Geheugen van Prisma Groeten uit Assisië 1904 - 2004 | Page 2
1904 - 1916 1916 - 1968
R.K. Gesticht voor Idioten Internaat voor R.K. mannelijke zwakzinnigen
1904-1968
verplegen, verzorgen, opvoeden
Broeder Fidelus, werkzaam in de schilkamer, over de ontstaansperiode van Assisië: “Op dinsdag 12 januari 1904 vertrokken we met 20 patiënten en 5 broeders vanuit Huize Padua in Boekel naar Udenhout. Op een wagen met drie paarden bespannen, zaten we als haringen in een ton. Onderweg hadden we heel wat belangstelling. Via Erp en Veghel kwamen we in Den Bosch aan, waar de paarden door een vers span werden vervangen. De laatste kilometers gingen vlug, maar toen we bij de laan kwamen, hadden we pech. Omdat het dooide was de laan één modderpoel geworden, waar de wielen van de kar tot de assen inzakten. Het duurde nog een half uur voor we bij het hoofdgebouw waren en we hadden er al 7 uren opzitten.” Ik ben Frans van As. Een broeder vond mij in 1904 bij het Vincentius paviljoen. Ik was nog maar drie weken oud. Broeder-overste Laurentius noemde mij Frans van As, naar de beschermheilige van de Broeders. Ik mocht blijven. Mijn moeder kwam mij nooit meer ophalen. Ze hebben aan mij gevraagd om mijn levensverhaal te vertellen. Dat doe ik graag. Ik heb veel te vertellen, omdat ik oud ben en achterom kan kijken. Soms schrijf ik stukjes uit mijn dagboek over voor dit verhaal. Ik ben gelukkig veel vergeten. Ik hoop dat ik je kan laten voelen hoe het was om op Assisië te wonen. Van het begin van mijn leven weet ik alleen iets uit verhalen, want de broeders schreven niet zoveel op als nu gebeurt. De broeders hadden geen tijd om te schrijven. En de meeste broeders konden dat niet goed. Veel tijd om te praten was er ook niet. Er waren te veel kinderen om voor te zorgen. Ik was een rustig en gemakkelijk kind. De eerste jaren lag ik meestal in bed. Ik leerde lopen toen ik vier jaar was. In het begin sliep ik met 12 anderen op een zaaltje in het Vincentius-paviljoen. De broeders sliepen naast de zaal. Af en toe keek er een door het raampje in de muur. De nachten duurden verschrikkelijk lang. ‘s Morgens stonk het op de slaapzaal, want veel jongens plasten en poepten in bed. Overdag zagen we er netjes uit. We hadden allemaal ongeveer dezelfde kleren aan. Die werden hier door patiënten en broeders zelf gemaakt. Ik ging best vaak in bad: ‘s zomers één keer per week en ‘s winters één keer in de 14 dagen. 1904 - 1929 De opbouwfase ‘Wat gij voor de Minsten der Mijnen hebt gedaan, hebt gij voor mij gedaan’ In het begin van de vorige eeuw ziet men zwakzinnigen als mensen die tegen zichzelf en de maatschappij beschermd moeten worden. Geld voor zorg is er nauwelijks. De familie betaalt een plaats