[1 April 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 67
5de toer. 1 afh., 7 r.,
omsl., mind., 1 r.
6de toer. Als de 4de
toer.
7de toer. 3 steken af-kanten, 1 r., 2 maal omsl., mind., 2 maal omsl., 1 r.,
omsl., mind., 1 r.
Men herhaalt voortdu-rend van den 2den tot den 7den toer, totdat de kant
26 punten telt, dan neemt men langs den rand van de kant alle steken op de naald, even als bij den
hiel van eene kous. Het begin van de kant komt aan den hals, na den laatst gebreiden toer neemt men aan den hoek van onde-ren, tweemaal na elkan-der ongeveer 4 steken op die te zamen als een steek
gebreid worden, waardoor de kant niet trekt. Er
moeten in het geheel, voor
den aan de kant zich aan-
sluitende bladerenrand en
het patroon voor den fond
(zie de in oorspronkelijke
grootte gegeven afbeelding No. 34) 73 steken worden opgenomen. Eerst werkt
men echter met voortzet-
ting van de kant, 2 toe-
ren regt over de 73 ste-
ken en begint dan het
patroon, waarbij wij even-
wel de kant die zich hier-
aan sluit niet zullen be-
schrijven, daar deze reeds
genoegzaam bekend is.
1ste toer. Nadat men
de steken die tot de kant behooren gebreid heeft,
werkt men: omsl., 3 r.,
3 te zamen breijen, 3 r., omsl., 2 r., * omsl., mind. Van * af nog 29 maal
herhalen, dan 2 r.
2de toer. Tot aan de
kant averegts breijen, dit
geschiedt na elken pa-troontoer, zoodat wij van hier af slechts alleen de
oneven toeren zullen be-
schrijven.
3de toer. Omsl., 1 r., omsl., 3 te zamen breijen, 1 r., 3 te zamen breijen,
omsl., 1 r., omsl., 2 r., * omsl.,
mind. Van * af 29 maal her-
halen, 2 r.
5de toer. Omsl., 3 r., 3 te
zamen breijen, 3 r., omsl., 2
r., * omsl., mind. Van * af
29 maal herhalen, 2 r.
7de toer. Omsl., 1 r., omsl.,
3 te zamen breijen, 1 r., 3
te zamen breijen., omsl., 1 r.,
omsl., 1 r., * mind., omsl.
Van * af 29 maal herhalen,
dan 2 r.
Het patroon voor den bla-
derenrand, wordt gedurig van
den 1sten tot den 5den toer her-
haald. Bij het patroon voor den fond werkt men den 9den en
11den toer als den 7den toer,
en begint dan weder van den 1sten toer af, zoodat na elken
3den patroontoer de rijen gaatjes verzet, en hierdoor eenigzins
puntjes gevormd worden. Heeft men voor den fond 30 toeren gaatjes, dan meerdert men aan de zijde voor den hals in de 10 patroontoeren zooveel steken,
dat de rijen gaatjes door 6 ver-
meerderd worden; dan volgen nog 41 patroontoeren zonder meerderen die dan schouder
vormen, dan kant men aan den nu volgenden aan de verkeerde zijde te breijen toer tot op 17
rijen gaatjes na, voor het arms-gat af. Aan het einde van den volgenden patroontoer zet men weder even zooveel steken op
als men afgekant heeft, breit
14 patroontoeren zonder meer-
deren of minderen; mindert dan
in de volgende 10 patroontoeren zooveel steken af, als men aan
No. 30. Garnituur voor rokken. Oorspronkelijke grootte.
No. 31. Garnituur voor rokken. Oorspronkelijke groottte.
de voorzijde gemeerderd heeft en breit dan nog 15
patroontoeren zonder
meerderen of minderen voort, zoodat men nu aan
het midden van den rug
gekomen is, vanwaar men teruggaande doch op de-
zelfde wijze de andere helft van de jaquette werkt. de kant voor van voren aan
het tweede gedeelte wordt eerst gebreid terwijl men
haar bij het omkeeren van
het werk tegelijkertijd met een steek aan den voorkant verbindt. De schouders worden daarna te zamen genaaid en vervolgens de mouw gebreid. Men zet hiervoor 64 steken op, breit dan 8 steken terug, laat de overige steken zonder te
breijen op de naald en keert dan het werk om. Daarna zet men weder het patroon
voor den fond voort, waar-bij men aan het einde van elken tweeden patroon-
toer 1 steek van den op-
zettoer mede breit, waar-door de ronding van de
mouw gevormd wordt. Het
verbreeden van de toeren,
door het medebreijen van
de opzetsteken moet zoo-
danig geschieden, dat aan het begin van den 10den patroontoer nog 25 van de opzetsteken zijn over-gebleven, die men bij den volgenden toer alle mede
breit en dus den daarop-volgende patroontoer over de geheele breedte werkt. op de eerste 8
steken begint men weder de kant, dan volgt tusschen
deze en den bladerenrand
eene rij groote gaatjes, om een bandje door te halen; eer wordt hiervoor eerst
geminderd, 2 maal omge-slagen, weder geminderd en 1 steek regt gebreid;
dan volgt het bladerenpa-troon en de fond. Van het
tweemaal omslaan worden 2 steken gebreid, de her-haling van deze gaatjes
geschiedt bij den 4den toer, men breit dus gedurig 3 toeren over het omslaan. Van boven aan de mouw meerdert men om den 4den toer, tot aan den 20sten patroontoer; dan breit men 40 patroontoeren zonder meerderen en eindelijk nog 13 patroontoe-ren, waarbij men van boven 7 maal mindert en naar de te-genovergestelde rigting de toe-ren op dezelfde wijze trapsge-wijze doet afloopen, zoo als men ze aan het begin vermeerderd heeft. Vervolgens breit men de mouw digt en verbindt haar op dezelfde wijze aan de jaquette, waarbij men den naad van de mouw van onderen aan het arms-gat plaats. Langs den hals neemt men de steken op, breit met grovere katoen 3 toeren, die aan de regte zijde averegts moeten wezen, dan met het fijne garen een toer gaatjes: tweemaal na elkander minderen en 2 maal omslaan, dan weder met grof garen 3 toeren ave-regts en kant daarna af. De
kant die aan dezen gaatjesrand zich aansluit is volgens ons origineel gehaakt en bestaat uit 6 rijen verzette kettingsteekbo-gen, waarvan elk uit 9 ketting-steken bestaat. Door de rij gaatjes van boven aan de ja-quette haalt men een gekleurd lintje om het in te kunnen schuiven; de puntjes aan de mouwen worden als revers om-geslagen. Vervolgens voert men het jaquetje met gekleurde taf of mousseline, het lint moet van de-zelfde kleur als de voering wezen.