde met breed zoomen, entre-deux, kant of ook zoo
als aan ons model met tullen reepen even als een jabot garneeren. In dit laatste geval neemt
men reepen tulle 3½ d. breed; deze worden met geglansd garen doorgestopt naar het mo-
del onder de afb. No. 27 of naar een der patronen die wij op bladz. 54 en 112 reeds
vroeger tot dit doel gegeven hebben. Voor de stevigheid kan men de reepen aan de
buitenkanten luchtig fetonneeren zooals men dit onder de afb. 38 en 39 op blz.
112 ziet voorgesteld.
Voor het garnituur van deze chemisette heeft men 200 d. reepen tulle
noodig. Zij worden nadat men ze heeft doorgestopt, ingerimpeld en aan
beide zijden van den middelsten reep van het garnituur dat met het-
zelfde patroon is doorgestopt, om het uitsnijdsel van den hals gezet.
Schortje voor kinderen van 2-4 jaar.
Afb. No. 28. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. III,
Fig. 20―22.
Door deze afbeelding geven wij een zeer lief schort-
je voor kinderen te zien, dat uit ongebleekt linnen
vervaardigd, met den rand van boven die is in-
gerimpeld aan een glad stuk gezet en met
jockeys en zakjes versierd wordt. Voor het
vervaardigen van dit schortje heeft men
56 d. stof 95 d. breed noodig, het
wordt met wollen veterband en sou-
tache gegarneerd, dit laatste
wordt er gedeeltelijk met rechte
strepen, gedeeltelijk slingervormig
opgelegd; in plaats van linnen kan men
ook nanking, shirting, katoen of eene
soortgelijke stof nemen. Het knippatroon
Fig. 20―22 geeft de helft van het schortje,
waarnaar men de verschillende gedeelten aaneen
moet knippen, de dunne lijn geeft het midden aan.
Nadat de buitenranden van den romp behalve aan den
bovenkant met wollen veterband 1 d. breed zijn geboord
en met soutache versierd, waarbij men de afbeelding en het
gedeeltelijk voorgeteekende patroon op Fig. 20 tot maatstaf
neemt, vervaardigt men de zakjes. Aan deze geeft men den vorm
op Fig. 20 aangewezen, zij worden rondom geboord, gegarneerd
en op het schortje genaaid. De bovenste niet gegarneerde rand van het
schortje wordt van R tot S en van T tot U ingerimpeld. Daarna zet men
de romp van voren van R aan R, S aan S, van achteren van T tot U met
een achtersteeknaad aan het stuk, dat geboord en met soutache voorzien
is. Het uitsnijdsel van den
hals wordt met een ingeregen
koordje geboord dat ook langs den
rand van het stuk dat van achte-ren over den romp heen komt, voortloopt. De jockey wordt aan den rand van onderen geboord, naar aanwijzing van Fig. 22 met soutache gegarneerd en van boven naar de wijdte van het armsgat in-gerimpeld. In den romp onder het armsgat legt men eene stolp-plooi door elk kruis op het zich daarnaast bevindende punt te hechten; de jockey wordt, nadat het armsgat is geboord er ingezet, waarbij B op B ban het stuk (op den schouder) vallen moet. Het schortje wordt met een knoop en een lus, die aan het stuk worden
gezet, dicht gemaakt.
Tapisserie-patroon.
Rand voor fauteuils enz. Afb. No. 29.
Met dit patroon geven wij een rand die voor verschillende doeleinden
kan gebezigd worden. De rand is bijzonder geschikt voor fauteuils en
andere stoelen, maar kan ook als garnituur voor tafel- en haard-
kleedjes gebruikt worden. Wij zullen nauwelijks behoeven aan te
merken dat het patroon niet slechts op gaas van allerlei grofte
met den gewonen kruissteek, maar ook op fijn gaas met den
smyrnaschen en velourssteek kan worden uitgevoerd.
Gehaakte deken met borduurwerk.
Afb. No. 30―32. Struts 4 draads breikatoen No. 16,
haakgaren No. 30.
De oorspronkelijkheid van deze deken bestaat
zoowel in de verscheidenheid van het haakwerk,
als ook in de versiering van de dichte achthoe-kige geborduurde vakken, die hoog op lig-genden, gedeeltelijk met den platten steek, ge-
deeltelijk in broderie à la minute (zie
afb. No. 32) zijn uitgevoerd. Het achthoekige
vak wordt met het katoen met v. st. heen en
weder gehaakt, waarbij men gedurig door den
geheelen steek steekt. Volgens ons origineel
zijn hiervoor 25 steken opgezet. Men meer-
dert aan het begin van elken toer 1 steek, tot-
dat de toer 51 steken telt, haakt in dit getal
steken 25 toeren en mindert dan op dezelfde
wijze weder af. De afgewerkte achthoek moet met den vorm van de afbeelding No. 31 in
oorspronkelijke grootte voorgesteld overeen-
komen. Nadat men het borduurpatroon op
den gehaakten fond heeft overgebracht, rijgt
men de omtrekken van de bladeren met dik
katoen om en vult ze met lange steken op, om
het borduurwerk verheven te doen voorko-
men; dan werkt men de bladeren en kelken
van de knoppen met den platten steek; de
stelen, ranken en aderen met den schuinen
steelsteek, het overige, namelijk de bloemen en
bladeren van de knoppen, in broderie à la
minute. Dit bestaat uit dichte, en dwars over het
blad liggende, spiraalvormige omwindingen van dra-
den, waarvan de bewerking volgens afbeelding No. 32
wordt voorgesteld. De ingestoken naald wordt hiervoor
dwars door het met katoen opgevulde blad gestoken; de
draad moet op die plaats hangen, waar de punt van de naald
uitkomt. Men woelt den draad zoo veel malen om de naald, als
er voor de lengte van den te vormen steek wordt vereischt, ―
oefening zal hiervoor leermeesteres moeten wezen ― haalt de naald
nu door en houdt den duim van de linkerhand op de omwinding, op-
dat zij bij het doorhalen van den draad niet verschuive. Door het aan-
halen van den draad legt men de spiraalvormige omwinding dwars over
het blad en steekt dan de naald op dezelfde wijze weder door het laatste, om naast den voltooiden steek weder een nieuwen te vormen, totdat het blad geheel bedekt is. Het midden van de groote bloem wordt met
eenige knoopjes, die met een kring met den steelsteek omgeven zijn, gewerkt. ― Thans zijn
wij tot het aan elkander zetten van de geborduurde vakken genaderd, waarvoor men eerst elken
achthoek volgens afb. No. 31 met een rij puntjes omhaakt, en hiervoor, als ook voor de open-
gewerkte gedeelten, het haakgaren bezigt. Men vormt de punten op de volgende wijze:
Nadat men 1 h. v. st. in den buitenrand van den achthoek gewerkt heeft, haakt men
* 5 kett., daarop terug den 5den steek overslaande, 1 v. st., 2 st., 1 dubb. st., dan 1
h. v. st. in den achthoek. Van * af herhalen. Wat het getal en de verdeeling der punten
betreft, volgt men geheel de in oorspronkelijke grootte voorgestelde afbeelding
No. 31. Aan de 4 rechte zijden van den achthoek verbindt men de tegenover
elkander liggende punten van twee vakken, daar men bij het werken van
den 5den kett. den draad door de punt van het tegenoverliggende puntje
van een afgewerkten achthoek haalt. De drie- en vierhoekige openin-
gen die door het aan elkander zetten aan den buitenrand en van bin-
nen in de deken ontstaan, worden met het zelfde gepunte patroon
gevuld (zie afb. No. 30). Men werkt bij de vierkante opening
eerst een in het vierkant loopende rij puntjes, waarbij men ze
gedurig aan de onbewerkt gebleven punten van de acht-
hoeken verbindt. De onregelmatigheden die aan twee
van de vierhoeken van het vierkant voorkomen zijn
niet te vermijden, doch hinderen volstrekt niet
aan het effect. De nog open gebleven ruimte vult
men met 8 heen en weder loopende rijen punt-
jes, waarvan er 2 aan 2 met de punten,
in tegenovergestelde richting ook aan de
rechte zijden verbonden worden;
dit geschiedt, door de h. v. st. ge-
durig in de insnijding van de
voorgaande rij puntjes te werken. Op dezelfde wijze vult men de
buitenste openingen tusschen
de vakken van de deken, daar men
eerst langs alle drie de zijden van den
driehoek in verbinding met elkander een rij
punten haakt, omdat de rechte rand naar
binnen moet komen. De hoeken van de deken
voltooit men door 2 aan den rechten rand aan el-
kander komende rijen puntjes, waarvan men de pun-
ten naar binnen aan elkander verbindt, zooals afb.
No. 30 duidelijk voorstelt. Daarna haakt men rondom de
deken nog een toer puntjes, aan dezen laatsten toer sluit zich
een toer kettingsteekbogen aan, waarvoor men tusschen elke 2
puntjes van den voorgaanden toer 1 v. st. met 9 kett. er tusschen
haakt. Van grof garen knoopt men in elken kett.boog een 9 draden
dik, 30 d. lange streng in, waardoor bosjes franje van 14½ d. lengte
ontstaan.
Twee hoeken voor
zakdoeken.
Afb. No. 33 en 34.
Beide deze hoeken voor zakdoe-
ken moeten met fijn borduurka-
toen in fransch borduurwerk wor-
den uitgevoerd. de kleine bloemp-jes en de bladeren van elk der
bouquetten worden gedeeltelijk dik geborduurd, de randen van het boek en van de schilden die met
kleine puntjes zijn gevuld, worden
door stiksteken weêrgegeven. De randen en stelen moet men dun
cordonneeren.
Naailood met borduur-
werk.
Afb. No. 35 en 36. Knippatroon,
keerz. v. h. Suppl. No. VI, Fig. 31. Java-gaas, zephirwol in de kleuren bij de ver-
klaring der teekens opgegeven, rood zijden stof, witte voering; 70 d. roode
zijden franje 6 d. lang; 70 d. dikke chenille, een bronzen hand-
vatsel, een houten vorm met zemelen gevuld.
Hoewel het naailood door sommige nieuwere uitvindingen b. v. de
naairiem ten deele verdrongen wordt, zoo blijft het toch op menig
werktafeltje zijn plaats behouden. Het model afb. No. 35 heeft
behalve de noodige zwaarte en fraaien oorspronkelijken vorm,
en is daarenboven smaakvol opgemaakt. Het overtrek dat het
kussen bedekt, is geborduurd op Java gaas, terwijl er een
roode chenille en franje omheen loopt. Onder No. 36
vindt men het borduurpatroon, dat uit rozeknopjes en
bladeren bestaat, hoewel men een ander patroon voor
den kruissteek geschikt, of een application, ook wel
een borduursel met den platten steek op laken, reps
of een zijden stof kan nemen. Het knippatroon fig.
13 geeft den grondvorm, (den bodem) van het
naailood, op dezelfde grootte als ons model,
het bovenste gedeelte wordt, in aanmerking van het hoogopgevulde kussen een weinig
grooter geknipt. Het zoogenaamde naailood
zelf moet door den timmerman worden gereed
gemaakt. Het bestaat uit een massief houten
bakje 6 d. hoog waarvoor het knippatroon
mede den vorm voor den boven- en onderkant
aangeeft. Het wordt daarna met zemelen ge-
vuld. Het geheele voorwerp wordt met witte
voering overtrokken, en behalve op den
bovenkant met roode zijde bekleed. Bo-
venop legt men een kussentje van watten 2 d.
hoog, dat daarna met het borduurwerk wordt
versierd. Men legt om den buitenrand een eind
roode chenille, waarmede tegelijkertijd het
aanzetten van eene roode zijden franje 6 d.
lang, die over den rand heenvalt wordt be-
dekt. Tot handvatsel schroeft men in het mid-
den van het naailood een bronzen figuur, even als aan ons model vast; ook kan men er een lus van koord alleen, of koord en chenille
door elkaar gewonden, aan vast maken.
Kraag van frivolité en haakwerk.
Afb. No. 37 en 38. Zwijnskopgaren No. 16 en
haakgaren No. 120.
Wij bieden onze lezeressen geheel iets nieuws door de sa-
menstelling van haak- en frivolitéwerk voor kragen aan,
waarvan de bewerking gemakkelijk is en dus ook in dit opzicht
kan worden aanbevolen. Het frivolitéwerk, dat volgens afbeel-
ding No. 38 vergroot is voorgesteld, vormt het middelste van den
kraag, dat uit strepen van verzette bladerenfiguren bestaat, die in
verband met elkander van het garen No. 16 worden uitgevoerd. wij
veronderstellen dat onze lezeressen de beschrijving hiervan in onzen
vorigen jaargang gegeven reeds gelezen en zich hebben eigen gemaakt.
Elk blad heeft 9 dubbele knoopen en 4 lange picots, men werkt eerst 2 dubbele knoopen, elk uit een averechten en rechten knoop bestaande,
[1 Augustus 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 143
No. 31. Achthoek met borduurwerk voor de gehaakte sprei. Oorspr. grootte.
No. 33. Hoek voor een zakdoek.
No. 34. Hoek voor een zakdoek.
No. 30. Patroon voor een gehaakte sprei met
borduurwerk. Verkleind.
No. 32. Bewerking van de broderie à la mi-
nute voor de sprei. Oorspr. grootte.