Psyfar 2013-02 | Page 73

Het antidepressieve werkingsmechanisme van een lage dosis ketamine
Chr. de Smidt, K. Kho
2.16 Ketamine heeft affiniteit voor glutamaatreceptoren. Welke van de onderstaande beweringen is juist? a ketamine is een competitieve nmda-receptorantagonist b ketamine blokkeert ampa-receptoren c ketamine is een non-competitieve nmda-receptorantagonist d ketamine blokkeert zowel nmdaals ampa-receptoren
2.17 Bijwerkingen tijdens een eenmalige lage dosis ketamine zijn: a K-hole b bijna-doodervaringen c dromerigheid d lichte psychotomimetische effecten die 1 dag aanhouden
ptss bij ouderen: epidemiologische aspecten, diagnostiek en behandeling
G. E. Smid
2.18 Wat is de prevalentie van ptss bij ouderen? a 1 % b 13 % c 25 % d 29 %
2.19 Welke uitspraak over medicamenteuze behandeling van ptss volgens de huidige multidisciplinaire richtlijn 43 is juist? a behandeling met mirtazapine verdient de voorkeur als eerste stap gedurende 8-12 weken b de huidige multidisciplinaire richtlijn beveelt een ssri aan als eerste en tweede stap gedurende 8-12 weken c wegens bij ouderen toegenomen risico op bijwerkingen tijdens farmacotherapie dienen ssri’ s bij hen niet hoger te worden gedoseerd dan de doeldosering volgens de huidige multidisciplinaire richtlijn d indien initiële behandeling met een ssri na 8-12 weken onvoldoende effectief is, is additie van een antipsychoticum een goede tweede stap
Het gebruik van medicinale cannabis op recept in Nederland
A. Hazekamp, E. R. Heerdink
2.20 Wat is het verschil in therapeutisch effect tussen de twee belangrijkste werkzame stoffen in medicinale cannabis? a thc werkt vooral tegen misselijkheid, en cbd vooral pijnstillend en ontstekingsremmend b thc werkt vooral eetlustremmend, en cbd werkt pijnstillend en ontstekingsremmend c thc werkt vooral pijnstillend en ontstekingsremmend en cbd tegen misselijkheid d er is nauwelijks verschil in werkzaamheid tussen thc en cbd
2.21 Welke toedieningsvormen van medicinale cannabis zijn verkrijgbaar in de Nederlandse apotheek? a sigaretten(‘ joints’) en oliecapsules b inhalatiespray c gedroogde bloemen te bereiden als thee, of in een verdamper d cannabishars in poedervorm
Genotyperen van cyp1a2 in de psychiatrie: do or don’ t?
N. Looman, H. Mulder
2.22 Welke bewering over de farmacogenetica van cyp1a2 is juist? a het * 1F-allel is in verband gebracht met een verlaging van de activiteit van cyp1a2 b het * 1D-allel is in verband gebracht met een verlaging van de activiteit van cyp1a2 c de resultaten van onderzoek naar de associatie tussen cyp1a2-polymorfismen en de respons op substraten voor cyp1a2 zijn eenduidig d er is te weinig eenduidige informatie beschikbaar om op dit moment genotypering van cyp1a2 te rechtvaardigen
2.23 Bij welke middelen is cyp1a2 een major metabole route? a olanzapine, clozapine, risperidon b olanzapine, risperidon, venlafaxine c olanzapine, duloxetine, clozapine d duloxetine, clozapine, risperidon
De tekortkomingen van Clinical Trials
E. R. Heerdink
2.24 Wat zijn, naast de gewenste statistische significantie, de factoren die bepalen hoe groot een rct moet zijn? a het budget en de beschikbare tijd van de onderzoekers b het aantal gebruikers van het te onderzoeken geneesmiddel en van het vergelijkingsmiddel c de te verwachten frequenties van de uitkomst in de geneesmiddelgroep én de vergelijkingsgroep d het relatieve risico en de betrouwbaarheidsinterval
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 71