De Gracieuse 4 November 1866 | Page 8

194 DE GRACIEUSE. [4 November 1866. 4e Jaargang.]

vormt. Aan de bloem met vier bladeren daarentegen, telt elk blad: 6 dubb. kn.,

11 pic. elk door 1 dubb. kn. gescheiden, 6 dubb. kn., en wordt volgens de afb.

met gefestonneerde lussen van fijn garen gevuld, waarvan wij de uitvoering bij de genaaide kant, afb. No. 44 op bladz. 138 van dezen jaargang beschreven hebben. Om den middelsten kring van deze bloemen te vormen, wordt de verbindingsdraad van het frivolitéblad eenige keeren omwonden en daarna overwerkt. De verbinding

van de figuren (rozet en bloemen) geschiedt hetzij door te zamen knoopen of door aan genoemde plaats een langen picot te werken en de volgende figuur daaraan te verbinden. voor den gehaakten rand die zich aan beide zijden van de frivolitéfiuren bevindt en uit

6 toeren bestaat, is de afbeelding voldoende.

Gebreide fanchon voor bejaarde

dames.

Afbeelding No. 57. 1¼ lood roode, even zooveel

zwarte florawol; dikke stalen breinaalden.

Voor bejaarde dames is het voor ons liggende mo-del bijzonder aan te beve-len, daar het tot beveili-

ging voor de winterkoude onder den hoed gedragen kan worden. Even zoo eenvoudig als bovenge-noemde grondstof, is ook

de vervaardiging van deze fanchon, die van roode en zwarte florawol, beide te zamen een draad vormende, in heen- en teruggaande toeren ge-

heel rechte gebreid wordt. De fanchon (hoofdgedeelte en banden) wordt in verband gewerkt, men begint met den eenen band, zet hiervoor 35 steken op, en breit op reeds vermelde wijze en niet al te stijf 114 toeren; bij het begin van elken toer wordt de 1ste steek afgehaald. Aan dit onderste ge-

deelte (band) van de fanchon sluit zich het middelste breedere gedeelte

aan. Dit laatste telt 110 toeren en elke toer 70

steken. Men breit dus in den 115den toer afwisselend 1 steek recht en 1 steek meerderen.

Na verloop van de 110 toeren wordt het breiwerk weder op het oorspronkelijke getal steken terugge-

bracht, daar men in den 225sten toer telkens 2 steken

te zamen breit, en den twee-

den band geheel als den eerst beschrevene werkt. Men haalt daarna beide banden van onde-ren in en voorziet ze aldaar elk van een kwast 7 d. lang

van florawol vervaardigd.

Damesschoenen.

Afbeelding No. 58―62.

Laarsjes van stof of leder zijn nog altijd voor de wandeling bestemd, terwijl

de mode daarentegen in huis en in den salon de voetjes in sierlijke schoenen

kleedt van verlakt leder, marokijn, gekleurd fluweel, taf of satijn, met hooge

hakken die, herinnerende aan den rococotijd, verguld of wel rood of blauw ge-

kleurd zijn. Met de afbeeldingen No. 58 tot 62 geven wij onzen lezeressen eenige

modellen van de schoeisels die in dit seizoen gedragen worden.

Afbeelding No. 58. Schoen van berlijnsch blauw fluweel. Het voorblad van

den schoen is versierd met drie patten van zwart fluweel met kleine zwarte kra-

len geborduurd en in de rondte met een smal kantje omgeven; de buitenrand met twee kanten met de rechte randen tegen elkaar gekeerd, en met groote zwarte

kralen versierd.

Afbeelding No. 59. Schoen van bruin sa-

tijn, om den buiten-

rand met een

reep zwart

fluweel en

kleine

zwarte

kralen

ver-

sierd.

Groote

zwarte kralen vormen volgens de afbeelding een doorloopend patroon. De schoen is van voren in het midden met een rozet van zwart fluweelen lint, zwarte kralen en kralen grelots ge-

garneerd.

Afbeelding No. 60. Schoen van violetkleurig fluweel met een

garnituur van hermelijn en witte kralen grelots.

Afbeelding No. 61. Schoen van zwart satijn, om den bui-

tenrand en op den voorschoen gegarneerd met zwart en wit geweven zijden galon, dat van voren in het midden van den

schoen afzonderlijke lussen en een gepunt figuur vormt.

Afbeelding No. 62. Schoen van verlakt leder, met guipure

entre-deux gegar-

neerd, waaronder

zwart fluweelen lint is gelegd dat van voren in het midden een strik met een gesp

vormt.

Deze soort van schoe-

nen, in Frankrijk ver-

vaardigd, zijn ook hier te lande in de groote magazijnen te verkrij-

gen.

Gehaakte kant.

Afb. No. 55.

Vooral van grof garen uitgevoerd, maakt deze kant een zeer fraai effect en is uitmuntend ter garneering van spreien en iets dergelijks geschikt. Men haakt het onderste gedeelte van de kant, uit afzonderlijke bladeren en takken bloemen be-

staande het eerste en wel in heen- en terug-gaande toeren. Met een blad beginnende,

werkt men als volgt:

Blad. Op een opzetsel van 30 kett. haakt men, de 5 laatste opzetsteken overslaande

1 v. st., dan 2 kett., 1 v. st., 2 kett., 1

st., 3 dubb. st., 2 st. elk door 2 kett. van

elkander gescheiden en met den kett. gedu-rig het gelijke getal steken overslaande, eindelijk 2 kett., 1 v. st. in den eersten op-

zetsteek. Om deze ader van het blad haakt men heen en teruggaande, in elke opening uit 2 kett. ge-

vormd 5 st., in de ope-

ning die zich in de spits van het blad bevindt uit 5

kett. bestaande daarentegen 7 st., in de kett. die tusschen de st. en de v. st.

liggen in elk 1 v. st. Het blad is hiermede voltooid met dit blad in verband

werkt men den volgenden

Bloemen tak. 18 kett., waarvan de 8 eerste voor de verbinding van het

blad met den tak bestemd zijn, * in op 5 na den laatsten van deze kett. haakt

men 1 v. st., in de daardoor ontstane opening: 5 elk door 5 kett. gescheiden

v. st., dan 2 h. v. st. in de

2 laatste kett. die zich voor

de reeds ontstane bloem be-

vinden, zoodat deze nu den kleinen steel van de bloem

vormen, 13 kett., van * af nog driemaal herhalen,

dan 6 kett. als hoofdsteel. Daarna volgt de onderste

bloem die op gelijke wijze wordt uitgevoerd. Op de kett. die telkens 2 bloemen van elkander scheiden en den hoofsteel vor-men, werkt men telkens 1 h. v. st., doch na elke 6 h. v.

st. vervaardigt men gedurig een bloem, die met 7 kett., begonnen wordt, waarvan de 2 eerste gedurig als steel voor de bloem gerekend worden; tevens verbindt men elke bloem met 1 h. v. st. aan het blad

op de plaats volgens de af-

beelding aangewezen. Na voltooiing van den tak bloemen gaat men met 8 kett. tot het volgende blad over en herhaalt dan regelmatig het blad en den bloe-

mentak tot dat men de gewenschte lengte voor de kant heeft verkregen, doch bij de uit-

voering van de volgende bladeren worden zij aan de bestemde plaats door 1 h. v. st. met

de bloemen verbonden zooals door de afb. is voorgesteld. Op de kett. die elk blad met

den bloementak verbinden, haakt men den bovenrand van de kant.

1ste toer van den rand. Afwisselend 1 v. st., 9 kett., waarmede men telkens 4 ste-

ken overslaat.

2de toer. In elken steek van den vorigen toer 1 v. st., alleen in den middelsten steek

van elken kett. boog

2 v. st. door 1 kett.

gescheiden.

3de toer. In den bovensten middelsten

steek van elke punt 1 v. st., gedurig 4 kett.

er tusschen.

4de toer. Af-

wisselend 1 v. st., 3 kett.,

met den laat-sten telkens 1

steek overslaan. ― 5de toer. * In den eersten kett. boog 2 v. st. door 6 kett. gescheiden,

3 kett., den volgenden kett. boog overslaande. Van * af herhalen.

Tusschenzetsel van frivolité en haakwerk.

Afbeelding No. 56.

Daar wij de uitvoering van het frivolitéwerk op bladz. 183 van het

vorige nummer reeds verklaard hebben, zoo kan het voorgestelde tus-

schenzetsel gemakkelijk volgens de duidelijke afb. vervaardigd worden.

Wij merken slechts aan, dat elk van de zes bladeren die eene

rozet vormen uit 4 dubb. kn., 7 pic. elk door 2 dubb. kn. ge-

scheiden en 4 dubb. kn. bestaan (de eerste en laatste pic. van elke 2 bladeren wordt op de reeds bekende wijze verbonden), en dat het midden van de rozet een inge-werkt radje, een zoo-genaamd spinnetje

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 52.

No. 47―54. Herfst- en winterhoeden.

No. 53.

No. 55. Gehaakte kant.

No. 50.

No. 49.

No. 51.

No. 54.

No. 57. Gebreide fanchon voor

bejaarde dames.

No. 58.

No. 59.

No. 60.

No. 61.

No. 62.

No. 58―62. Damesschoenen.

No. 56. Tusschenzetsel van frivolité en haakwerk.