De Gracieuse 4 November 1865 | Page 12

Borduurwerk in application,

voor gekleurde rokken, spreien, enz.

Afb. No. 44 (zie de vorige aflevering).

Het borduurwerk van ons model, dat op don-

kerbruin reps is uitgevoerd, heeft als hoofd-

figuren schuinliggende bladeren van zil-

vergrijs moiré, die zich op regelmatige

afstanden herhalen. Gouden koord met

steken van zwarte zijde er op gehecht,

vormt het boordsel van de bladeren

en de aderen. De slingervormige

lijnen tusschen de laatsten zijn met

bruin zijden koord in eene donke-

re en lichtere nuance weêrgege-

ven en met zwart zijden steken

overspannen, de bloempjes en

moezen met bruine vloszijde

met den platten steek ge-

werkt; in het midden van

de eersten bevindt zich

een zwarte geslepen

kraal. Als deze rand

voor rokken moet die-

nen, dan kan men het

gouden koord door

veterband, het

moiré door wol-

len stof doen

vervangen.

den rug-, de zijpanden en voorstukken volgens de ge-

lijkluidende letters op de

knippatronen aan elkaar, men

vat hierbij twee gedeelten van de bovenstof, maar slechts een gedeelte van de voering te zamen, terwijl het andere over de iuslagen van de naden wordt gezoomd. Rondom den geheelen buitenrand van den

mantel wordt de voering te-gen de bovenstof genaaid. De kraag Fig. 36 wordt eerst met zijde gevoerd, in de rondte met een koordje in

een reep satijn geregen ge-

boord, daarna op den

mantel gezet, waarbij het

dubbele punt en ster op dezelfde teekens van het uitsnijdsel van

den hals moeten val-

len. Men moet de mouw eerst met de

voorgeteekende ree-

pen belegsel garnee-ren, er eene franje aanzetten, dan van G tot H aan elkaar naaien, en daarna in

het armsgat voegen, waarbij G en F op dezelfde teekens van het voorstuk

moeten vallen. Eindelijk wordt de reep belegsel om het armsgat gelegd. De

kleine mouwen die men ook moet watteeren, worden van K tot L, verder van

ster tot punt aan elkaar genaaid, van onderen aan den rand met den voorge-

teekenden schuinen reep gegarneerd, en aan een zijden lint 40 d. lang dat

van den schoudernaad lus afhangt vastgehecht. Verder kan de mantel

even als aan ons model, van voren aan den rand ongeveer 80 d. van

den hals af, met kleine gewatteerde patten worden voorzien, waar-

mede hij aan den binnenkant dicht wordt gehouden.

Garnituren van passement voor man-

tels, kleedjes, paletots, enz.

Afbeelding No. 44―47.

Bij de ruime keus voor mantels die dit nummer bevat,

zullen ook eenige modellen voor garnituren van pas-

sement die de dames gemakkelijk zelve kunnen

vervaardigen zeker welkom zijn.

Afb. No. 44. Knoop met kralen ver-

sierd. Deze bestaat uit een vlakken ron-

den houten vorm drie en een half d. in

doorsnede, die met zwart katoen over-

trokken en daarna met 16 straalvormig

loopende lijnen met zwart soutache

overspannen is. De ruimten tusschen

het soutache zijn met geslepen kra-

len gevuld, maar zoo dat er in

het midden van den knoop eene

rondte van 2 d. vrij blijft. Deze

heeft eene bekleeding van

rondloopende met halve v.

steken gehaakte toeren

van zwarte zijde, waarvan

de verkeerde zijde bo-

venop komt en het

midden met 2 lange

en 2 ronde zwarte

kralen versierd is.

200 DE GRACIEUSE. [4 November 1865. 3e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 49. Talma “Pelisse.” Voorzijde.

Daarna zet men in het midden van den kraag No. 5 er een puntig toege-

knipt gedeelte taf op; legt er zijden koord omheen, en hecht aan de punt een knoop met een kwast zooals de afb. No. 47 dit te zien geeft. Aan de onderste punt van den kraag is eveneens een kwast aangebracht, evenzoo

10 duim van elkaar aan beide zijden van de onderste punt, deze kwasten

bestaan aan ons model uit drie kleinere kwasten van koordzijde. Hierop hecht men den kleinen kraag No. 6, die aaneen is geknipt op den groo-ten, en verbindt beide met een ingeregen koordje, zoodat zij zoo te za-men op den mantel gebonden kunnen worden of men naait ze op den burnous vast, en voorziet den laatsten om hem te kunnen dicht maken

met haken en oogen.

Garnituur van moirélint voor een mantel.

Afbeelding No. 41.

Het garnituur dat wij door de hierne-

vensgaande gravure voorstellen, bestaat

uit moirélint van verschillende breedte,

smal fluweelen lint, grootere en kleinere

eikelvormige knoopen en wordt aan den

rug van den mantel dien men er meê ver-sieren wil, aangebracht. Op den paletot

Bonheur, afb. No. 35 en 36, kan men recht goed zien welk een fraai effect dit garnituur maakt. Men heeft voor dit gar-neersel 250 d. moiré of taffen lint 6 d. breed, 100 d. 3 d. breed, 50 d. fluweelen lint 1 d. breed noodig. De bovenste figuur

van het garnituur wordt op een ronden lap stijve zwarte tulle ongeveer 4 d. in doorsnede geschikt, men begint met het breedste lint, en maakt daarop eerst twee einden elk 12 d. lang – de twee bovenste vleugels, - en de naar onder vallende patten 45 d. lang vast. De eer-sten worden van boven aan de dwarszijde naar den verkeerden kant, op de breedte van een smallen zoom omgeslagen, van de laatsten wordt een lus 8 d. lang gevormd. Op deze ein-

den en in dezelfde richting hecht men, zooals de afb. dit aangeeft, het smallere lint vast. De

strepen die langs het midden der lussen loopen en donker voorkomen zijn van zwart fluweelen lint met kettingsteekrijen van zwarte zijde

versierd en eindigen in een half doorgesneden eikelvormigen knoop. Drie lussen van het

smallere lint elk 4 d. lang overkruisen boven-opliggende de overige linten. Het punt waar al deze linten zich vereenigen wordt met een vlakken ronden gitten knoop 3½ d. in door-snede bedekt, die op een lapje fluweel een weinig grooter in omtrek rust, en waar om-

heen stalen kralen zijn genaaid. Twee einden van het breede lint elk 84 d. lang, van onde-

ren puntig bijgeknipt en op de wijze van het overige garnituur versierd, worden onder de bovenste figuur vastgehecht, en dienen om dit lieve

garneersel te voltooien.

Mantel “Johnson.”

Afb. No. 42 en 43. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 32―37.

Deze mantel is voor dames op meer gevorderden leeftijd aan te be-

velen. De vorm is elegant en het garnituur heeft iets deftigs. De mantel

bestaat uit zwart grosgrain, geheel met zwart lustrine gevoerd, die dun gewatteerd en daarna in schuine ruiten is doorgestikt. De

mantel is van voren glad en wordt aldaar toegeknoopt, de rug heeft

daarentegen twee diepe plooien. Behalve met de lange wijde mouwen

is de mantel nog met korte ondermouwtjes voorzien. Het garnituur

van dezen mantel bestaat eerst uit koordfranje 5 d. breed, die om den

buitenkant van de mouwen heenloopt, verder uit breedere en smallere

schuine reepen van de stof van den mantel. De laatsten zijn met een

reepje satijn, (echter zonder koord er tusschen) geboord, en aan de ge-

deeltelijk puntig, gedeeltelijk schuin bijgeknipte einden elk met een

grooten knoop van passement versierd. van het uitsnijdsel van den

hals af is de mantel van achteren langs het midden nog met een soort-

gelijken reep, van boven 4 van onderen 5 d. breed, het boordsel mede-

gerekend, gegarneerd. Om het armsgat loopt een schuine reep 3 d.

breed en 67 d. lang, waarvan de beide einden puntig zijn bijgeknipt;

deze reiken tot aan den zijnaad van den mantel. Met drie soortgelijke reepen gar-

nituur elk drie en een half d. breed zijn ook de mouwen versierd. Om dit model

te vervaardigen heeft men 650 d. stof 70 d. breed noodig. Eerst worden de omsla-

gen (zoo als wij dit altijd aanraden) aan de knippatronen Fig. 32, 34 en 35 ge-

hecht, daarna knipt men naar elk der Fig. 32, 33 en 35 twee gelijke stukken,

vervolgens naar elk der Fig. 34 en 36 een gedeelte aaneen, verder naar Fig. 37

vier gelijk gedeelten. Als men al deze stukken zoowel uit bovenstof als uit voe-

ring (lustrine) heeft geknipt, dan rijgt men vollen dunne

watten op gaas of dun mousseline, hecht er de lus-

trine aan den eenen kant glad op en naait dan deze

voering in schuine ruiten door, waarvoor men

de vouwen met een niet te heet ijzer in het

lustrine moet strijken. Nu rijgt men al de

gedeelten van de bovenstof glad op de

voering, maakt in het rechter voor-

stuk de voorgeteekende knoops-

gaten, en voorziet het linker

met de daarbij behoorende

knoopen. Nu worden de twee plooien in den rug van den

mantel gelegd, waarbij men

de stof langs de gepunte lijn

omvouwt en op de gladde

lijn vasthecht, zoodat de

beide punten op de beide

kruisen vallen.

Heeft men er ver-

volgens het hierbo-

ven beschreven

garnituur ge-deeltelijk op

Fig. 34 voor-

geteekend,

opgenaaid,

dan zet men

Afb. No. 45. Rand van zijden galon, met ronde zwarte kra-

len, waarvan de grootte duidelijk op de teekening te onderscheiden is.

Naar dit model kan men aan elk zijden galon of passement eene versie-

ring van kralen aanbrengen.

Afb. No. 46. Franje met grelots, van gedraaid zijden koord.

Aan elken draad franje zijn op onregelmatige afstanden telkens drie ge-

slepen zwarte kralen aangeregen, terwijl er zich aan het eind van elken draad eene groote ronde kraal bevindt, die door een knoopje dat men

er onder legt tegengehouden of anders met arabische gom vastgeplakt

moet worden.

Afb. No. 47. Knoop met een kwast. De gewelfde houten vorm

waaruit de bovenste ovale knoop bestaat, is met gros grain overtrok-

ken en daarna kruiselings met zijden koord en rijen kralen overspannen.

Door middel van een lus van koord is aan dit ovaal een kogelronde knoop

vastgemaakt, waaromheen in de rondte twee om elkaar gedraaide einden

koord met kralen versierd zijn gewonden, die weder een bos grelots uit

zeven groote kralen bestaande elk aan een eind zijden koord

vastgemaakt, dragen.

Talma “pelisse.”

Afb. No. 49 en 50.

Van deze talma geven wij de afbeelding, voornamelijk om het zeer eigendommelijke garnituur

te doen zien. De knippatronen zullen

de dames vinden in een der nummers

die gedurende het balsaizoen verschij-nen. Het garneersel bestaat uit een

breed galon van passement, aan beide

zijden door stalen kralen afgesloten,

waarmede zoowel de groote als de

kleine figuren zijn gevormd. Het

garnituur wordt met zwarte chan-

tille kant voltooid.

Garnituur van zijden

koord voor een mantel.

Afbeelding No. 48.

Onder de meest nieuwerwetsche gar-

nituren, soms op eene zeer eigendomme-lijke wijze samengesteld, waarmede in dit saizoen mantels, paletots enz. zijn versierd, is het hiernevens onder No. 48 afgebeelde der beschouwing ten volle

waardig. Hoewel zeer elegant, heeft men

er naar verhouding slechts zeer eenvou-dige bestanddeelen voor noodig. Ons mo-del bestaat uit een ovaal figuur dat van onderen puntig toeloopt, 38 d. lang en van boven 21 d. breed. Het garnituur is van dik zijden koord vervaardigd, dat

zoo als de afbeelding dit aangeeft in de rondte aan elkaar is genaaid, en

daarna op den rug van den mantel bevestigd wordt. Elk der afhangende

einden koord waarvan de 2 binnenste 58, de 2 andere 167 d. lang zijn, ein-

digen in een platten kwast van koord. De twee langere koorden worden om

den hals geslagen en van voren vastgestrikt. De geslagen, zwartverlakte ko-

peren plaatjes, die met de en relief gewerkte koppen aan de an-tieke cameën herinneren, maken een zeer eigenaardig ornament

van dit garnituur uit. Indien deze plaatjes niet overal te verkij-

gen mochten zijn, dan zou men die door ronde gitten, geëmail-

leerde of knoopen van passement kunnen doen vervangen. Bij het

vervaardigen van dit garnituur teekent men de omtrekken van de

rondloopende lijnen van het koord op carton af, hecht er langs deze

omtrekken het koord op, en naait ze dan zonder in het carton te ste-ken aan elkaar vast. De plaatjes of knoopen worden op koord dat

eenige malen in de rondte aan elkaar is genaaid, twee en een half d.

in doorsnede, gehecht, en hierop (men vergelijke de afb.) aan het

garnituur bevestigd. De kwast aan de bovenzijde van de figuur onder

de vier plaatjes die zich aldaar bevinden aangebracht, is 7 d. lang,

uit dun in elkaar gedraaid koord vervaardigd; de kwast aan de on-

derste punt van de figuur, en de kwasten aan de afhangende ein-

den, echter slechts 17 d. lang, zijn op dezelfde wijze samengesteld. Het bovenste gedeelte van de kwast hecht men vast tusschen twee vlakke rondjes van koord, die met een dik koord omwoeld en aan

beide zijden met het geslagen plaatje versierd worden.

Soortgelijk garnituren van koord kan men ook, maar den klei-ner, voor epauletten gebruiken; deze behoeven slechts 17 d. lang en

van boven 7 d. breed te zijn. In plaats van de afhangende koorden hecht men een

dubbel aan elkaar gehaald koord aan de bovenste ronding van de epaulette, die

los over den rug van den mantel gelegd en onder het garnituur dat zich aldaar

bevindt wordt bevestigd.

No. 50. Talma “Pelisse.” Achterzijde.

No. 47. Knoop met een kwast.

No. 48. Garnituur van zijden

koord vor mantels.

Verkleind.

No. 46. Grelotfranje van

gedraaid zijden koord.

No. 45. Zijden galon met kralen.