History, Wonder Tales, Fairy Tales, Myths and Legends Geschiedenis van de Familie Adriaens | Page 52

Deze rechtspraken waren over het algemeen onpartijdiger en minder willekeurig dan de schepenbanken van ten lande. De persoon die wenste ingeschreven te worden als buitenpoorter begaf zich persoonlijk ten stadhuize en verscheen er voor de stadsklerk en twee getuigen (meestal 2 schepenen). Hij gaf zijn voornaam en familinaam op, de plaats waar hij woonde en de voornaam van zijn vader. Na de inschrijving diende de kandidaat de "eedt van getrauwicheit" af te leggen en de bepaalde som te bepalen. (zes groten of 8 schellingen). De aanvrager diende ook een domiciliant aan te duiden alwaar de overheid hem kon bereiken of laten verwittigen. Men mag aannemen dat degenen die zich lieten ischrijven tot een hogere of middenklasse behoorden. De lijsten van de buitenpoorters van Geraardsbergen zijn gepubliceerd in het Land van Aalst. In de buitenpoortersboeken van Aalst staan ook heel wat Okegemnaars ingeschreven, maar onze mensen verkozen het poorterschap van Geraardsbergen boven dat van Aalst omwille van de betere voorwaarden. - Men kon ook aan de koning een verzoek richten om vrijstelling te bekomen van "haefdelicheyt". Mits betaling van een overeengekomen bedrag, werd men in sommige gevallen ontheven van bedoelde verplichting. Voor Okegem staat volgend geval aangegeven: 1536: Laurent Beeckman, afkomstig uit Okegem, woonde met zijn gezin te Ninove, waar hij het pachthof van de St. Corneliusabdij betrok en uitbaatte. Hoewel hij het inzicht had zijn levensdagen te Okegem te eindigen, zetten de onzekerheid van de toekomst en het vooruitzicht dat vrouw en kinderen de helft van zijn nagelaten goederen zouden dienen afgestaan wanneer dit overlijden niet te Okegem plaats vond, hem aan vrijstellingsbrieven aan te vragen. Deze werden afgeleverd op 13 februari 1635 mits betaling van 18 pond vlaams. (Arch. Départ. Nord - Rijsel B1617 blz. 130 vo). - De vrijkoping is in de 17e-18e eeuw de vrijstellingsbrieven van de koning komen te vervangen. Dit middel werd toegepast door bepaalde heren die de heerlijkheid van een van 's graven propre in leenpand of door aankoop hadden verworven. Ze verkeerden in de mening dat de aanwerving van de heerlijkheid van hun dorp meteen de bestendiging van schijnbaar verouderde rechten meebracht. Zelfs op het einde van de 18e eeuw is het begrip van "'s graven propre" nog niet uitgewist. De leenverheffing die op 25 januari 1792 in naam van de minderjarige heer van Okegem, Jan Baptist Ferdinand de Coninck wordt voorgelegd, bevat nog steeds de opsomming van deze heerlijke rechten: "Beste hoofden ende het recht van 's graven propre op uyttreckende inboorlingen buyten den lande van Aelst". (Noot: R.A.G. Land van Aalst -leenboek nr. 1332 p. 34) De haafdeligheid die voor velen als zwaarwegend in het verschiet stond en hen afschrikte, was bedoeld als een rem om de ontvolking van deze bepaalde dorpen te voorkomen. 's Graven propre waren onbelangrijke dorpen (buiten Lede) waarin voor de heer het bevolkingsaantal primeerde op de sociale of rechterlijke stand van de inwoners. Dit diende ten allen prijze gehandhaafd. We begrijpen best waarom! Voor de bewoners van 's gravenpropre die hun dorp verlieten was de lichamelijke band van horigheid wel opgegeven, doch bleven aan de haafdeligheid onderworpen. Dit vooruitzicht moest deze horigen aanzetten op hun dorp te blijven wonen. Het merendeel van 's gravenpropre-dorpen werden in de eerste helft van de 17e eeuw als heerlijkheid in pand gegeven. In 1638 nam de toenmalige vrouwe van Idevoorde, Claudia van Haussy, de "prochie" Okegem in leenpacht zodat beide heerlijkheden onder eenzelfde "heer of vrouwe" kwam. Voor 1638 wees de hoofdbaljuw van het Land van Aalst de baljuw en schepenen aan. Vanaf 1638 fungeert er nog één schepenbank voor beide heerlijkheden en bestond uit een burgemeester en 6 schepenen. Vanaf 1638 worden de 52