Krijger Oloboni
Gids en chief Sankale laat zien hoe je kamferbladen kunt gebruiken
gewone bezigheden waar niet per se een prestatie achter zit en
om die met volle aandacht te doen. Dat is voor hem de essentie en
niet het stellen van grote doelen. Zijn levensvisie doet mij denken
aan de Griekse filosoof Epicurus die een rustig en gelukkig leven als
hoogste doel zag, het doorbrengen van tijd met goede vrienden.
Sober. Zonder poeha.
Aan het eind van de dag komen we aan bij een grot, waar de Masai-
krijgers al eerder hebben gebivakkeerd. Wie wil, kan vannacht in de
grot slapen. De andere optie is een tentje.
We kiezen voor het avontuur en dus voor de grot. Daar vertelt
Sankale over de glorietijd van de Masai als krijgers. Over hoe
ze ultieme vrijheid genoten. Hoe ze hun hoofd insmeerden met
rood pigment van een plant om hun haar sneller te laten groeien
en indruk te maken op Masai meisjes. Over de oudere, die hen
de geheimen van de natuur bijbracht. Over hoe ze een leeuw
omcirkelden en met hun speer doodden. Niet om het vlees,
maar om zich met zijn manen en staart te tooien voor de Eunoto
eindceremonie waarna ze als volwassen man verder door het
leven gaan. Nog steeds bouwen vrouwen voor deze ceremonie
een tijdelijk dorp. En nog steeds drinkt iedereen tijdens het zeven
dagen lange feest bloed uit kalebassen, vermengd met melk,
en honingbier tot ze niet meer kunnen. Mannen en vrouwen,
fraai uitgedost, dansen en zingen rondom vuren; ossen worden
geslacht en nóg meer bloed wordt gedronken. Tenslotte wordt het
lange haar van de krijgers afgeschoren. Vanaf dat moment zijn ze
volwassen.
Die nacht slapen we onder het zwart geblakerde afdak van de open
grot in de geur van rook en kamfer. Het is droog en warm. Een paar
uur later hoor ik Sankale opstaan. ‘Voor een natuurgebed, om de
natuur te bedanken voor onder meer de zuurstof, het water en het
voedsel,’ zo legt hij me de volgende morgen uit.
In de ochtendschemer steekt krijger Oloboni in zijn rood geruite
shuka fel af tegen het donkergroen van de bush. Zijn zacht
rinkelende halssieraden heeft hij zojuist over zijn blote bast
gehangen. Met een bundeltje kamferbladeren als pannenlap pakt
hij een hete pan met thee van het vuur. De thee is getrokken van
de schors van sandelhout. ‘Sandelhout scherpt ons reukvermogen,’
zegt hij, terwijl hij zijn lange haar uit zijn ogen schudt. ‘Om
bijvoorbeeld de luipaarden en cheeta’s die hier rondsluipen te
kunnen ruiken.’
De enige mensen die we tijdens onze expeditie tegenkomen zijn
enkele Masai. Onze gidsen blijven slechts even met ze praten, maar
in hun dagelijkse leven wisselen ze tijdens dit soort ontmoetingen
uitvoerig informatie uit. Dan zitten ze op hun hurken of staan met
een voet in een knieholte als een reiger tegenover elkaar. ‘Waar
kom je vandaan? Hoe is de situatie daar? Nog olifanten? Ook
nog cheeta’s en luipaarden gezien? Ja, maar alleen verse sporen.’
Nieuws reist te voet bij de Masai.
Geld in de bush
Ruim voordat het donker wordt, komen we aan bij een manyatta,
een erf met een hut, omheind met takkenbossen om het wild te
weren. Koeien grazen op de weide. Aan de verschillende gekartelde
oormerken en brandmerken op de flanken te zien behoort de
kudde tot verschillende families. Binnen de omheining is de kraal
met geiten, die ’s ochtends vroeg los worden gelaten onder de »