interessanter om naar te kijken. Naar hun patronen, hun
schermutselingen, hun totale overgave aan een modderbad
en waterballet. De indringend bruine ogen onder gigantische
wimpers, de slurf die het kleinste sprietje gras kan oprapen. De
zachte verende stap.
Botswana
De gezamenlijke herinnering die Peter en ik nog altijd graag
ophalen, was die tijdens een safari in Botswana. We kampeerden
met Drifters Overland tours in Savuti. Het was volle maan en
wij besloten de tent aan de rand van het camp te zetten. Ik werd
wakker van een geraas. Storm? Beschenen door het licht van de
maan zagen we een grijs gevaarte naderen. Geruisloos. Ik schoot
overeind. ‘Pak je camera,’ siste ik tegen Peter. Die keek terecht wel
lekker uit. Dichter- en dichterbij kwam hij. Stopte voor de tent. Nog
een stap. Ik weet nu hoe het voelt als het koude zweet je uitbreekt.
Ik weet nog dat ik dacht: in al die safarigidsen staat niet wanneer
je mag gaan gillen als je bijna doodgaat. Of je wel mag gillen. Ach,
m’n moeder; haar dochter verpletterd onder een olifantenpoot.
Ik durfde geen adem meer te halen. De poot ging omhoog… De
olifant greep een tak boven onze tent, draaide zich toen rustig
om en verdween in de nacht. ‘Did you see that?’ vroegen we de
volgende ochtend aan gids Devlin. ‘Why didn’t you help us?’ Rustig
vertelde hij dat er wel dertig olifanten door het camp liepen. Wat
had hij moeten doen?
Jaren later kwamen we weer in Savuti. De campplaats kost
inmiddels evenveel als een forse hotelovernachting. We waren in
een auto met tent op het dak van Bushlore. Peter had de tenten
al uitgeklapt en was bezig met de voorbereiding van ons maal. Ik
zat – hèhè, even een momentje voor mezelf – te lezen. Plotseling
hoorde ik hem zeggen: ‘Mar, rechts van je, daar is je vriend.’ Op
nog geen twee meter afstand liep een olifant zonder me een blik
waardig te keuren voorbij, naar onze braaiplek. ‘Je camera,’ siste
ik maar weer eens. Terwijl de olifant de boom op onze campplaats
behandelde, sloop Peter er met camera naartoe. Om vervolgens
verbijsterd terug te komen. Hij zag eruit als een gevlekte hyena.
Jumbo had hem een volle laag zand vermengd met snot gegeven.
Het signaal was duidelijk: jullie hebben wel betaald, maar die
boom, die is voor mij.
Magotho Camp in de Khwai Community is voor mij het paradijs.
We stonden er in de bloedhete eerste week van december 2016.
Niemand in de buurt, alleen wild. We reden hele dagen langs het
riviertje, een van de laatste plekken waar nog water was. Grote
kuddes olifanten kwamen er hun dorst lessen (evenals buffels en
leeuwen, maar dat doet er nu even niet toe). Toen we terugkwamen
in ons camp stond er een groep aan de overkant. ‘O, wat zou het
mooi zijn als ze nu zouden oversteken en door ons camp lopen,’
zuchtte ik. De wens de lucht insturen is de wens vervuld zien.
Daar kwamen ze. ‘Pak je camera,’ siste ik weer. U begrijpt, het is
een gewoonte geworden. Zelf stond ik het meest dichtbij. In een
bevroren houding, want zo dichtbij en vanaf de grond waren ze
toch wel erg groot. Ik had mijn videocamera in de aanslag, dit werd
een filmpje National Geographic waardig. Voorop liep de matriarch.
Ze flapperde met haar oren, haar slurf onderzoekend mijn kant op.
Haar ogen zeiden: ik laat je, maar blijf daar. Jonge olifantjes vonden
die tweebener enger, en deden een verlegen schijnaanval. Dapper
weerstond ik een toch knagend gevoel van paniek. Na vijf minuten
waren ze weg. ‘Heb je het, heb je mij?’ schreeuwde ik tegen Peter.
Hij had het, maar niet mij op de voorgrond. »