lijke en vergroote afbeeldingen van No. 19—23 voor. Men
voert naar No. 19 den point de toile uit die de opengewerkte
strepen van het patroon uitmaken, waarbij men tegelijker tijd
aan beide zijden eenige der figuren in den vorm van kant kan voegen, terwijl
men door den eenen of anderen knoop-steek te nemen weder aan het punt
komt, vanwaar de point de toile
moet worden voortgezet. Door de be-
schrijving welke wij vroeger van het
guipure knoopwerk gaven, zal men ge-
noeg op de hoogte zijn om dit zonder
nadere toelichting te kunnen uitvoeren.
Voor het beginnen van den point de
toile nemen wij de op Fig. 19 met
eene a geteekende plaats aan, van daar
uit kan men gemakkelijk den loop der
draden volgen. Verder moet men zeer naauwkeurig acht slaan
op de plaatsen die bovendien nog door letters worden aangeduid,
daar van deze punten uit, de draden naar den vorm van het
patroon eene andere rigting nemen zooals bijv. van b naar c
en d en verder naar e. Is men tot aan de plaats met f ge-
teekend gekomen, dan windt men den draad om den steek tot
aan g; h, i, k, staat gelijk aan b, c, d; l beteekent weder
het doorhalen van den draad om den knoopsteek even als bij e.
Nadat men zoo ver gewerkt heeft als op de afbeelding de loop
der draden is voorgesteld is de helft van de ruit voltooid,
waarna men van punt af, de tweede helft van de gaatjes even
als vroeger van a begint doortestoppen. Afbeelding No. 19
geeft te gelijker tijd de figuur die in het midden van de ruit
moet worden uitgevoerd te zien, waartoe men den draad aan
het knoopje in het midden vasthecht, naar vier rigtingen heen
eene figuur als een pijl in point de reprise uitvoert, en
om het knoopje heen een klein wieltje maakt. Nu blijven er in
deze ruit nog vier, elk uit vier geknoopte vierkanten bestaande
vakken, open. In elk dezer vakjes werkt men nu eene zooge-
naamde spin en eene rozet, zoo als wij die vroeger ook reeds
beschreven hebben. eindelijk hebben wij nu nog over de bewer-
king van de ster te spreken, waarvan het begin en de traps-
gewijze voortzetting onder de afbeeldingen 20 en 21, is voor-
gesteld. Hiervoor heeft men 4 geknoopte ruiten noodig die in
den vorm van een kruis, regt tegen elkaar over liggen, waar-
in men 2 puntjes met festonneersteken moet maken. Het vak
dat in het midden open blijft is op beide de afbeeldingen met
deren en knoppen worden daarna met zwarte zijde met tamelijk wijd van elkaar liggende steken gefestonneerd, waarbij men natuurlijk de beide gedeelten van de stof
moet vatten. Het batist of cassa wordt aan de verkeerde
zijde langs de omtrekken weggesneden. De aderen en de
stelen worden met steelsteken, de bladeren waaronder
zich geen digte stof bevindt evenwel met den point
russe en de kleine takjes met den vischgraatsteek uit-
gevoerd. Op gelijke wijze moet men den zoom van vo-
ren naar het patroon No. 12 dat men zeer gemakkelijk
kan voortteekenen, borduren, terwijl men er in de lengte
aan beide zijden eene valencienne 1½ duim breed, aanzet. De mouw kan men naar het patroon voor de mouw dat
wij in het vorige nummer onder No. 1 en 2 “Jaquette Cordylla” te zien gaven, knippen (zie keerzijde van het
Supplement van het vorige nummer No. VII Fig. 32),
voor de manchette in den vorm van een revers worden twee gladde stukken neteldoek geknipt, waarvoor men de grootte neemt nar het borduurpatroon Fig. 13 en het fatsoen zooals No. 16 dit duidelijk te zien geeft;
daarop moet men even als op de voorstukken het patroon
Fig. 13 uitvoeren, en haar dan aan de mouw zetten.
Zoo als wij dit op de afbeelding No. 16 voorstellen
wordt het uitsnijdsel van den hals, de naden op den
schouder en de revers op de mouw met twee een weinig
ingerimpelde valenciennes elk 1½ duim breed gegarneerd
en wel zoo dat de effen randen van de kant tegen elkaar
aanliggen.
Ruit in guipure knoopwerk.
Afbeeldingen No. 18—23.
Het patroon voor guipure knoopwerk dat onze abon-nées onder No. 18 zien voorgesteld is zoo bijzonder
fraai, dat het haar zoo wij ons niet bedriegen aange-
naam zal zijn, als wij eene uitvoerige beschrijving van
dit handwerk geven. Ons model in oorspronkelijke grootte
geeft een fond met verschillende vakjes te zien; deze
kunnen met afzonderlijke grootere of kleinere ruiten of
op een aaneengeknoopten grond worden uitgevoerd. Voor
opengewerkte vakjes in dassen, écharpes, kragen en man-
chetten zou men verschillende afzonderlijke figuren uit
dit patroon kunnen overnemen, een der sterren met het
in point de toile gevatte vierkant, of met een mid-
denvak dat met kantsteken gewerkt is, en regelmatig
met de sterren wordt afgewisseld. Zulk een afzonderlijk
vakje wordt met digte, kleine festonneersteken langs den
point de toile op de stof vastgehecht, en de laatste
er onder uitgesneden.
Aangaande het knoopen van den fond en het door-
stoppen van het patroon hebben wij reeds meermalen in
de Gracieuse eene uitvoerige beschrijving gegeven. De
ruit is met een randje, dat in de eerste rij gaatjes, in
point d’esprit wordt gewerkt, omgeven. De verdere
bewerking van het patroon stellen wij door de afzonder-
een punt aangeduid, zoodat men gemakkelijk kan na-
gaan, waar men moet beginnen. Men maakt den draad
aan het knoopje a vast en hecht naar duidelijke aanwij-
zing van de afbeelding No. 20 de festonneersteken om
twee geknoopte draden die een regten hoek vormen en
wel bij afwisseling telkens twee steken om den loodreg-
ten en eenens teek om den anderen draad die het naast
aan het midden grenst, zoodat de laatste, door de dra-
den zeer digt aan een te schuiven tot op de helft, de
eerste geheel gevuld wordt. Van het tot op de helft ge-
vulde staafje aldus van de plaats op afbeelding No. 21
met b geteekend af, maakt men den draad naar aan-
wijzing op de laatstgenoemde afbeelding aan het knoopje
c vast, en maakt van daar uit in tegenovergestelde rig-
ting de twee puntjes; om deze te voltooijen moet de
laatste steek evenzoo op de plaats met b geteekend ge-
werkt worden, men steekt daarna tusschen de twee
puntjes, in de nog open gebleven geknoopte ruit, steekt de
naald weder in de opening met c aangeduid en werkt
van c uit de ster verder af waarbij men nog twee punt-
jes in de met kruisen geteekende vierkanten maakt. Over
de aldus voltooide ster werkt men de kruisfiguur, onder
afbeelding No. 22 voorgesteld door na het voltooijen
van het laatste puntje den draad schuin over de daar-
naastliggende ledige ruit heen, om het daartegenoverlig-
gende knoopje te steken (aan het knoopje op afbeelding
No. 22 met a geteekende) dan verder van a tot b, van
b tot aan het midden aan c waarbij men den draad
steeds om den reeds gespannen draad heen slaat, zoo-
als afbeelding No. 22 dit mede aantoont; van het mid-
den van c haalt men den draad weder om het knoopje d
en van d weder naar c; van c uit omwindt men den
draad weder die naar a loopt tot op de plaats door een
punt aangegeven, werkt nu om de vier staafjes van de
middelste ruit gefestonneerde lussen zoo als afbeelding
No. 23 dit voorstelt, en voltooit naar aanwijzing van
hetzelfde nummer de kruisfiguur, door den draad door
de lussen te halen en daarna op de hiervoor bestemde
plaats vast te maken.
De garnituren voor japonnen en paletots worden steeds rijker maar tevens in den eigenlijken zin van het woord
ook zwaarder daar het vele passementwerk met grootere
en kleinere kralen hierbij eene beduidende rol speelt. Van
deze laatste zijn zwarte en stalen kralen tot dit doel aange-
wend, het meest in de mode. Er worden tevens veel broches,
kammen, braceletten, mede van staal vervaardigd gedra-
gen, waardoor het nagebootste goud, of verguld weder meer
op den achtergrond geraakt. Sommige dames blijven ech-
ter steeds eene voorliefde voor de meer vrolijke kleur van
het goud aan den dag leggen, het staal heeft iets ernstigs
en komt uit dit oogpunt beschouwd, minder als sieraad te
pas. Kanten, garnituren mogen mede bij een gedistingeerd
toilet niet ontbreken. Men kan anders in betrekkelijk kor-
ten tijd het patroon dat wij hieronder aan onze abonnées aan-
bieden uitvoeren en daarmede echte kant vervangen.
64 DE GRACIEUSE. [1 April 1865. 3e Jaargang.]
No. 12. Blouse-fichu. Voorzijde. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. II. Fig. 6—10.
No. 17. Gedeelte v. h. borduurpatroon voor de neteldoeksche blouse. Oorspronkelijke grootte.
No. 14. Gedeelte van het geplooide garnituur met kanten
application voor de blouse-fichu. Oorspr. grootte.
No. 16. Neteldoeksche blouse met borduurwerk. Borduurpatr. keerz.
v. h. Suppl. No. III. Fig. 11—13.
No. 13. Blouse-fichu. Achterzijde.
No. 15. Gedeelte van de kant met een entre-deux voor de blouse-fichu. Oorspr. grootte.