66 DE GRACIEUSE. [1 April 1865. 3e Jaargang.]
steek weergegeven, en aan de twee buitenzijden met eene rij steelsteken in lich-
tere en donkerder kleuren afgesloten. De kleine kruisen in het midden der griek-
sche figuren, ook het borduurwerk met den vischgraatsteek en de eenvoudige
slingervormige lijnen moeten er, of met zeer dun goudkoord, of met gele koordzijde op worden gewerkt. In het laatste geval
moeten de eenvoudige slingervormige lijnen er met den schui-
nen steelsteek op geborduurd worden. De kleine moesjes in de
vischgraatsteektakjes werkt men er met zwarte zijde op, hoe-
wel men daarvoor ook zwarte kralen nemen kan.
Twee garnituren voor rokken.
Afbeelding No. 30 en 31.
Onder al de wisselingen der mode hebben de gekleurde rokken
uit wollen stoffen vervaardigd, zich gedurende het laatste sai-
zoen nog goed staande gehouden en maken bij het straat en
wandeltoilet der dames een gewigtig bestanddeel uit. Gewoonlijk
worden deze rokken om de dikte der plooijen aan de ceintuur
te vermijden naar boven toe schijn bijgeknipt, en de naden van elke baan met een gekleurd ingenaaid koordje voorzien. Van
onderen versiert men den rand met application van verschillende
stoffen, met een belegsel van geperst leder, met ruches, strook-
jes of een garnituur van soutache. Dikwijls neemt men den ja-
pon en den rok van dezelfde stof waarbij wij uit een oogpunt
van zuinigheid moeten aanraden om een rok van eene minder kostbare stof met een breeden reep van het kleedje te voorzien.
Door de hiernevens gaande afbeeldingen geven wij twee der nieuwste gar-
nituren in oorspronkelijke grootte te aanschouwen.
Afbeelding No. 30. Dit garnituur dat een zeer goed effect maakt, heeft
van onderen aan den rand eene ruche uit zwart wollen band 2 d. breed vervaardigd en een reep rood cachemir 4½ duim breed, dat op evenwijdige
afstanden in rondloopende rijen met zwart soutache of met lijnen met den
kettingsteek met zwarte zijde op den rok bevestigd is. Boven
dezen reep bevindt zich een koraalvormig figuur dat gevormd is uit een application van rood cachemir en aan den buitenrand
met kettingsteken van zwarte zijde of met zwart soutache op
de grondstof — op ons model van grijs mohair —is bevestigd.
Op de plaats waar op de afbeelding de lichtere kleur te voorschijn
komt is de geappliqueerde stof weggeknipt. Deze figuren loopen op
regelmatige afstanden en met eene evenredige tusschenruimte om
de rondte van den rok heen.
Het garnituur No. 31 is uit
zwarte taf vervaardigd en be-
staat uit een belegsel van zwart
fluweel lint en een borduursel
met den kettingst. met witte en
zwarte zijde. Van onderen aan
den rand loopen twee flu-
weelen linten 1 d.
breed in eene
regte lijn en met eene tusschenruimte van 1½ d. om den rok heen, die er aan de
buitenranden met eene rij kettingsteken met zijde of ook met zijden soutache op zijn vastgehecht. Op dezelfde wijze wordt ook het smalle randje tusschen de fluweelen
linten en het patroon dat zich daarboven
bevindt vervaardigd, en door punten van breeder fluweel lint ingesloten. Deze punten worden aan
de buitenkanten op dezelfde wijze als de smalle
linten vastgehecht.
Toilet-necessaire.
Afbeelding No. 32. Knippatroon, keerzijde v. h.
Supplement No. IX, Fig. 30—35. Wit laken.
Zwarte, roode, blaauwe, gele, paarse en groene
koordzijde. Een lap wit mousseline en wat-
ten; eene bordpapieren doos ongeveer 7
d. hoog en 8½ d. in doorsnede.
Het model van deze necessaire biedt aan onze
lezeressen de gelegenheid tot een zeer onderhou-
dend handwerkje aan, dat de moeite wel beloont,
en een waar sieraad op hare toilettafel uitmaakt. De afbeelding geeft een kleedje en een overtrek
voor een doos voor poudre de riz te zien die
in de rondte nog kleine zakjes voor andere toilet-behoeften bevat. Men zou dit bekleedsel ook nog
tot een ander doel kunnen gebruiken b. v. voor
het overtrek van een bijouteriekistje in welk geval het zachte kussen
op het deksel der doos als speldenkussen kon worden gebruikt, en de
poederkwast in den kleinen trechtervormigen stander op ons model, door
eene touffe van nagemaakte viooltjes zou kunnen worden vervangen, die te gelijker tijd als sachet konden dienen. Verder zou men de aldus op-
gemaakte doos als eene necessaire voor naaigereedschappen en als men
haar met een stuk lood voorzag, als “plomb” kunnen gebruiken. Het hierboven genoemde patroon
geeft een vierde gedeelte van het geheele fatsoen benevens het borduurpatroon; men moet alzoo naar
elk afzonderlijk knippatroon eerst een geheel zamenstellen, behalve naar Fig. 35 waarnaar men
maar een stuk en Fig. 32 waarnaar voor de zakjes vier gelijke stukken geknipt worden. Daarna
voert men op elk gedeelte met behulp der afbeelding en naar de voorteekening op de knippatronen
het borduurwerk uit, waarvoor de kleuren naar den smaak der vervaardigster maar altijd in har-
monie met het geheel, gekozen kunnen worden. De sterren op het overtrek van het deksel wor-
den er in point russe, de rand van den rand van boven, de bouqetten op
de zakjes, en de moesjes op het geplooide garnituur met den platten steek,
de palmen op het laatste eindelijk met den ketting- en moesjessteek op ge-
werkt. Zoo als wij dit op Fig. 34 en 35 hebben
voorgeteekend, naait men op de verschillende gedeelten
der stof op elk zes kruisnaadlijnen en versiert Fig. 35
aan beide, de overige stukken volgens de afbeelding
slechts alleen aan den eenen buitenrand, met afzonder-
lijke regelmatig van elkaar verwijderde festonneersteken.
Bij het naar Fig. 30 vervaardigde garnituur kunnen
deze allen met dezelfde kleur, of elk der zes kleine
schelpen waaruit de groote boog bestaat, met eene ver-
schillende kleur uitgevoerd worden. Hierna naait men de
naar Fig. 30; 31 en 33 geknipte stukken, aan de
dwarszijden aaneen en vervolgens Fig. 33 en 34 welke
het bovenste gedeelte van het deksel uitmaken aan den
verkeerden kant, met een overhandschen naad aan elkaar
en bedekt dezen naad op de regterzijde met een kruis-
naad. Bovendien krijgt het deksel eene dunne laag wat-
ten; deze worden tusschen een lap mousseline geregen
en in het midden en ook buiten om den rand aan het
overtrek vastgehecht. Het gedeelte der stof dat naar
Fig. 31 is geknipt, versiert men van boven aan den
rand waar eene rij festonneersteken omheen loopt, om
de spleet tusschen het deksel en de doos te bedekken met
een smal gehaakt randje, dat uit twee toeren bestaat.
De eerste toer welke voor de stevigheid over een dun
goud of zijden koordje wordt gehaakt bestaat uit: telkens 1 stokje
en 1 kettingsteek — nu eens in den eersten dan in den tweeden fes-
tonneersteek gestoken — de tweede toer uit kleine kettingsteekbogen.
Als men op dit gedeelte, de
kleine zakjes volgens de over-
eenstemmende teekens op de
knippatronen heeft vastgehecht, dat ook door middel
van een kruisnaad geschiedt, dan legt men
in Fig. 30 breede plooijen, waarbij elk kruis
op het daarnaast aanliggende punt vallen moet,
en naait Fig. 31 van onderen aan den rand
aan de verkeerde of binnenzijde met een stik-
steekje op het geplooide garnituur vast. Voor
de buiten- of onderzijde van den bodem moet
men een cirkelronden
lap laken knippen 9
d. in doorsnede en
nog een lapje mousseline maar iets kleiner, dat dun gewatteerd en dan op den bodem in de doos wordt gelegd. Als men het bekleedsel op
de doos schikt die
natuurlijk
even groot
als het
overtrek
moet zijn, dan bevestigt men het bovenste ge-
deelte van het overtrek zoodanig op het mid-
den van het deksel, dat de watten een eenigzins
hoog opliggend kussentje, dat echter in het mid-
den een soort van holte of diepte heeft, vormt.
Eindelijk wordt een lapje der stof naar Fig. 35
geknipt, over een stuk stijf bordpapier van den-
zelfden vorm gespannen en met een lapje mousse-
line als voering er tegengenaaid, waarna men de-
zen kleinen trechter met elk der kleine puntjes
op het midden van het deksel bevestigt. Als
men de doos tot berging van bijouteriën wenscht te gebruiken dan moet zij van binnen geheel en
al gewatteerd en met een zijden voering voorzien
worden.
Men maakt tegenwoordig weder veel werk van
garnituren uit allerlei soort van kralen vervaardigd,
een zoogenaamd rozekrans garnituur is on-
der anderen zeer in de mode. Het bestaat uit
zeer groote kralen, die in den vorm van een rozekrans aan een zijn geregen, en daarna op
de mouwen en op de taille worden genaaid. Col-
liers van groote kralen worden mede veel gedra-gen. Een snoer echter paarlen zal echter altijd
de voorkeur behouden.
Gebreide jaquette voor jonggeboren kinderen.
Afbeelding No. 33 en 34. Haakgaren No. 50 of 60.
Deze jaquette, die door eene voering van gekleurde zijden stof welke
zeer goed onder het opengewerkte patroon staat, en tevens hierdoor eene stevigheid verkrijgt, wordt
met de kant, die van voren den rand omgeeft, begonnen: hiervoor zet men 8 steken op.
1ste toer. 1 afh., 1 r., 2 maal omsl., mind., 2 maal omsl., 1 r., omsl., mind., 1 r.
2de toer. 1 afh., 1 r., omsl., mind., 1 aver., 3 r., 1 aver., 2 r.
3de toer. 1 afh., 7 r., omsl., mind., 1 r.
4de toer. 1 afh., 1 r., omsl., mind., 7 r.
No. 29. Rand ter garnering van japonnen, rokken enz. Oorspronkelijke grootte.
No. 28. Wijze van bewerking van het
vischschubben garnituur op het
naaldenboekje. Oorspr. grootte.
No. 25. Gehaakte rozet. Oorspronkelijke grootte.
No. 26. Wijze van bewerking van de
gehaakte rozet. Vergroot.
No. 27. Naaldenboekje. Oorspronkelijke grootte.