De Gracieuse 1 April 1865 | Page 10

de naast elkander liggende 9 steken van den vorigen toer,

4 kettingsteken waarmede men 2 steken overslaat, 2 door

3 kettingst. gescheiden st. in den volgenden steek, 4 ket-

tingst., 2 steken overslaan. Van * af herhalen.

2de toer. * 7 v. st. op de 9 v. st. van den vorigen toer,

echter aan beide zijden 1 steek onbewerkt latende

4 kettingst., 1 st. op het volgende st. van den

vorigen toer, 3 kettingst. in den 2den st. gesto-

ken 1 st., 3 kettingst. in den 2den st. gestoken

1 st., 4 kettingst. in den 6den st. gestoken. Van

* af herhalen.

De beide volgende toeren zijn gemakkelijk vol-

gens afbeelding 46 te werken.

5de toer. 1 v. st., 2 st., 1 v. st. in elk van

de 4 middelste kettingsteekbogen van elke punt;

in de twee grootere kettingsteekbogen die zich in

de holte van de punten bevinden, werkt men 5

v. st., op den middelsten van de 3 v. st. van den

4den toer die er tusschen liggen 1 v. st.

Nadat men een genoegzaam getal van deze ro-zetten vervaardigd heeft, naait men ze zoodanig

in de uitgesneden openingen, dat de kant er los op ligt. Het

kleed wordt eerst rondom gefestonneerd en daarna de kant aange-zet. Hiervoor zet men met kettingsteken de genoegzame lengte

voor den omtrek van het kleed op.

1ste toer. * 23 v. st., 7 kettingst. in den 3den steek gestoken.

Van * af wordt herhaald.

2de toer. * 21 v. st. op de 23 v. st. van den vorigen toer,

aan elke zijde 1 steek onbewerkt latende; 4 kettingst., 1 st. in

den middelsten van de 7 kettingst., 4 kettingst. Van * af her-

halen.

2de toer. als den 1sten toer, doch de stokjes

gedurig in de openingen door de kettingst. ontstaan.

3de toer. 1 st., 5 kettingst. in den 6den steek.

Zoo de geheele toer.

4de toer. 1 v. st. op het 1ste stokje, * 6 ket-

tingst. waarmede men den volgenden kettingsteek-

boog overslaat en in den tweeden, derden en vier-

den boog in elk 1 v. st., 5 st., en 1 v. st. haakt.

Van * af wordt herhaald.

5de toer. * 2 door 3 kettingst. gescheiden st.

in het midden van den uit 6 kettingst. bestaan-

den boog van den vorigen toer, 6 kettingst., 1

st. in het midden van elk van de 3 stokjesbogen

met 5 kettingst. er tusschen, 6 kettingst. Van *

af wordt herhaald.

6de toer. * 10 st. in den kettingst. boog tusschen de

2 in eenen steek gewerkte stokjes, doch tusschen het

5de en 6de van deze 10 st. werkt men 4 kettingst.; dan 6 kettingst., in elk van de beide uit 5 kettingst. bestaande

openingen haakt men 1 v. st., 5 st., 1 v. st.; dan 6 ket-

tingst. Van * af herhalen.

7de toer. * Op de 5 eerste st. en de daaropvolgende 2 kettingst. werkt men 1 st. (dus 7 st.), 4 kettingst., dan zonder een st. over te slaan weder 7 st., 6 kettingst., 1 st. in het midden van den eersten stokjesboog, 5 kettingst., 1 st. in het midden van den volgenden

stokjesboog, 6 kettingst. Van * af wordt herhaald.

8ste toer. Men laat het eerste st. van den vorigen toer onbewerkt en haakt dan 19 st., waarvan er 5 op de twee middelste van de

4 kettingst. gewerkt worden, 6 kettingst.; in de opening van de

5 kettingst. tusschen de 2 st. van den vorigen toer, 1 v. st., 5 st.,

1 v. st., dan 6 kettingst. Van * af herhaalt men.

70 DE GRACIEUSE. [1 April 1865. 3e Jaargang.]

No. 47. Gehaakte kant voor het kleedje.

No. 48. Gehaakte kant.

No. 45. Kleedje onder bouillonkoppen. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 29.

No. 46. Gehaakte rozet voor het kleedje. Oorspr. grootte.

No. 49. Fauteuil “l’impèratrice”.

No. 50. Patroon voor den rand van een tafelkleed. Oostersch borduurwerk.

3de toer. * 19 v. st. op de 21 v. st. van den vorigen toer, weder aan elke zijde 1 steek onbewerkt laten, 4 kettingst., 2 door 3 kettingst. gescheiden st. op het st.

van den vorigen toer. Van * af weder herhalen.

De voortzetting van deze kant blijkt duidelijk uit afbeelding No. 47, evenwel willen wij doen opmer-ken dat van den 4den tot den 6den toer in plaats

van 4 gedurig 5 kettingst., in den 7den en 8sten toer gedurig 6 en van den 9den tot den 11den toer 7

kettingst. gewerkt worden.

In den 12den toer, die de kant voltooit, worden

om de kleine kettingsteekbogen van den voorgaanden toer, 1

v. st., 3 st., 1 v. st. gehaakt

en 8 v. st. in de beide bogen in

de holte van elke punt.

Eindelijk vermelden wij nog dat zoowel de grootte als ook

de schikking van het kleed ge-

varieerd kan worden, en men

het aantal rozetten even goed vermeerden als verminderen

kan.

Gehaakte kant.

Afb. No. 48. Haakgaren No.

40 en eene haaknaald naar

evenredigheid.

Voor deze kant zet men de

genoegzame lengte waarvoor

men haar bezigen wil met ket-tingsteken op.

1ste toer. Afwisselend 1

st., 2 kettingst. in den 3den st.