Tijdschrift voor innovatief hoger onderwijs nummer 1 - jaargang 1 - 2018 | Page 68

Peer Instruction
competentiegevoel- aan bod komen in de didactische aanpak .
Naast de bevindingen dat een leerlinggestuurde aanpak een vergelijkbaar resultaat kan opleveren in termen van uitvoering van de motorische vaardigheid zou het dus kunnen dat door het aanbieden van kijkwijzers en video-feedback het inzicht in de aangeleerde beweging ( kennis ) groter is en dat het de leerling door het bekijken van de eigen uitvoering en de uitvoering van een medeleerling via uitgestelde video-feedback beter leert observeren , fouten analyseren en feedback geven . Op deze manier kan deze aanpak dus potentieel de vakkennis en vakdidactische kennis van de LO-leerkrachten in opleiding vergroten
Het doel van het hierna beschreven onderzoek is het vergelijken van de klassieke leerkrachtgestuurde ( Lkg ) aanpak versus een leerlinggestuurde ( Llg ) aanpak wat betreft de eigen vaardigheid , de kennis over deze vaardigheid en de vaardigheid in het observeren als basis van de vorming van ‘ effectieve leerkrachten ’.
Materiaal en methoden
25 studenten ( 18 mannen , 7 vrouwen ) uit de 3 e opleidingsfase L . O . van Hogeschool PXL namen deel aan het onderzoek . Tijdens de practica atletiek kregen zij twee atletiekvaardigheden aangeleerd : speerwerpen en hordenlopen . Bij aanvang van de lessenreeks werd de vaardigheid gedemonstreerd door de leerkracht , kregen de studenten elk enkele oefenpogingen . Vervolgens werd door middel van videoopname de ‘ beginsituatie ’ gefilmd (= Pre-test ). De studenten werden vervolgens ad random ingedeeld : de ene groep kreeg speerwerpen aangeleerd via een Lkg-aanpak en hordenlopen via de Llg-aanpak en vice versa voor de andere groep . Gedurende 5 tweewekelijkse lessen werd de ene groep geïnstrueerd via de klassieke Lkg-aanpak en de andere via de Llg-aanpak . Hierbij werd dezelfde leerstof-opbouw en oefenstof aangeboden . Per les werd er gedurende 45 minuten aan elke specifieke vaardigheid gewerkt . De Llg-groep werkte in vaste , zelfgekozen duo ’ s : één uitvoerder en één observator . Bij aanvang van de les gaf de leerkracht de instructie om de kijkwijzers in duo samen te bestuderen alvorens één leerling de rol van uitvoerder op zich nam en de ander de rol van instructor / observator . De
Maarten W . Peeters & Stijn Urkens PXL-Education
uitvoerder werd continu gefilmd via een vast opgestelde tablet die toeliet om elke uitvoering , met een vertraging van 15 seconden , terug te bekijken . Dit zowel door de observator , als door de uitvoerder . Op deze manier kon elke uitvoerder de eigen uitvoering herbekijken en de hieraan gekoppelde feedback van de observator integreren in de volgende uitvoering . Dit alles zonder zelf beelden te moeten terugspoelen , filmbestanden aan te klikken , e . d . zodat de oefentijd hierdoor slechts minimaal beïnvloed zou worden en de les niet ‘ technologycentered ’ zou worden . Op signaal van de leerkracht wisselden de uitvoerders-en observatoren van functie . Aan het eind van de lessenreeks werden de leerlingen opnieuw gefilmd ( Post-test ). Na een periode van 6 weken , tijdens dewelke de leerlingen geen practica atletiek meer kregen , werden ze nogmaals gefilmd ( Retentietest ).
Na de retentietest kregen de leerlingen een gestructureerde vragenlijst (‘ kennistest ’) voorgeschoteld waarbij er gevraagd werd om de verschillende fasen van de uitvoering van zowel speerwerpen als hordenlopen met de specifieke aandachtspunten te benoemen ( vb .: uitgangshouding : de speer bevindt zich op ooghoogte ; Start en aanloop 1 e horde : de persoon maakt 8 passen tot de eerste horde …). Om de observatie-vaardigheid te kunnen vergelijken met deze van een expert kregen ze tot slot van elke vaardigheid 5 filmpjes te zien die ze moesten beoordelen aan de hand van een observatieprotocol . Hierbij moesten ze 16 items ( speerwerpen ) en 14 items ( hordenlopen ) scoren als zijnde : afwezig ( 0 ), in aanzet aanwezig ( 1 ), aanwezig en goed uitgevoerd ( 2 ). De studenten mochten elk filmpje 3 maal bekijken . De prestatie van de leerlingen tijdens de pre- , post- en retentietest werden met ditzelfde observatieprotocol gescoord door 2 onafhankelijke experts in de respectievelijke disciplines . Deze experts waren niet op de hoogte van de groepsindeling en bekeken elk filmpje ook maximaal 3 keer . De absolute waarde van het verschil in prestatiescore met de beoordeling door de expert voor elk item werd opgeteld voor de 5 filmpjes en vervolgens werd hiervan het gemiddelde genomen . Eveneens werd nagegaan of de studenten hetzelfde filmpje als de expert hun hoogste en hun laagste score toekenden . Met andere woorden : herkenden ze de beste en de slechtste uitvoering en verschilde dit tussen de groepen die de
68