Stadsheelmeester
Bartholomees van Solts
64
Op 23 juli 1414 komen de gemeenteraad van Maastricht en
meester Bartholomees van Solts overeen dat laatstgenoemde
na zijn volgende reis als heelmeester op het beurtschip van het
Schonevaardersgilde naar Zuid-Zweden in Maastricht zal blijven
om er stadsheelmeester (‘meyster van cirrugeriren’) te worden.
De benoeming gaat in op 1 oktober 1414. Bartholomees moet
overeenkomstig zijn ambt de burgers en andere inwoners van de
stad en hun gezinnen behandelen en genezen. Hij zal worden
beëdigd en krijgt een beloning van twintig mark per jaar, die
men voor de ene helft op Sint-Jan de Doper en voor de andere
helft met Kerstmis zal uitkeren. Dat zal zo blijven zolang hij
stadsheelmeester is. Hij krijgt ieder jaar voor zijn zomer- en
winterrok een even grote vergoeding als de peimeesters
(stadsontvangers, verantwoordelijk voor de stedelijke financiën)
daarvoor jaarlijks ontvangen, namelijk voor iedere rok negen
pond groten, Maastrichtse waarde.
Hiervoor moet meester Bartholomees, op verzoek van
burgemeesters en gezworenen:
Mee uittrekken als de stad gewapenderhand ten strijde trekt.
Hierbij moet hij aan alle burgers en hun dienaren die in
stadsdienst gewond raken, de eerste medische zorg verlenen
zonder daarvoor betaald te worden. Dat geldt voor zowel de
rijken, zelfs al willen ze ervoor betalen, als de armen. Allemaal
moet hij ze ter ere van de stad met Gods hulp genezen als zij
een beroep op hem doen.
Eveneens moet hij alle werklui van de stad, zoals timmerlieden,
metselaars, leidekkers en leden van andere ambachten die zich
bij het werken in stadsdienst verwonden of gewond raken, ter
ere van de stad en met Gods hulp genezen, als zij zich tot hem
wenden en ze arm zijn.
Verder moet hij alle armen van de stad die zich om hulp tot hem
wenden om Gods wil en ter ere van de stad gratis verplegen en
genezen.
Op 14 september 1422 besluiten de schouten en schepenen van
beide heren en de burgemeesters, gezworenen en gouverneurs
van alle ambachten gemeenschappelijk en unaniem dat men (…)
goedgunstig, omwille van de trouwe dienst die heer Everard
van den Vernenholt, de huidige burgemeester, de stad en haar
burgers heeft bewezen en nog zal bewijzen, en omwille van
de vreselijke pijn die hij heeft geleden en nog lijdt van de
kwetsuren die hij heeft opgelopen op het Vrijthof – waarbij hij
helaas zijn been heeft gebroken – hem tijdens de komende vier
jaar tweehonderd Rijnse gulden zal betalen, elk jaar vijfentwintig
gulden met Kerstmis en vijfentwintig op Sint-Jan de Doper. (…)
Omdat dit een zaak van de stad is, zal men verder aan meester
Bartholomees van Solts vragen burgemeester Everard voor zijn
verpleging nu noch later iets in rekening te brengen.