steken van den eersten tunischen toer op, zoodat de stekenlussen van den opzettoer
aan den verkeerden kant komen. Men moet bij dezen tweede helft gedurig aan het
einde van den toer minderen en daarbij inachtnemen, dat de schuine kant los en
rekbaar blijve. Den afgeronden buitenrand van den schoot omgeeft men met een gelij-
ken rand als de buitenrand van de pelerine, legt aan den bovenrand van den nu vol-tooiden schoot twee naar elkander gekeerd liggende plooien (zie de afb.) en naait
hem aan de verkeerde zijde van de ceintuur in de lengte in het midden aan. Daarna zet men de ceintuur zoowel van voren als van achteren op de pelerine en voltooit
deze door de knoopen waarvan men er 2 van achteren in het midden van de cein-tuur, 6 aan het linker voorstuk opzet. Om de pelerine van voren te kunnen dicht
maken haalt men de knoopen door den stokjestoer van het rechter voorstuk.
Dames vest.
Afb. No. 14. 8 lood witte, 1½ lood roode 8 draads zephir wol, ¾ lood zwarte, en
witte guimpwol.
Ofschoon wij reeds eenigen tijd gelegden een zoodanig vest gegeven hebben, zoo voelden wij ons toch genoopt, zoowel
om den meer gekleeden vorm als om de smaakvolle uit-voering ook aan dit een plaatsje in te ruimen. Men begint
het werk van onderen aan de punt van den rug, daar men
met de roode wol 3 steken opzet en hierop den 1sten pa-
troontoer werkt (1 patr.toer noemen wij de 2 toeren). In
de beide volg. toeren wordt aan het begin en einde 1 st.
gemeerderd daar men zoowel in den kett. tusschen den eersten als in dien tusschen de beide laatste steken van dezen toer 1 steek op nieuw opneemt. In den 4den toer wordt, nadat de 4 eerste steken opgenomen zijn (er wordt hier weder in den 1sten kett. 1 steek gemeerderd, de op de naald gebleven steek van den vorigen toer rekent men gedurig als den 1sten steek van den volg. toer) den witten draad aangelegd; met dezen neemt met 8 steken
op namel. den middelsten op den middelsten steek van den
vorigen toer, de beide andere in de kett. die zich aan beide
zijden van den middelsten steek bevinden. Dan laat men
den witten draad hangen, neemt een nieuwen rooden
draad en voltooit hiermede den toer, aan het einde insge-
lijks 1 steek meerderende. In den volg. teruggaanden toer wordt, nadat men 3 roode steken heeft afgewerkt de 4de
steek met den witten draad doorgehaald; dan gaat men voort, de volg. witte steken met den witten, de roode
met den rooden draad af te werken. Hiermede is de roode
rand aan beide zijden van den grond afgedeeld; deze ver-
eischt slechts 4 roode steken aan elke zijde van het werk,
van hier af geschiedt het meerderen voor den rug aan beide zijden van den witten grond, daar men in den eer-
sten en laatsten steek van elken toer 1 steek opneemt. Op dezelfde wijze als den 1sten met roode en witte wol
gewerkten toer haakt men nu ― gedurig de 3 draden afwisselend ― den 2den tot aan den 39sten toer, waarvan de laatste 77 steken tellen moet. Bij den 40sten en 41sten toer van den grond werkt men na den 31sten witten
steek (in den 41sten toer na den 32sten steek) met een op nieuw aan te leggen rooden draad 15 steken voor den rand aan den hals. In den 42sten toer begint men de geer op den schouder van het rechter voorstuk; nadat men 4 roode, 31 witte en nog-maals 4 roode steken heeft opgenomen (de laatste steek moet
1 steek naar binnen, dat wil zeggen: de 1ste roode steek
moet op den laatsten witten steek van den vorigen
toer van den grond komen), zoo laat men de overige
steken voor den hals en het linker voorstuk staan; werkt teruggaande 6 steken af, 4 met roode, 2 met de witte wol; begint dan den volg. toer, door
4 roode steken op te nemen, zoodat deze weder 1 steek naar binnen komt, en werkt 9 steken af,
nam. 5 van de op de naald gebleven steken er bij ne-
mende; voorts neemt men
8 steken op (wederom 1
roode steek naar binnen) en werkt 14 steken af, dus 6 van de op de
naald gebleven steken er bij ne-
mende, op deze wijze gaat men
voort, er gedurig nieuwe toe-
ren tusschen voegende, totdat alle op de naald gebleven ste-ken gebruikt zijn; zooals blijkt worden van deze steken in el-
ken toer 1 steek geno-men; ook moeten de 4 roode steken van den rand aan den hals na
driemaal naar de
buitenzijde ver-
sprongen te zijn weder 6 toeren
recht op elkander
komen. Is de schou-
dergeer in tegen-
overgestelde richting gereed (zij telt in haar geheel 12 toeren), zoo
voltooit men met 40 toeren het voorstuk. In de beide laatste toeren van de schoudergeer begint het naar buiten sprin-gen van de 4 roode steken van
den rand aan den hals, zoo-
dat de witte grond telkens
door 1 steek verbreed wordt; in den daarop
volg. 1sten toer van het voorstuk
komen deze 4 steken ins-
gelijks 1 steek meer vooruit; men maakt hieraan
een afzonderlijk opzetsel van 6 steken, zoodat in den 2den toer van het voorstuk ― daar men
nogmaals 1 rooden steek naar binnen, doch geen naar buiten verspringt ― 9 roode steken zijn verkregen. Deze 9 steken vermindert men in
den volg. toer op 8, in den daaropvolgenden toer op 4 roode steken. In den 3den toer van het voor-
stuk begint de mindering aan den buitenkant van den
witten grond, daar men hiervoor de 2 laatste witte
steken met den rooden draad te zamen afwerkt; deze
mindering herhaalt zich om den anderen toer. Van den
16den toer af geschiedt het minderen ook op dezelfde wijze in het midden van het voorstuk. Na voltooiing van den 32sten toer haakt men voor de ceintuur in verbinding hieraan met de
roode wol een opzetsel van 34 steken, werkt nu in den volg-,
alsook in de daaropvolgende toeren telkens 38 in plaats van
tot dusverre de 4 roode steken aan het begin van elken toer.
Gehaakte pelerine voor meisjes van 5 tot 7 jaar.
Afb. No. 13. Castor of achtdraads zephir wol zwart en donkeblauw, van elk
2½ à 3 lood, zwarte guimp- (met witte zijde omwoelde) wol ¾ lood,
8 stalen of gitten knoopen.
De eenvoudige bewerking van deze pelerine met den gewonen tunischen steek, van
twee verschillende kleuren, die met elken toer worden afgewisseld, stelt iets geheel
oorspronkelijks voor.
Ons model waarvan de rug 29 d., het voorstuk 25½ d. lengte bedraagt, is met
blauwe en zwarte wol gewerkt, doch in plaats van eerstgenoemde kleur kan men ook
ponceau, grijs of eene andere levendige kleur nemen. Men begint aan het linker
voorstuk met de zwarte wol en zet 26 steken op, werkt in dit getal steken den eer-sten toer met zwarte wol, dan regelmatig afwisselend ene toer blauw en een toer
zwart. Het meerderen geschiedt aan het begin van elken toer, daar men als het ware op nieuw zooveel kett. haakt, als men wenscht te meerderen. Heeft men aan het
einde van den toer, die van de rechter naar de linkerzijde wordt gewerkt, meer als 1 steek te meerderen, zoo heeft
men hiervoor een afzonderlijk kettingsteek opzet-
sel noodig, waarbij men in elken toer het vereischte ge-
tal steken opneemt. Wanneer men slechts een steek aan het einde van den naar de linkerzijde loopende toer meerdert geschiedt dit, door tusschen de twee laatste ste-
ken van den voorgaanden toer 1 lus door de dwarslig-
gende stekenlussen te halen.
Men meerdert nu van den 2den tot den 5den toer van
de pelerine aan het begin telkens 3, aan het einde (dat
is aan het einde van den 1sten patr.toer) telkens 1 steek; dan worden er aan het begin van den 6den tot aan den 27sten toer 2 steken gemeerderd, aan het eind van den 6den tot den 22sten toer telkens 2 steken geminderd, daar men den laatsten steek van den voorgaanden toer
overslaat en de beide voorlaatste steken als 1 steek te za-men haakt. Aan het einde van den 23sten toer, waarme-de de hals begint, laat men 6 steken staan, zonder ver-der minderen, van den 24sten tot den 26sten toer 2 steken, in den 27sten toer slechts 1 steek, den 28, 29
en 30sten toer werkt men geheel zonder meerderen of minderen en voert dan, daar de 29ste toer van achteren
het midden van de pelerine vormt, de 2de helft op de-zelfde wijze uit, doch in tegenovergestelde richting, zoodat men in plaats waar men vroeger gemeerderd heeft
nu mindert, en daar men geminderd heeft nu meerdert. Men omgeeft nu de geheele pelerine ― uitgenomen
van voren en van achteren ― de onderste dwarszijden met 1 toer v. st. met blauwe en nog een toer met zwarte
wol; bij den laatsten gedurig door den geheelen steek stekende. Aan het linker voorstuk werkt men nog een 3den en 4den toer tevens de kleuren afwisselende, terwijl men aan het rechter voorstuk het volgende
garnituur uitvoert.
1ste toer. Blauwe wol. Afwisselend: 1 st., 1 kett. met den laatsten telkens 1 steek overslaande. ― 2de toer.
Zwarte wol. In elken steek 1 v. st. gedurig door den ge-heelen steek stekende. ― 3de toer. Blauwe wol. Men haalt
den draad door den 1sten steek van den vorigen toer, door deze lus haalt men nogmaals den draad, dien men als
steek op de naald houdt en op dezelfde wijze in elken steek van den vorigen toer 1 steek opneemt; dan neemt
men de zwarte guimpwol en haakt met deze teruggaande de steken die op de naald zijn af, en wel na elke 3 kett.
1 steek, daar men den 4den kett. tevens door den naasten
steek die op de naald is haalt. Dezen laatsten heen en
weder gewerkten toer, die een klein plooisel vormt,
herhaalt men in tegenovergestelde richting liggende in den toer, die den stokjestoer vooraf gaat, zoodat
laatstgenoemde aan beide zijden met een zoodanig plooi-sel omgeven is. De
buitenzijde van de pe-lerine wordt door den volgenden rand uit 3 toe-ren bestaande afgesloten.
1ste toer. Blauwe wol. In elken derden steek 1 v. st., gedurig 4 kett. er tusschen. 2de toer. Blauwe wol. In el-ken kett.boog haakt men 1 v. st., 4 st., 1 v. st. ― 3de toer.
Guimpwol. 1 v. st. in
den middelsten steek van
het eerste puntje van den vorigen toer, * 5 kett., 1 st.
in den eer-
sten hier-van, 1 v. st. in den mid-delsten st. van het vol-
gende puntje. Van * af her-
halen.
Voor het gar-
nituur aan den
hals haakt men met
blauwe wol op een op-zetsel van overeenko-
mende lengte eerst een toer met den tunischen steek, op dezen 1 toer h. v. st. en neemt in dezen laatsten de rij steken even als bij den tu-nischen steek op de naald, die
men met de guimpwol op dezelfde wijze als bij
het garnituur beschre-
ven is, afwerkt en
dan aan de andere zijde aan de opzetsteken een gelijk plooisel haakt. Dit garnituur naait men aan den hals.
De ceintuur, volgens ons model 53 d. lang, bestaat
uit 3 tunische toeren, 1 blauwe in het midden van de 2 zwarte, en is rondom met 1 toer v. st. van blauwe
wol omgeven. Aan het begin van den middelsten tuni-schen toer wordt een klein knoopsgat gevormd, dat men voor de stevigheid omnaait, en daarop in tegen-overgestelde richting van de ceintuur den knoop aan-
brengt.
De schoot begint men van het midden af met 18 ste-
ken op te zetten, eerst werkt men de eene helft, daar men van den 3den toer af aan het begin van elken toer 1 steek mindert, dit geschiedt tot aan den laatsten steek. Dan voert men in te-genovergestelde richting de andere helft uit, en neemt bij het beginnen hiervan niet de steken van den opzettoer, maar de
194 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]
No. 14. Gehaakt vest voor dames.
Verklaring der teekens. Kralen:
gele-, witte-, blauwe gegal-
vaniseerde, krijtwitte. ― Wol:
zwarte, roode.
No. 16. Patroon voor den
schelleband.
No. 13. Gehaakte pelerine voor meisjes van 5―7 jaar.
No. 12. Gehaakte jaquette voor kinderen
van 3―12 maanden.
No. 17. Kwast voor den schelleband.
Helft van de oorspronkelijke grootte.
No. 15. Gedeelte van een schelleband. Oorspronkelijke grootte.