9de toer. * 8 elk door 2 kettingst. gescheiden st., waarvan
het eerste en laatste op het eerste en laatste van de 19 st., het
vierde en vijfde beiden op het 10de van de 19 st. komen moet;
7 kettingst., 1 v. st. in het midden van den stokjesboog, 7
kettingst. Van * af herhalen.
10de toer. 1 st., 2 kettingst., de stokjes worden zoodanig
verdeeld als de afbeelding aantoont.
11de toer. In elke kettingsteekopening, werkt men
1 v. st., 3 st. en 1 v. st.
Fauteuil “l’impératrice.”
Afbeelding No. 49.
De fauteuil “l’impératrice” waarvan wij onder No. 49 de afbeelding geven, bestaat
uit een ronden zetel, met een omgebogen
leuning; hierdoor neemt hij eenig-
zins den vorm van een troon aan,
en het is welligt om deze reden dat men hem den naam “l’impératrice” gegeven heeft. Het kussen is met cachemir van eene bonte kleur en een groot patroon overtrokken, de
volant bestaat uit dezelfde stof en
is met breede plooijen voorzien;
met een dik gedraaid wollen koord,
van dezelfde kleur van het over-
trek, wordt het aanzetsel
van dezen volant be-
dekt. De beide hoeken van de leuning zijn
met rozetten in antiek beeldhouwwerk ver-sierd, die ook door
rozetten van passementwerk kunnen vervangen worden. In plaats van cachemir kan men voor het over-trek van dezen fauteuil even als voor dien onder No. 36 voorgesteld, zijden of wollen damast of pluche afgewisseld door geborduurde ran-
den, nemen.
Patroon voor een tafelkleed.
Oostersch borduurwerk.
Afbeelding No. 50 en 51.
Daar men tegenwoordig eene groote voorliefde
voor lichte, sterk afstekende kleuren aan den dag legt, zoo
treedt het oostersche borduurwerk hierdoor als van zelf weder
meer op den voorgrond. Bij de verschillende patronen welke
wij van tijd tot tijd tot dit oogmerk gaven, voegen wij er nog
het hiernevens afgebeelde bij dat zeer nieuw is, een zeer goed effect maakt, en als het op een witten grond gewerkt wordt er bijzonder élégant uitziet. Wij kunnen het voornamelijk voor ta-
felkleeden aanbevelen. In dit laatste geval zou men den fond
met het oog op het praktische nut ook in eene donkere kleur,
bijv. zwart, bruin of groen en daarbij van laken, cachemir of wollenreps kunnen nemen. Het patroon geeft, zoo als men ziet een gedeelte van den rand en een hoekfiguur van het kleed, en wordt gedeeltelijk met gekleurd laken geappliqueerd, of door tamboureerwerk met bont gekleurde zijde, weergegeven. Ook kan men op de geappliqueerde, eveneens als op de afzonderlijke of tot een geheel gevormde figuren, een getamboureerd randje werken of met den platten steek invullen. Met betrekking tot
de kleuren waarvan wij de keus aan den smaak onzer abon-
nées overlaten, moeten wij toch in het algemeen aanmerken,
dat men op een witten grond, voor de randen van de geappliqueerde figuren, als ook voor de lijnen op
het patroon die zich twee of drie-
maal herhalen, sterk afstekende kleuren moet nemen, bijv. zwart
met geel afgezet. Op een donkeren grond moet men natuurlijk lichtere kleuren en nuancen gebruiken. Behalve tot het hier-boven genoemde doel-einde kan men den rand op zich zelven, zonder de hoekfiguur als garnituur voor shawls en verschillende soorten van kleeding-
stukken aanwenden.
Garnituur van kralen
voor lampen- en flaconkleedjes enz.
Afb. No. 52. Melkwitte Bohemer
kralen, spiegelkralen, groote en
kleine kristallen kralen, rood laken.
Het garnituur waarvan wij onder
den er door regelmatig telkens een kraal weg te laten schelpen gevormd, die elk met eene ruche van rood laken 2 d. breed, gegarneerd worden. De afbeelding in oorspronkelijke grootte,
maakt eene nadere beschrijving onnoodig, wij willen alleen aan-
merken dat de schelpen daar waar zij met de ruche zijn be-
dekt, even als aan de andere zijde smal toeloopen, en dat de
fond uit witte kralen en de rand even als het spijltje tusschen elken boog in, uit spiegelkralen bestaat. De kleine boogjes waarmede de rand van boven versierd
is, maakt men door telkens drie kralen
aan te rijgen en dit lusje door de twee-
de kraal te halen. Eindelijk legt men er
de roode ruche, waarvan wij hierboven spraken in eene schuine rigting overheen, en hecht haar, zoo als de afbeelding dit
aantoont, met grootere en kleinere kris-
tallen kralen op het garnituur vast.
Werkmandje.
Haak- en brei- en knoopwerk.
Afbeelding No. 53. 1½ lood witte,
1 lood paarse zephirwol, een wei-
nig paarse flora-wol, eenige stren-gen witte andalouse wol, 1 streng paarse filozelle, kleine gouden kra-len, groote zwarte kralen, zwart
zijden koord, 8 paar zwarte grelots,
dik ijzerdraad, een stalen haaknaald, een knooppen die een draad van 2 Ned. duim omspant, een platte knooppen van
1 Ned. duim breed
en 2 houten breinaal-
den tusschen beiden van grofte.
Dit sierlijke mandje is vanver-
schillende handwerken zamengesteld. Ons origineel — ofschoon men de schikking der kleuren naar verkie-
zing kan nemen — is van witte en paarse
wol vervaardigd, en wordt door eene aan den boven rand zich aansluitende tasch voltooid. Men begint het mandje in het midden van
den bodem, waarvoor men met de witte wol
10 toeren in de rondte over wit koord met vaste steken haakt,
die een vlakken cirkel van 11 Ned. duim in doorsnede vormen moet. Daarna zet men voor den ongeveer 9 Ned. duim hoogen rand voor het mandje, met paarse wol 132 steken op, sluit deze tot eene ronding en haakt evenzoo over het koord den 1sten
toer. 4 v. st. in de 4 eerste steken van het opzetsel, * in
den 5den steek haakt men 3 v. st.; dan 4 v. st. in de daarop-
volgende 4 steken van het opzetsel, dan 2 steken overslaan en
weder 4 v. st. Van * af herhaalt men tot aan het einde van
den opzettoer, waardoor een regelmatig gepunt patroon ge-
vormd wordt. Op deze wijze haakt men nog 12 toeren met
witte en 1 toer met paarse wol waarmede de rand voltooid is.
De zak wordt met dubbele paarse florawol en twee houten
breinaalden tusschen beide van grofte met den eenvoudigen
netsteek op de volgende wijze gebreid. Men zet 70 steken op
en werkt den 1sten toer. * omsl., afh., 2 r., overh. Dat is
namelijk den afgehaalden steek over de 2 regts gebreide steken
halen. Van * af wordt voordurend herhaald.
De 2de toer. Geheel averegts.
Men werkt nu in regelmatige afwisseling deze beide toeren
12 maal doch verzet, terwijl men gedurig den tweeden van de beide gebreide steken, in den tweeden daaropvolgenden toer voor den over
te halen steek bezigt. In den
24sten namelijk den averegts te
breijen toer, neemt men voor het boven-ste gedeelte van den zak de witte anda-louse wol, die ook
door dubbele flora-wol kan vervangen worden en breit met stalen naalden tus-schen beide van
grofte den 1sten toer.
* Omslaan, 1 regt, omslaan, 3 regt, 3 averegts te zamen breijen, 3 regt. Van
* af wordt tot aan het einde
van den toer herhaald. Vooral zorge men dit zeer gelijk en
niet te los te breijen, daar dit
niet alleen hiervoor, maar in het geheel in al het werk een hoofd-
vereischte is.
No. 51. Patroon voor een hoek van een tafelkleed. Oostersch borduurwerk.
No. 52. Kralengarnituur voor lampen-flaconkleedjes enz.
[1 April 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 71
No. 52 de afbeelding geven, is van Bohemerkralen, zoo veel mogelijk van dezelfde grootte, vervaardigd, en bestaat uit een band 11 kralen breed die op dik katoen of koord even als het bekende kralen mozaïek worden aangeregen. Van onderen wor-