‘ Wat farmacotherapie betreft ligt zowel over- als onderbehandeling op de loer ’
Interview met prof . dr . J . J . van Os
U ziet psychiatrische aandoeningen en hun diagnostiek op een heel andere manier dan nu in de dagelijkse praktijk gebruikelijk is . Dat heeft gevolgen voor de farmacotherapie . Kunt u daar meer over vertellen ?
Voor ik het over therapie zal hebben , moeten we het over diagnostiek hebben . Uitgangspunt is daarbij het utiliteitsprincipe van diagnostiek : het staat ten dienste van behandeling en prognose .
Voorbijgaande en subklinische symptomen , persistente symptomen en aandoening of stoornis . Veel mensen hebben voorbijgaand symptomen . Psychotische ervaringen bijvoorbeeld komen bij veel jonge mensen voor en meestal gaat het dan om een voorbijgaand ontwikkelingsfenomeen ; ze verdwijnen vanzelf . In sommige gevallen blijven die ( op zich ‘ normale ’) subklinische psychotische ervaringen bestaan en dan neemt de kans toe dat zich op den duur een psychotische stoornis ontwikkelt . Alle as i-stoornissen volgens de dsm ( iv of 5 ) ( Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders ) kennen zulk soort klinische voorstadia of prodromen . Daar kunnen mensen in zekere mate last van hebben en ze kunnen met een zekere mate van disfunctioneren gepaard gaan , die mogelijk behandeling behoeft . Maar van een duidelijke diagnose – schizofrenie volgens de dsm bijvoorbeeld – is nog geen sprake . Huisartsen weten dat heel goed en die hebben dan ook niet zoveel aan de dsm ; niet als het om psychosen gaat , maar ook niet als het om depressieve stoornissen of angststoornissen gaat .
Symptomen uit verschillende domeinen . De meeste psychotische patiënten zijn ook bijvoorbeeld angstig of depressief en / of hebben slaapproblemen . Er wordt dan van uitgegaan dat symptomen samen erger of minder worden als de onderliggende aandoening erger of minder wordt . Dat blijkt echter niet te kloppen . Negatieve en positieve symptomen bij schizofrenie blijken bijvoorbeeld onafhankelijk van elkaar te kunnen variëren , dus niet samen te hangen met dezelfde onderliggende aandoening . Dat wil niet zeggen dat ze geen invloed op elkaar uitoefenen . Hetzelfde geldt voor de samenhang tussen bijvoorbeeld slaapproblemen en depressie , symptomen van angst en depressie , affectieve symptomen en psychose . De aandacht moet meer uitgaan naar de symptomen die bij een individu aanwezig zijn , de invloed die de verschillende symptomen op elkaar uitoefenen en hoe die in de tijd veranderen .
Samenhang tussen symptomen . De samenhang van symptomen kan worden beschreven als een netwerk waarin het ene symptoom aanleiding geeft tot een ander symptoom . In zo ’ n netwerk hangt alles met elkaar samen en beïnvloedt elk symptoom de andere symptomen . De samenhang en onderlinge invloed zijn echter niet even sterk voor elk paar symptomen . Het meest interessant zijn de ‘ hubs ’ in het netwerk . Dat zijn de symptomen of clusters van symptomen die een soort kruispunt vormen , die een sterke relatie met veel andere symptomen hebben . Als je zo ’ n ‘ hub ’ aanpakt , valt het hele netwerk in elkaar . Bij de ene patiënt kunnen bijvoorbeeld alle symptomen bij elkaar komen in de ‘ angst-hub ’, en bij de ander in de ‘ somberheid-hub ’.
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 7