Psyfar 2013-02 | Page 7

Gewichtsverlies bij mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen
Obesitas is een toenemend probleem in de gehele maatschappij, maar mensen met een psychiatrische aandoening lopen nog meer risico op overgewicht dan de rest van de populatie. Leefstijlfactoren,( minder bewegen, eetgewoonten, alcoholgebruik) spelen daarin een rol, maar daarnaast hebben veel psychofarmaca, zoals nieuwe antipsychotica, gewichtstoename als bijwerking. De schatting is dat obesitas twee keer zoveel voorkomt bij psychiatrische populaties vergeleken met de algemene bevolking, leidend tot een sterk verhoogd risico op cardiovasculaire en metabole complicaties. Met name bij patiënten met ernstige psychiatrische morbiditeit zijn interventies gericht op het beïnvloeden van het gedrag dat gewichtsverlies bevordert, weinig succesvol. In een recent artikel in de New England Journal of Medicine wordt echter een programma beschreven waarmee mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen in staat waren een gewichtsvermindering van ten minste 5 % te bewerkstelligen in achttien maanden. De interventie bestond uit drie onderdelen: groeps- en individuele sessies gericht op gewichtsverlies, en groepssessies met lichamelijke oefeningen. De doelen voor de interventiegroep waren: vermindering van gebruik van suikerhoudende dranken en‘ junkfood’, vijf porties fruit of groente per dag, het verkleinen van de porties, en deelname aan matig intensieve lichamelijke oefening. In totaal deden 291 personen mee aan de studie, van wie zo’ n 60 % schizofrenie of andere psychotische aandoeningen had, 22 % bipolaire stoornis, en 12 % ernstige depressie. De helft van de deelnemers werd gerandomiseerd in de interventiegroep, de rest fungeerde als controle. Bij aanvang was de gemiddelde bmi( body-mass index) 36,7 en het gemiddelde gewicht 102,7 kg. Na achttien maanden was de interventiegroep gemiddeld 3,2 kg meer afgevallen dan de controlegroep, en had 38 % van de interventiegroep meer dan 5 % gewichtsvermindering, vergeleken met 23 % van de controlegroep. Kenmerkend aan het programma was het feit dat de deelnemers langzaam, maar blijvend gewichtsverlies vertoonden, in plaats van het snelle, maar tijdelijke effect dat vaak gezien wordt bij andere gewichtsverliesprogramma’ s. Deze studie laat zien dat het mogelijk is om gedragsverandering op eet- en bewegingsgebied te bewerkstelligen, ook bij mensen met een ernstige psychiatrische aandoening.
( Bron: Daumit GL, Dickerson FB, Wang NY, et al. A behavioral weight-loss intervention in persons with serious mental illness. N Engl J Med 2013. http:// dx. doi. org / 10.1056 / NEJMoa1214530)
Kan genetica het verschil in werkzaamheid van antidepressiva verklaren?
Het is bekend uit onderzoek en uit de praktijk dat antidepressiva niet bij elke patiënt werkzaam zijn. Uit de grote star * d-studie is gebleken dat behandeling met een antidepressivum bij ongeveer een derde van de patiënten meteen succesvol is, bij een derde is behandeling pas effectief nadat meerdere antidepressiva zijn geprobeerd, en bij een derde helpen antidepressiva niet. Het zou natuurlijk enorm gunstig zijn indien vóór start van de behandeling een voorspelling gemaakt zou kunnen worden van de te verwachten effectiviteit. Het ligt voor de hand om te kijken naar het genotype, om te kijken of dat medebepalend is om effectiviteit te voorspellen. Dit is al in een groot aantal studies geprobeerd zonder al teveel succes, maar met behulp van nieuwe technieken is het nu mogelijk het complete genoom van een individuele patiënt te bekijken, zodat alle genafwijkingen gezamenlijk bekeken kunnen worden. Dat is wat onderzoekers van King’ s College in Londen gedaan hebben met bloedsamples van 2799 mensen met ernstige depressie die met antidepressiva waren behandeld. Van al deze personen was bekend of ze reageerden op de antidepressiva, en wat hun volledige genotype was. Vervolgens hebben ze gekeken naar alle bekende polymorfismen en combinaties van polymorfismen om te kijken of er een voorspellend model voor respons op behandeling met antidepressiva was vast te stellen. Uiteindelijk kon worden vastgesteld, dat 42 % van de variabiliteit in response op antidepressiva te verklaren was door verschillen in genotype. Daarbij was duidelijk dat niet enkele, individuele genetische markers verantwoordelijk waren voor die variabiliteit, maar dat het om een combinatie van vele polymorfismen gaat. Uiteindelijk is dit een klein stapje vooruit voor het wetenschappelijk inzicht in de relatie tussen de werkzaamheid en genotype, maar voor de praktijk nog teleurstellend. Een voorspellende waarde van 42 % is onvoldoende om te kunnen gebruiken als test voorafgaand aan de start van een behandeling, en zelfs een grote studie zoals deze is nog niet in staat om onderscheid te maken tussen individuele antidepressiva. Voorlopig blijft behandeling met antidepressiva nog proberen en afwachten.
( Bron: Tansey KE, Guipponi M, Hu X, et al. Contribution of common genetic variants to antidepressant response. Biol Psychiatry 2013; 73( 7): 679-82. http:// dx. doi. org / 10.1016 / j. biopsych. 2012.10.030)
Psyfar | juni 2013 | nummer 2 5