Borduurwerk in application,
voor gekleurde rokken, spreien, enz.
Afb. No. 44 (zie de vorige aflevering).
Het borduurwerk van ons model, dat op don-
kerbruin reps is uitgevoerd, heeft als hoofd-
figuren schuinliggende bladeren van zil-
vergrijs moiré, die zich op regelmatige
afstanden herhalen. Gouden koord met
steken van zwarte zijde er op gehecht,
vormt het boordsel van de bladeren
en de aderen. De slingervormige
lijnen tusschen de laatsten zijn met
bruin zijden koord in eene donke-
re en lichtere nuance weêrgege-
ven en met zwart zijden steken
overspannen, de bloempjes en
moezen met bruine vloszijde
met den platten steek ge-
werkt; in het midden van
de eersten bevindt zich
een zwarte geslepen
kraal. Als deze rand
voor rokken moet die-
nen, dan kan men het
gouden koord door
veterband, het
moiré door wol-
len stof doen
vervangen.
den rug-, de zijpanden en voorstukken volgens de ge-
lijkluidende letters op de
knippatronen aan elkaar, men
vat hierbij twee gedeelten van de bovenstof, maar slechts een gedeelte van de voering te zamen, terwijl het andere over de iuslagen van de naden wordt gezoomd. Rondom den geheelen buitenrand van den
mantel wordt de voering te-gen de bovenstof genaaid. De kraag Fig. 36 wordt eerst met zijde gevoerd, in de rondte met een koordje in
een reep satijn geregen ge-
boord, daarna op den
mantel gezet, waarbij het
dubbele punt en ster op dezelfde teekens van het uitsnijdsel van
den hals moeten val-
len. Men moet de mouw eerst met de
voorgeteekende ree-
pen belegsel garnee-ren, er eene franje aanzetten, dan van G tot H aan elkaar naaien, en daarna in
het armsgat voegen, waarbij G en F op dezelfde teekens van het voorstuk
moeten vallen. Eindelijk wordt de reep belegsel om het armsgat gelegd. De
kleine mouwen die men ook moet watteeren, worden van K tot L, verder van
ster tot punt aan elkaar genaaid, van onderen aan den rand met den voorge-
teekenden schuinen reep gegarneerd, en aan een zijden lint 40 d. lang dat
van den schoudernaad lus afhangt vastgehecht. Verder kan de mantel
even als aan ons model, van voren aan den rand ongeveer 80 d. van
den hals af, met kleine gewatteerde patten worden voorzien, waar-
mede hij aan den binnenkant dicht wordt gehouden.
Garnituren van passement voor man-
tels, kleedjes, paletots, enz.
Afbeelding No. 44―47.
Bij de ruime keus voor mantels die dit nummer bevat,
zullen ook eenige modellen voor garnituren van pas-
sement die de dames gemakkelijk zelve kunnen
vervaardigen zeker welkom zijn.
Afb. No. 44. Knoop met kralen ver-
sierd. Deze bestaat uit een vlakken ron-
den houten vorm drie en een half d. in
doorsnede, die met zwart katoen over-
trokken en daarna met 16 straalvormig
loopende lijnen met zwart soutache
overspannen is. De ruimten tusschen
het soutache zijn met geslepen kra-
len gevuld, maar zoo dat er in
het midden van den knoop eene
rondte van 2 d. vrij blijft. Deze
heeft eene bekleeding van
rondloopende met halve v.
steken gehaakte toeren
van zwarte zijde, waarvan
de verkeerde zijde bo-
venop komt en het
midden met 2 lange
en 2 ronde zwarte
kralen versierd is.
200 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 49. Talma “Pelisse.” Voorzijde.
Daarna zet men in het midden van den kraag No. 5 er een puntig toege-
knipt gedeelte taf op; legt er zijden koord omheen, en hecht aan de punt een knoop met een kwast zooals de afb. No. 47 dit te zien geeft. Aan de onderste punt van den kraag is eveneens een kwast aangebracht, evenzoo
10 duim van elkaar aan beide zijden van de onderste punt, deze kwasten
bestaan aan ons model uit drie kleinere kwasten van koordzijde. Hierop hecht men den kleinen kraag No. 6, die aaneen is geknipt op den groo-ten, en verbindt beide met een ingeregen koordje, zoodat zij zoo te za-men op den mantel gebonden kunnen worden of men naait ze op den burnous vast, en voorziet den laatsten om hem te kunnen dicht maken
met haken en oogen.
Garnituur van moirélint voor een mantel.
Afbeelding No. 41.
Het garnituur dat wij door de hierne-
vensgaande gravure voorstellen, bestaat
uit moirélint van verschillende breedte,
smal fluweelen lint, grootere en kleinere
eikelvormige knoopen en wordt aan den
rug van den mantel dien men er meê ver-sieren wil, aangebracht. Op den paletot
Bonheur, afb. No. 35 en 36, kan men recht goed zien welk een fraai effect dit garnituur maakt. Men heeft voor dit gar-neersel 250 d. moiré of taffen lint 6 d. breed, 100 d. 3 d. breed, 50 d. fluweelen lint 1 d. breed noodig. De bovenste figuur
van het garnituur wordt op een ronden lap stijve zwarte tulle ongeveer 4 d. in doorsnede geschikt, men begint met het breedste lint, en maakt daarop eerst twee einden elk 12 d. lang – de twee bovenste vleugels, - en de naar onder vallende patten 45 d. lang vast. De eer-sten worden van boven aan de dwarszijde naar den verkeerden kant, op de breedte van een smallen zoom omgeslagen, van de laatsten wordt een lus 8 d. lang gevormd. Op deze ein-
den en in dezelfde richting hecht men, zooals de afb. dit aangeeft, het smallere lint vast. De
strepen die langs het midden der lussen loopen en donker voorkomen zijn van zwart fluweelen lint met kettingsteekrijen van zwarte zijde
versierd en eindigen in een half doorgesneden eikelvormigen knoop. Drie lussen van het
smallere lint elk 4 d. lang overkruisen boven-opliggende de overige linten. Het punt waar al deze linten zich vereenigen wordt met een vlakken ronden gitten knoop 3½ d. in door-snede bedekt, die op een lapje fluweel een weinig grooter in omtrek rust, en waar om-
heen stalen kralen zijn genaaid. Twee einden van het breede lint elk 84 d. lang, van onde-
ren puntig bijgeknipt en op de wijze van het overige garnituur versierd, worden onder de bovenste figuur vastgehecht, en dienen om dit lieve
garneersel te voltooien.
Mantel “Johnson.”
Afb. No. 42 en 43. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 32―37.
Deze mantel is voor dames op meer gevorderden leeftijd aan te be-
velen. De vorm is elegant en het garnituur heeft iets deftigs. De mantel
bestaat uit zwart grosgrain, geheel met zwart lustrine gevoerd, die dun gewatteerd en daarna in schuine ruiten is doorgestikt. De
mantel is van voren glad en wordt aldaar toegeknoopt, de rug heeft
daarentegen twee diepe plooien. Behalve met de lange wijde mouwen
is de mantel nog met korte ondermouwtjes voorzien. Het garnituur
van dezen mantel bestaat eerst uit koordfranje 5 d. breed, die om den
buitenkant van de mouwen heenloopt, verder uit breedere en smallere
schuine reepen van de stof van den mantel. De laatsten zijn met een
reepje satijn, (echter zonder koord er tusschen) geboord, en aan de ge-
deeltelijk puntig, gedeeltelijk schuin bijgeknipte einden elk met een
grooten knoop van passement versierd. van het uitsnijdsel van den
hals af is de mantel van achteren langs het midden nog met een soort-
gelijken reep, van boven 4 van onderen 5 d. breed, het boordsel mede-
gerekend, gegarneerd. Om het armsgat loopt een schuine reep 3 d.
breed en 67 d. lang, waarvan de beide einden puntig zijn bijgeknipt;
deze reiken tot aan den zijnaad van den mantel. Met drie soortgelijke reepen gar-
nituur elk drie en een half d. breed zijn ook de mouwen versierd. Om dit model
te vervaardigen heeft men 650 d. stof 70 d. breed noodig. Eerst worden de omsla-
gen (zoo als wij dit altijd aanraden) aan de knippatronen Fig. 32, 34 en 35 ge-
hecht, daarna knipt men naar elk der Fig. 32, 33 en 35 twee gelijke stukken,
vervolgens naar elk der Fig. 34 en 36 een gedeelte aaneen, verder naar Fig. 37
vier gelijk gedeelten. Als men al deze stukken zoowel uit bovenstof als uit voe-
ring (lustrine) heeft geknipt, dan rijgt men vollen dunne
watten op gaas of dun mousseline, hecht er de lus-
trine aan den eenen kant glad op en naait dan deze
voering in schuine ruiten door, waarvoor men
de vouwen met een niet te heet ijzer in het
lustrine moet strijken. Nu rijgt men al de
gedeelten van de bovenstof glad op de
voering, maakt in het rechter voor-
stuk de voorgeteekende knoops-
gaten, en voorziet het linker
met de daarbij behoorende
knoopen. Nu worden de twee plooien in den rug van den
mantel gelegd, waarbij men
de stof langs de gepunte lijn
omvouwt en op de gladde
lijn vasthecht, zoodat de
beide punten op de beide
kruisen vallen.
Heeft men er ver-
volgens het hierbo-
ven beschreven
garnituur ge-deeltelijk op
Fig. 34 voor-
geteekend,
opgenaaid,
dan zet men
Afb. No. 45. Rand van zijden galon, met ronde zwarte kra-
len, waarvan de grootte duidelijk op de teekening te onderscheiden is.
Naar dit model kan men aan elk zijden galon of passement eene versie-
ring van kralen aanbrengen.
Afb. No. 46. Franje met grelots, van gedraaid zijden koord.
Aan elken draad franje zijn op onregelmatige afstanden telkens drie ge-
slepen zwarte kralen aangeregen, terwijl er zich aan het eind van elken draad eene groote ronde kraal bevindt, die door een knoopje dat men
er onder legt tegengehouden of anders met arabische gom vastgeplakt
moet worden.
Afb. No. 47. Knoop met een kwast. De gewelfde houten vorm
waaruit de bovenste ovale knoop bestaat, is met gros grain overtrok-
ken en daarna kruiselings met zijden koord en rijen kralen overspannen.
Door middel van een lus van koord is aan dit ovaal een kogelronde knoop
vastgemaakt, waaromheen in de rondte twee om elkaar gedraaide einden
koord met kralen versierd zijn gewonden, die weder een bos grelots uit
zeven groote kralen bestaande elk aan een eind zijden koord
vastgemaakt, dragen.
Talma “pelisse.”
Afb. No. 49 en 50.
Van deze talma geven wij de afbeelding, voornamelijk om het zeer eigendommelijke garnituur
te doen zien. De knippatronen zullen
de dames vinden in een der nummers
die gedurende het balsaizoen verschij-nen. Het garneersel bestaat uit een
breed galon van passement, aan beide
zijden door stalen kralen afgesloten,
waarmede zoowel de groote als de
kleine figuren zijn gevormd. Het
garnituur wordt met zwarte chan-
tille kant voltooid.
Garnituur van zijden
koord voor een mantel.
Afbeelding No. 48.
Onder de meest nieuwerwetsche gar-
nituren, soms op eene zeer eigendomme-lijke wijze samengesteld, waarmede in dit saizoen mantels, paletots enz. zijn versierd, is het hiernevens onder No. 48 afgebeelde der beschouwing ten volle
waardig. Hoewel zeer elegant, heeft men
er naar verhouding slechts zeer eenvou-dige bestanddeelen voor noodig. Ons mo-del bestaat uit een ovaal figuur dat van onderen puntig toeloopt, 38 d. lang en van boven 21 d. breed. Het garnituur is van dik zijden koord vervaardigd, dat
zoo als de afbeelding dit aangeeft in de rondte aan elkaar is genaaid, en
daarna op den rug van den mantel bevestigd wordt. Elk der afhangende
einden koord waarvan de 2 binnenste 58, de 2 andere 167 d. lang zijn, ein-
digen in een platten kwast van koord. De twee langere koorden worden om
den hals geslagen en van voren vastgestrikt. De geslagen, zwartverlakte ko-
peren plaatjes, die met de en relief gewerkte koppen aan de an-tieke cameën herinneren, maken een zeer eigenaardig ornament
van dit garnituur uit. Indien deze plaatjes niet overal te verkij-
gen mochten zijn, dan zou men die door ronde gitten, geëmail-
leerde of knoopen van passement kunnen doen vervangen. Bij het
vervaardigen van dit garnituur teekent men de omtrekken van de
rondloopende lijnen van het koord op carton af, hecht er langs deze
omtrekken het koord op, en naait ze dan zonder in het carton te ste-ken aan elkaar vast. De plaatjes of knoopen worden op koord dat
eenige malen in de rondte aan elkaar is genaaid, twee en een half d.
in doorsnede, gehecht, en hierop (men vergelijke de afb.) aan het
garnituur bevestigd. De kwast aan de bovenzijde van de figuur onder
de vier plaatjes die zich aldaar bevinden aangebracht, is 7 d. lang,
uit dun in elkaar gedraaid koord vervaardigd; de kwast aan de on-
derste punt van de figuur, en de kwasten aan de afhangende ein-
den, echter slechts 17 d. lang, zijn op dezelfde wijze samengesteld. Het bovenste gedeelte van de kwast hecht men vast tusschen twee vlakke rondjes van koord, die met een dik koord omwoeld en aan
beide zijden met het geslagen plaatje versierd worden.
Soortgelijk garnituren van koord kan men ook, maar den klei-ner, voor epauletten gebruiken; deze behoeven slechts 17 d. lang en
van boven 7 d. breed te zijn. In plaats van de afhangende koorden hecht men een
dubbel aan elkaar gehaald koord aan de bovenste ronding van de epaulette, die
los over den rug van den mantel gelegd en onder het garnituur dat zich aldaar
bevindt wordt bevestigd.
No. 50. Talma “Pelisse.” Achterzijde.
No. 47. Knoop met een kwast.
No. 48. Garnituur van zijden
koord vor mantels.
Verkleind.
No. 46. Grelotfranje van
gedraaid zijden koord.
No. 45. Zijden galon met kralen.