Veertig jaar vooruit
40
Natuurlijk, ook de vermaatschappelijking van de zorg,
extramuralisatie, de ontmanteling van grote inrichtingen,
de-institutionalisering – allemaal aanduidingen voor de
veranderingen die sinds het midden van de jaren zeventig
in Nederland op gang zijn gekomen – zijn beleidsmatige
vertalingen van het uitgangspunt dat mensen met een
beperking recht hebben op een nor aal bestaan. Niet als
m
cliënt, of patiënt, maar als individu, als mens. Niet als iemand
die vooral iets niet kan, maar als iemand die wordt gewaardeerd om wie hij is en wat hij wel kan. Het begrip ‘verstandelijk gehandicapten’ werd in het officiële taal ebruik
g
steeds vaker vervangen door het positieve ‘mensen met
mogelijkheden’. Maar hoezeer men zich ook verbaal van de
goede kant wilde laten zien, de facto bleef het toch vooral
beleidstaal. Een streven zonder dat daar echt een ziel in zat.
Dat verandert in de jaren negentig als het uitgangspunt
van volwaardig burgerschap plotseling scherper op zijn
consequenties doordacht wordt. Tot dan was ‘normalisering’
in het beleidsmatig handelen toch vooral iets dat klonk als
een aardigheidje. Het was een soort gift van normale aan
bijzondere mensen. ‘We’ bieden de gelegenheid aan mensen
om zelfstandig te wonen; we bieden hen dagbesteding aan.
Tegenwoordig zouden we dat ‘denken voor’ noemen: een
manier van doen (en denken) die als veronderstelling heeft
dat de bedenker het monopolie heeft op wat de beste
oplossing is.
Als gevolg van internationale discussies in de Verenigde
Naties en de opkomst van cliënten- en ouderorganisaties
komt dit perspectief van volwaardig burgerschap echter steeds
meer tot leven. Het gaat niet langer om een aardigheidje
gegeven door Den Haag, het gaat om een recht, waar
mensen aanspraak op kunnen maken. Mensen hoeven niet
iets in ontvangst te nemen; nee, ze hebben er recht op!
Ze hebben er recht op om zelf vorm te geven aan hoe zij
een zinvol en volwaardig bestaan inhoud willen geven.
Ze m