History, Wonder Tales, Fairy Tales, Myths and Legends Geschiedenis van de Familie Adriaens | Page 24
Robert Van Snick, Maurice Vijverman en Joris Verbeken hebben de campagnes nog meegemaakt, al trokken er na
de Tweede Wereldoorlog steeds minder arbeiders de grens over. Aansluitend zijn er verschillende activiteiten zoals
een gezellig samenzijn met streekbieren en gerechten, filmvoorstellingen van de 'Godverdommes', een expo over
seizoenarbeid en emigratie en nog veel meer", besluit Minnaert.
Ulrich HERREMANS,
Als achtergrondinformatie is ook volgende tekst zeer interessant :
Uittreksel uit :
Loonarbeid tijdens de overgang van traditionele naar moderne landbouw.
Een sociaal-economische studie van de landarbeiders in Oost- en West-Vlaanderen tijdens de eerste helft van de 20e
eeuw. - MARTINA DE MOOR - Universiteit van Gent
… De hoogte van de lonen voor seizoenarbeiders in Frankrijk, heeft ongetwijfeld ook voor een pull gezorgd. In
Rollegem is er volgens de resultaten van de Enquête sur le travail agricole uitwijking naar Frankrijk, waar 150 tot
175 fr. in de industrie te verdienen viel. Voor de comice Bottelare werd genoteerd dat de werklieden in die regio naar
Frankrijk trokken omdat “Fransche boeren …1350 fr. voor drie maanden met kost en inwoon” betaalden, terwijl in de
gemeenten van de comice zelf mannen en vrouwen respectievelijk slechts 100 tot 125 fr. en 45 tot 60 fr. per maand
inclusief “mondbehoeften en inwoon” ontvingen.
Over het algemeen werden de lonen van de seizoenarbeiders in Frankrijk berekend per prestatie. Dit verklaart de hoge
verloning maar tevens het uitputtende karakter van de arbeid. De dag duurde immers vaak van 3 uur ‘s morgens tot
8.30 of 9.00u ‘s avonds, gedurende de 8 tot 15 dagen tijdens de oogstperiode. De betaling per prestatie bood in
Frankrijk bovendien het voordeel dat de oogst sneller ging omdat er minder bieten per hectare geplant waren. Het
rooien en laden van de bieten leverde 75 à 90 fr. per ha op. Het binnenhalen van het graan kon volgens de gegevens
van E. Ronse in 1913 30 à 35 fr. per ha opleveren voor een opstaande oogst, 40 à 60 fr.voor een halfopstaande oogst
en 60 à 90 fr. voor een totaal platgeslagen oogst. De staat van het graan bepaalde tevens het aantal arbeiders nodig
per hectare; indien het helemaal platgeslagen was, konden er geen pikmachines ingezet worden. Het rooien en rapen
van de aardappels werd 70 à 80 fr. per ha betaald. De lonen van de dagloners varieerden naargelang van de streek van
2,25 fr. tot 3,75 fr. voor lichte arbeid; van 3 fr. tot 4,25 fr. voor zware arbeid, wat neerkwam op ongeveer het
drievoudige van de lonen in West-Vlaanderen. Het totale bedrag dat een seizoenarbeider naar huis bracht, varieerde
en was afhankelijk van het bedrag dat ter plaatse reeds geconsumeerd werd. E. Ronse geeft voor 1913 een bedrag
tussen 800 en 1.000 fr. per jaar op.
In de enquête werd ook een aantal keren gewezen op de voordelige wisselkoers die de seizoenarbeiders een
bijkomend voordeel opleverde in vergelijking met werkenin eigen streek. De sterke inkomensverschillen worden
bevestigd door een vergelijking van de inkomens van de landbouwers, landarbeiders en industriearbeiders op
nationaal niveau door J. Blomme. Vanaf 1895 tot 1929 stelt Blomme een constante daling vast van het
landarbeidersinkomen ten opzichte van dat van de landbouwers (zie tabel 4). Na een fikse daling tussen 1929 en 1934
neemt het landarbeidersinkomen vanaf 1934 weerom toe. Ten opzichte van het inkomen van de industriearbeider zien
we een gelijkschakeling in 1921, waarna het echter weer daalde tot slechts 3/4 ervan (kolom F). Het inkomen van
delandarbeider stijgt echter op geen enkel moment uit boven dat van de tweeandere categorieën.
Wanneer we de verschillen tussen het jaarlijks inkomen van landbouwers, van loonarbeiders in de landbouw en van
loonarbeiders in de industrie onderzoeken, stellen we een duidelijke discrepantie vast tussen het inkomenvan de
loonarbeider in de landbouw ten opzichte van beide andere groepen (zie tabel 4). In absolute cijfers zien we een
afname van de inkomens tussen 1880 voor alle landarbeiders maar een toename voor de industriearbeiders.De
landbouwcrisis speelde de landarbeiders en vooral de landbouwers parten. Van de eerste landbouwcrisis ondervonden
de industriearbeiders geen inkomensverlies, terwijl de algemene economische recessie van de jaren dertig het
landbouwersinkomen deed afnemen met 2/5 terwijl het inkomen van de industriearbeiders met minder dan 1/5 afnam
(periode 1929-1934).
Na 1895 en tot 1929 volgde voor alle groepen een sterke absolute inkomensverhoging. Deze toename bleek voor de
industrie-arbeiders het kleinste te zijn, namelijk een toename met een factor 11. Voor de landbouwers bedroeg dit
factor 19. Voor de loonarbeiders situeerde deze toename zich tussen die van de industriearbeiders en de landbouwers.
24