History, Wonder Tales, Fairy Tales, Myths and Legends Geschiedenis van de Familie Adriaens | Page 356
CYPRIANUS CORNELIUS GRAPHEUS DE SCHRIJVER …
Cornelis Grapheus, in het Vlaams: Schrijver, secretaris van de stad Antwerpen, een vriend van Erasmus, was een
uitstekend man. Hij had veel gereisd en veel geleerd, en ofschoon met een van de voor-naamste betrekkingen bekleed
in de keizer-lijke stad waarin hij woonde, offerde hij veel tijd aan lezen op. Het geschrift van Jan van Goch over de
vrijheid van de Christelijke godsdienst bekoorde hem, en dewijl hij ook anderen het genot wenste te verschaffen dat
hij zelf had gesmaakt, vertaalde hij het in het Vlaams, met een voorbericht, waarin hij zonder kwade bedoeling
diegenen berispte, welke de Christenen een nutteloos juk oplegden; “elk verstandig mens zei er hetzelfde van”. Toen
Grapheus bemerkte dat deze woorden met toe-juiching ontvangen werden, dacht hij niet dat hij door ze te uiten een
blijk van moed had gegeven.
Doch de beide inquisiteurs voor wie hij een schitterende buit uitmaakte, riepen dat het een misdaad was, over een juk
te durven spreken, sprongen op hun prooi toe en grepen Grapheus in zijn huis, in tegenwoordigheid van zijn vrouw en
zijn verschrikte kinderen. De gehele stad was als verplet: hoe, een van de eerste overheids-personen van de stad, een
geacht man, die Italië heeft bereisd, die de schilder-kunst, de muziek, de dichtkunst beoefent, zulk een man zou een
ketter zijn….
Toen eenmaal het slachtoffer in de
gevangenis was, lazen de inquisiteurs het
aangevallen geschrift, plozen het regel voor
regel uit en stelden een verschrikkelijke
acte van beschuldiging op. Grapheus, een
geleerde, een overheidspersoon, kunstenaar,
geletterd man, was het meest verwonderd
van allen. Hij had gemeend een eenvoudig
letterkundig opstel te schrijven, en
verbaasde zich voor een Godgeleerde te
worden gehouden; dit was in zijn ogen een
eer die hem niet toekwam en die hij
geenszins begeerde. Hij zei, evenals
Erasmus: "Geen martelaar!" Aan zijn
geliefd gezin te worden wedergegeven,
welks enige steun hij was, dat was zijn
begeerte. Hij trachtte zich behoorlijk te
verontschuldigen. "Als ik van een juk
gesproken heb," zei hij, "was dit niet in een
geest van twistgierigheid; ik vraag
verschoning voor mijn vermetelheid en ben
bereid mijn dwalingen te herroepen." Maar
de pauselijke partij was onvermurwbaar en
wierp hem in een donker hok.
De beide inquisiteurs, die Erasmus niet
durfden aantasten, wensten zijnen vriend te
treffen en door zijn voorbeeld de
letterkundige schrik aan te jagen. Zij lieten
op het hoofdplein van Brussel een
verhevenheid oprichten; een grote menigte
volks omsingelde haar, en de secretaris van
Antwerpen verscheen er op. Hij was er
alleen op bedacht zijn rustig leven terug te krijgen, opnieuw op zijn bureau te zijn en aan de familie-dis aan te zitten,
en om dat te verkrijgen was hij tot alles bereid. Op bevel van de inquisiteurs was hij terstond gereed de artikelen van
zijn voorbericht te herroepen en wierp het zelfs in 't vuur; het had hem zoveel leed berokkend. Grapheus was geen
Lutheraan, hij was slechts een Erasmiaan, en nog meer zou hij gedaan hebben om zijn vrijheid te herkrijgen. Hij
meende haar verkregen te hebben, doch de rechters, wier toegeeflijkheid hij had ingeroepen, veroordeelden hem tot
verbeurte zijner goederen, tot ontslag uit alle ambten en tot levenslange gevangenisstraf.
Ziedaar wat men beloopt, wanneer men in een land waar inquisiteurs zijn over een juk durft spreken.
356