toch altijd eenigzins belachgelijk stonden. De afb. toont
het resultaat van onzen arbeid aan.
Men begint in het midden van de kruin, zet 8 steken
op en verbindt deze tot eene rondte, waarna het volgende gebreid wordt:
1ste toer. Omslaan, 1 regt. Herhaal dit nog 3 maal.
2de toer. Geheel regt, van het omslag wordt 1 st. gebreid.
Men werkt afwisselend een patroontoer en een toer regt er over, echter moet bij den patroontoer het getal regt te breijen steken telkens met een vermeerderen, zoodat men in den 3den toer omslaan 2 regt, in den 5den toer gedurig omslaan 3 regt breit enz. volgens ons origineel wordt het pa-
troon voortgezet, totdat de toer 160 ste-ken telt, de kruin heeft dan een doorsnede
van 14 ½ duim verkregen. Daarna breit men
3 toeren averegts, 1 toer regt en begint
bij den volgenden toer den rand van de muts.
1ste toer van den rand. * Omsl., 5 regt, tweemaal na elkander aver. mind., 5 regt,
omsl., 1 regt. Van * af wordt 10 maal
herhaald; echter moet men 5 maal in plaats van 2 maal minderen 1 averegts breijen, daar men voor het zetten van het laatste
patroon anders 5 steken te kort komt.
2de toer. Geheel regt, van elken omslag wordt 1 steek gebreid.
De 3de, 5de en 7de toer als den 1sten
toer, echter zonder het vermeerderen
voort te zetten. De 4de, 6de en 8ste toer weder als den 2den toer.
Nu volgen er 2 toeren averegts, 1 toer regt, dan weder de 1ste tot de 8ste toer
enz., zoodat het patroon om de 9 toeren door 2 toeren averegts in strepen wordt
afgedeeld. Bij de 3de streep laat men in den 4den patroontoer de minderingen
geheel weg, breit dus in plaats hiervan 2 ave-regts en aan beide zijden 6 steken regt. Dit
zelfde herhaalt men in den laatsten patroon-
toer van de 4de en 5de streep, zoodat eindelijk
het getal van de regte steken 8 bedraagt.
Heeft de muts dan de genoegzame wijdte ver-
kregen, dan behoudt men het getal steken;
werkt vervolgens nog 4 strepen en eindigt dan
de muts met een smal gepunt randje het zoo-
genaamde muizentandje, daar men nadat de twee averegtsche toeren gebreid zijn nog 4 toeren regt, 1 toer gaatjes en 4 toeren regt breit, waarna de muts wordt afgekant, de 4
laatste toeren worden naar de verkeerde zijde omgeslagen en als een zoom vastgenaaid, zoodat de gaatjestoer de buitenkant vormt.
Met een katoenen kwast aan een gehaakt koord
en het koord in het midden van de kruin be-vestigd, wordt de muts voltooid.
Ceintuur met panden voor meis-
jes van 8―10 jaar.
Afbeelding No. 12 en 13. Knippatroon, keerzijde
van het Supplem. No. XII. Fig. 42―45.
De ceintuur waarvan wij door de hiernevens gaande afbeelding de voor en achterzijde te zien geven, bestaat uit zwarte zijde, met een wit zijden voering, wordt aan de eene zijde met vetergaatjes gesloten en heeft behalve de aan de voorzijde aan-gebragte revers, den zoo zeer geliefden vorm van een frak waarvan de panden met een passement met bolletjes franje versierd zijn. het spreekt van zelf dat men deze ceintuur uit verschillende stoffen en in verschillende kleuren kan vervaardigen; Fig. 44 geeft het patroon van de helft van het gedeelte
van den rug, dat aaneen moet worden geknipt,
Fig. 42, 43 en 45 het voor- en zijstuk en het ge-
deelte van den schoot, waarvan men van elk, twee
deelen van de stof en van voering moet knippen. Al deze afzonderlijke gedeelten voert
men eerst met stijve tulle, daarna verbindt men de rug- en zijstukken van H tot J met een ingenaaid koordje er tusschen en ook aan de eene zijde, het zij- en het voorstuk.
Voor de andere zijde maakt men aan den kant de vetergaatjes zoo als die op het knippa-
troon zijn aangegeven, en boort de ceintuur in de rondte met een ingenaaid koordje. De
revers die naar buiten wordt omgeslagen, voorziet men aan de achterzijde tot aan de
vouw, door eene dunne lijn aangegeven, met de stof waaruit de ceintuur bestaat. Nadat
de panden van stijve tulle en voering zijn voorzien en met greltos, met kant
of met eene ruche zijn gegarneerd, legt men er aan den bovenkant plooijen in, door kruis
op punt te doen vallen, en zet die volgens de overeenstemmende letter aan den rug en
zijstukken, waarbij zij aan den bovenrand tot K over elkaâr heen moeten komen. Aan
den verkeerden kant naait men de voering die eerst aan elkaâr is gezet met een zoomsteekje rondom de ceintuur
en zet daar waar de schoot is aangezet
twee gitten of ook wel met de ge-
bruikte stof overtrokken, knoopen. De
voorstukken worden tot op het aan-geduide punt over elkaar gelegd en daar met vier knoopen zoo als Fig.
42 dit aangeeft, vastgehecht. De re-
vers slaat men op de plaats van de
lijn die de vouw aangeeft naar buiten om en hecht haar zoo met een steekje
vast. Langs den rug naait men nog,
op de plaats, op het patroon door
eene lijn aangeduid een dun ba-
leintje.
Négligé of reislaars voor
dames.
Afbeelding No. 14. 6 lood grijze
castorwol, 19½ lood witte ze-
phirwol; eene dikke haak-
naald naar evenredig-
heid van de
wol.
De afgebeelden laarzen zijn bijzon-der geschikt om te bed zijnde de
voeten spoedig te verwarmen, daar
koude voeten een aller onaangenaamst
gevoel is, bovendien zijn zij ook zeer
goed ter beschutting van den kou-
den grond. Ook op reis gebruikt menigeen deze laarzen liever als een
voetzak, daar de voeten hierin ge-makkelijk bewogen kunnen wor-
den.
Het overtrek van deze laars is vol-gens ons origineel van grijze castor
met zwart zijden lint (behalve aan den kant waar het aan
de slopkous wordt gezet,) en maakt er dan de knoopsga-
ten in. Vervolgens naait men het overslag op de hierbo-
ven beschrevene wijze aan het gedeelte van de slopkous
dat niet met knoopen is voorzien van L tot L, en van
M tot M. Wil men dit overslag even als aan ons model
uit twee verschillende stoffen vervaardigen, dan knippe
men het eerst geheel uit de lichtkleurig stof, ver-
volgens het randje puntjes van zwart laken; stikt er dit
naar aanwijzing van het patroon op, de voering mede vast-
hechtende, en zet het werk voort zoo als wij het hier
boven hebben beschreven. Van boven aan den rand heeft
de slopkous aan de buitenzijde een smal
wit elastiek boordje, dat er met den kruis-
steek met witte zijde is opgenaaid, en
waardoor de rand een weinig wordt in-
gehaald. De sous-pied die de slopkous onder
aan den voet vasthoudt bestaat uit een
riem van zwart gelakt leder 2―3 d. breed
die met het eene eind aan de binnenzijde
van de slopkous wordt vastgenaaid, op
de plaats op Fig. 23 aangegeven, terwijl
aan de buitenzijde eene gesp wordt gezet,
om het andere einde van den riem aan te bevestigen.
Twee franjes. (Knoop- en haakwerk)
Afbeelding No. 8 en 9. Haakgaren, fijne en grove breikatoen, haaknaald,
knoopnaald en knooppennen in verschillende grofte.
Eene groote verscheidenheid bestaat er in de franjes, de eene is nog fraaijer
als de andere, wij geven in de volgende beschrijving twee verschillende, die men
overeenkomstig hare bestemming in grover of fijner materiaal kan vervaardigen.
Afbeelding No. 8 is eene gehaakte franje, waar-voor me de genoegzame lengte met kettingsteken opzet, en den eersten toer haakt men als volgt:
1ste toer. 1 kettingsteek; in den tweeden steek gestoken 1 stokje.
2de toer. 1 vaste steek; * 5 kettingst., in den derden steek gestoken 1 v. st. Van * af herhaalt men den geheelen toer.
3de toer. 3 door tweemaal omslaan gevormde dubbele stokjes in de opening van de kettingsteek-bogen van den vorigen toer, dan 3 kettingste-
ken. Zoo den geheelen toer.
4de toer. In elke opening van den vorigen toer
1 vaste steek, daarna 5 kettingsteken.
5de toer. In elken kettingsteekboog haakt men: 1 v. st., 1 h. st., 1 st., 3 kettingst., 1 st., 1 h.
st., 1 v. st. (1 half stokje wordt aldus gewerkt;
nadat men den draad heeft omgeslagen, en daarna door het doorhalen van den draad door den steek van den vorigen toer een lus gevormd heeft, haalt men de drie op de naald zijnde lussen met eenmaal omslaan te zamen door).
Deze laatste toer gewerkt zijnde knoopt men in de kettingsteekbogen hiervan bosjes franje, bestaande uit 5 draden ter lengte van ongeveer 9 Ned. d.
Afb. No. 9 is eene geknoopte franje van fijne
en grove katoen. Men zet met de fijne katoen over een dun knooppennetje de geheele lengte voor de
franje op en werkt met dezelfde katoen heen en weder, nog 2 toeren. Voor den 3den toer neemt men een eens zoo dik pennetje, als
ook grover garen, en knoopt
2 mazen als 1 maas te zamen. Nadat men voor den 4den toer weder het fijne garen heeft
genomen, knoopt men over het
dunne pennetje in elke maas van den
vorigen toer 2 mazen. In den 5den toer wordt met dezelfde katoen en pen in elke maas 1 maas geknoopt. De 6de toer die weder over een dik pennetje met grove katoen gewerkt wordt, knoopt men weder 2 mazen
als 1 maas te zamen, echter zoo, dat de knoop ge-
durig tusschen de twee groote mazen van den 3den
toer komt. In elke lange maas knoopt men alsdan
ter voltooijing van de franje 6 draden van 16 Ned. duim lengte.
Tapisseriepatroon voor een jagtmof, voetzak, kleine reistaschjes enz.
Afbeelding No. 10. Gaas en wol waar-
van de kleur bij de verklaring der
teekens is opgegeven.
Wij geven in dit nummer een tapis-seriepatroon voor het overtrek van ja-gersmoffen, voetzakken enz. Wil men
dit werk uitvoeren, dan moet men be-
ginnen met de omtrekken van het daar-
voor bestemde patroon op het gaas af
te teekenen; het weergeven van het patroon met den kruissteek zal wel geene nadere verklaring vereischen. Wij willen er echter nog bijvoegen dat de bladeren waarvan de kleuren bij de ver-
klaring der teekens slechts in eene scha-
kering zijn aangegeven, afwisselend met
helder, blaauwachtig en bruinachtig
groen, de takken en stelen der blade-
ren met de nuances voor de eikels be-
stemd, moeten worden uitgevoerd, waar-
bij het aan den smaak der borduurster
wordt overgelaten, om verscheidenheid
en harmonie in het geheel te brengen.
Voor den grond kiest men eene kleur,
waarop het geheel het voordeeligst uit-komt.
Gebreide slaapmuts voor
heeren.
Afb. No. 11. 6 lood witte breikatoen
(Estra madura 6 draads No. 5) en
daarbij overeenkomende stalen
breinaalden.
Voor eenigen tijd werd ons den wensch geuit om een nieuwen vorm aan de heeren slaapmutsen te geven, thans zul-len wij hierin eene verandering brengen en de puntige mutsen afschaffen, die
Wij geven hier-nevens voor dit
handwerkje dat even oud als geliefd is, een zeer fraai pa-
troon voor een rand, die zeer dikwijls te pas kan komen om gordijnen, kleed-jes enz. te garneren. Dit patroon wordt zoo als men weet, gewerkt
op grove gordijntulle met dik bor-duurkatoen, op dezelfde wijze als het doorstoppen van knoopwerk met den eenvoudigen stopsteek. De uitgeschelpte rand wordt van bo-ven voor de stevigheid, digt ach-
ter de laatste doorgestopte rij gaat-jes, gefestonneerd met dik katoen, men kan er ook een smal zoompje
inleggen en er een smal franjetje van knoop- haak- of passementwerk aanzetten.
Gehaakte schoen.
Afbeelding No. 12 en 13. Knippatroon voorzijde van het Supplement No. III.
Fig. 11 en 12. Voor het paar gebruikt men ½ lood zwarte, 3½ lood roode
of eene andere kleur castor wol, eene met flanel of schapenvacht gevoerde zool.
Wij bieden onze dames thans een eenvoudig en net schoeisel aan, dat bijzonder
26 DE GRACIEUSE. [4 Februarij 1865. 3e Jaargang.]
No. 3. Patroon voor kant, op
gaas uit te voeren.
No. 4. Patroon voor kant
op gaas uit te voeren.
No. 5. Patroon voor kant
op gaas uit te voeren.
No. 6. Patroon voor kant
op gaas uit te voeren.
No. 7. Slopkous voor knaapen van
voorzijde van het Supplem. No.
4―6 jaar. Knippatroon
VII. Fig. 23 en 24.
No. 9. Garnituur van franje.
Knoopwerk.
No. 8. Garnituur van franje.
Haakwerk.
Verklaring der teekens: eerste (lichtste), tweede, derde, vierde kleur groen eerste (lichtste), tweede,
derde, vierde kleur bruinachtig-groen; eerste (lichtste) tweede, derde kleur bruinachtig grijs; zwart.
No. 10 Tapisseriepatroon voor een jagers, voor een voetzak, kleine reistaschjes enz.