naar binnen kun-nen worden toege-slagen. Om den rechten rand aan den bovenkant legt
men een rood taffen
ruche. Deze wordt vervaardigd uit een schui-
nen reep van de stof 2½ d. breed, terwijl men
dien op de helft van de breedte toevouwt er
aan de eene lange zijde niet te dichte plooien
inlegt, waarna men de ruche zoodanig tegen de tasch aannaait, dat de ruche er ongeveer
1 d. bovenuit steekt. De voering en de zak aan de bovenzijde van de tasch worden van roode taf
aaneen geknipt; hiertoe moet men een lap taf naar de wijdte van de tasch, en 28 d. lang in vieren
toevouwen, dit alsdan naar den vorm van Fig. 43 afronden, de afgeronde gedeelten aan elkaar zetten, en daarna het geheel in de tasch voegen. Langs de ruche hecht men den zak aan de tasch, legt in den
eersten van boven een zoom 3 d. breed, die daar-
na nogmaals wordt doorgenaaid, waarna men er
kruiselings koord door steekt om den zoom als
schuif te doen dienen. Met witte en roode zijden
kwasten, van onderen met groene en lilas zijde om-
woeld en van boven en van onderen aan de hoe-
ken van de tasch gezet, wordt dit garnituur vol-
tooid.
Mandje voor theelepeltjes.
(Haakwerk.)
Afbeelding No. 44. 1 lood zephir wol ponceau,
blauw of groen: kleine waspaarlen, dun ijzer-
draad, ronde houten stokjes ter dikte van
stalen breinaalden om wol te breien.
De zachte, wollige bekleeding van dit smaakvolle
mandje ― volgens het oorspronkelijke ponceau ―
is voor het doel, namelijk ter berging van zilveren theelepeltjes, bijzonder geschikt; ook bevelen wij het
onzen lezeressen eene kleine teleurstelling te bereiden. Het werktaschje dat men onder No. 42 vindt afgebeeld komt niet uit China, het is niet door de weeze van
een mandarijn met een onmogelijk uit te spreken naam en met ondenkbaar kleine
voeten vervaardigd, maar daarom is het niet minder oorspronkelijk van vorm en wel waard om nagemaakt te worden. De tasch bestaat zooals de gravure dit aantoont uit vier gedeelten cachemir met gekleurd soutache, kettingsteken en zijden kwasten versierd en uit een gedeelte roode taf die er zich aansluit en toegehaald kan worden. De afbeelding No. 43 geeft een vak van de tasch in
oorspronkelijke grootte, tevens het borduurpatroon waarnaar men vier zulke stukken elk uit verschillende kleuren van
cachemir, laken, wollenreps of taf knipt. Aan ons model be-
staan de kleuren in rood, blauw, wit en geel en zijn met
een driehoek van gekleurd cachemir versierd, waarvan men elk
met de genoemde kleuren afwisselt zoodat bijv. het roode ge-
deelte een blauw vakje, en omgekeerd het blauwe gedeelte
een rood vakje krijgt. Op dezelfde wijze gaat men met de
beide andere, de witte en gele stukken te werk; zij worden
met kleuren die er mede in harmonie zijn met borduurwerk
versierd en wel met gevlamde koordzijde in lilas, groen,
grijs, blauw, geel en rood. De driehoekige vakjes zijn met
een randje zwart soutache omgeven, en elk gedeelte van de tasch met gekleurd soutache zoo als hierboven is opgenoemd; de zwarte wordt met regelmatige dwarssteken met witte- de
gekleurde soutache met zulke steken met zwarte zijde vastge-
hecht. De geslingerde lijn die men op No. 43 duidelijk kan onderkennen en het opengewerkte gedeelte wordt mede met zwarte zijde uitgevoerd, het laatste met den steel- het eerste met den kettingsteek. De kleur der koordzijde voor de figuren wisselt op elk gedeelte af; dit regelt zich naar de kleur der grondstof. Daar wij de smaakvolle schikking van de kleuren aan ons model, niet aanschouwelijk kunnen voorstellen, zoo
moeten wij het aan de phantasie en den kunstzin van onze le-
zeressen overlaten, om hierdoor eene eigenaardige bekoorlijk-
heid aan het werk bij te zetten. Als al de vier gedeelten zijn geborduurd, dan worden zij met eene stijve voering voorzien
en daarna al de
verschillende stuk-ken aan den ver-keerden kant met een overhandschen naad aan elkaar gezet, zoodat zij
van onderen in het midden van den afgeronden kant
aan elkaar komen. In al de gedeelten van de tasch legt men in het midden in de lengte een
vouw waardoor zij
bodem vast ― een in het midden en een aan elke zijde ― om het te zamen
buigen te voorkomen.
Gehaakt zeeplapje in den vorm van een pantoffel.
Afbeelding No. 45. Witte castor wol, hoogroode zephir wol.
Door dit eenvoudige werk, stellen wij de kleine vlijtige werkster in de ge-
legenheid, hare waschtafel, door er een speeluur aan op te offeren, met een wel
niet zeer sierlijk maar toch praktisch voorwerp te verrijken.
Dit zeeplapje heeft den vorm van een pantoffel, en is daar
het voorblad als tasch dient in het gebruik zeer gemakkelijk. Ons origineel is van witte castorwol gehaakt en aan het voetblad met een klein rucheachtig garnituur versierd. Voor
men het werk begint knipt men volgens afbeelding No. 45
van papier de zool en het voetblad van de pantoffel, om den vorm van het haakwerk daarnaar te kunnen inrichten. (De zool
is oorspronkelijk 23 d. lang en op hare breedste plaats 10
d. in doorsnede, het voetblad in het midden 9 d. hoog). Men
begint het werk met de zool, en wel aan den hiel, waar-
voor men 3 steken opzet, deze tot eene ronding verbindt en
6 v. st. hierin werkt. Daarna haakt men nog 5 toeren in
de rondte voort, waarbij men gedurig 1 of 2 steken in de
achterste lus van elken steek van den vorigen toer werkt en
de ronding alzoo door naar vereischte te meerderen de wijdte
van 6½ d. in doorsnede verkrijgt. Op 15 steken van den laat-
sten toer werkt men de zool in heen en weder gehaakte
toeren met halve stokjes, elk h. st. in een steek van den
vorigen toer; in den middelsten steek van elken toer haakt
men echter gedurig 3 h. st., waardoor een punt gevormd
wordt. Men steekt hierbij gedurig zoodanig in den steek, dat de bovenste kettingsteekrij los blijft liggen, opdat er op de rechte zijde hierdoor ribben ontstaan. Het meerderen en
minderen aan het begin en einde van de toeren richt zich
naar het geknipte patroon van de zool. Na voltooiing der
laatste begint men het voetblad aan den bovenrand en zet
hiervoor 67 steken op. Daarop haakt men even als bij de
zool h. st. in heen en weder gewerkte toeren met regelmatig
2 steken in den middelsten steek van elken toer te meerde-
ren. Het fatsoen van het voetblad wordt insgelijks naar het
geknipte patroon genomen,
wij vermelden evenwel nog dat er bij den 2den en 3den toer aan het begin als ook aan het einde 6 steken, bij den 4den toer 5, bij den 5den toer 4 steken moeten worden overgeslagen; om aan den eersten steek van
176 DE GRACIEUSE. [3 October 1865. 3e Jaargang.]
No. 42. Chineesch werk- taschje. Verkleind.
No. 40. Corset voor meisjes van 12―14 jaar.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII.
Fig. 50―57.
No. 43. Borduur- en knippatr. voor het chineesche werktaschje. Oorspr. grootte.
tevens aan daar het gemakkelijk en spoedig te ver-
vaardigen is. De bodem van het mandje is over
ronde houtjes en dun ijzerdraad gehaakt, op dezelf-
de wijze, als de met hoorntjes versierde bloempot-
bekleeding op bladz. 155 beschreven. Men werkt
dus met vaste steken heen en weder, waarvan de
verbinding aan de einden door het ijzerdraad ge-
schiedt, voor den bodem worden 11 houten stok-
jes 13 d. lang vereischt. De rand van het mandje
bestaat uit 5 toeren bogen, welke over een streng
van vijf wollen draden, waarbij men twee dunne
ijzerdraden mede inlegt, insgelijks met vaste st., ge-
durig door den geheelen steek stekende, gehaakt worden. Elke boog heeft in den eersten toer 16 d.
steken en wordt met den 17den steek aan den bui-
tenrand van den bodem verbonden, doch op zooda-nige afstanden, dat aan elke lange zijde van den
bodem 7, aan elke dwarszijde 4 bogen komen, zoo-
dat de toer in het geheel 22 bogen telt. In den 2den
en 3den toer slaat men in elke holte van den boog
5 steken over en werkt in de beide middelste steken
van den boog in elk twee steken. Het laatste ge-
schiedt ook in de twee volgende toeren, doch er
worden slechts drie steken in elke holte van den
boog overgeslagen. Met den 5den toer is de rand
voltooid; men buigt hem een weinig gewelfd naar
binnen om en omwoelt den buitenrand volgens de
afbeelding met waspaarlen, waarvan men telkens 6
op een dun ijzerdraad of dikke zijde rijgt en daar-
mede een schuin liggenden steek over elke holte
van den boog werkt. Eindelijk omwoelt men nog
zeer dicht met wol drie houten stokjes, waarvan de
lengte naar de breedte van den bodem moet worden
afgemeten en naait deze aan de verkeerde zijde van den
den volgenden toer te ko-
men, haakt men gedurig
op de steken die men aan het begin moet overslaan hetzelfde getal h. v. st., van den 6den toer af mindert
men langzaam voortgaande, zoodat de laatste toer 19 steken telt. Daarna haakt
men aan den eersten toer van het voetblad den vol-
genden rand met roode wol.
1ste toer. Afwisselend 1 v. st., 1 kett., met den
laatsten slaat men 1 steek over.
2de toer. In elken kett. van den vorigen toer 3 elk
door 2 kett., gescheiden stokjes.
Om dezen rand het voorkomen van een ruche te geven, hecht men in een tusschenruimte van 5
st., het 6de stokje van den rand op de eerste rij van
het voetblad vast, waardoor eene plooi gevormd wordt. Na voltooiing van den rand verbindt men
voetblad en zool met roode wol en v. st., waarbij
men in elken kantsteek van de zool en het voetblad
stekende, werkt; de nog onbewerkt gebleven hiel
wordt met een toer v. st. van roode wol versierd
en dan met eene uit kett., gevormde lus, die voor
het ophangen dienen moet, voorzien.
Kapstok.
Afbeelding No. 46 en 47.
Het oorspronkelijke model kenmerkt zich als nou-
veauté zoowel door zijn ovalen fraaien vorm, als
door het rijke borduurwerk in een zeer eigendomme-
lijk genre, waarmede het versierd is. Het bestaat
uit een breed uitgegroefd raam van zwart gepoli-
toerd hout, volgens de afbeelding van twee groote
en vier kleine armen voorzien, die aan het begin
― dus op het raam ― van een smallen ring,
aan de punt elk met een platten knop van geel
koper voorzien zijn. Het midden van den kapstok
is met een buitengewoon elegant borduurwerk in
den vorm van een medaillon versierd. het oorspron-kelijke is op papier stremien met kralen en fijne chenille volgens het patroon uitgevoerd, waarvan afbeelding No. 45 de helft benevens de verklaring
van de grondstof en de verschillende kleuren aan-
geeft, de smaakvolle schikking van het origineel
laat niets te wenschen over, daar het een uitmun-
tend goed effect maakt. De met eene schakeering in-
gevulde figuren zijn, zooals vermeld is, met chenille gewerkt, en wel met een langen schuinen steek, waarmede de geheele breedte van een figuur naar eene richting overspannen wordt. Afbeelding No. 46
toont dit duidelijk aan. Wenscht men het werk om
het spoediger gereed te hebben op grover papier stremien te vervaardigen, zoo brengt men op een
stuk van overeenkomende grootte de omtrekken van het patroon er op over, en voert het er (volgens de teekening) op dezelfde wijze op uit; ook laat zich
dit patroon gemakkelijk verkleinen en kan b. v. met de buitenste arabesken- of ook met den bladeren
rand, die de middelste figuur insluit, worden afge-
sloten. Wij vermelden nog, dat dit patroon zoo als
van zelve spreekt op fijn gaas met den kruissteek
met wol en zijde kan worden uitgevoerd en de kleu-
ren hetzij naar de verklaring der teekens of naar verkiezing kunnen worden genomen; in het laatste geval moet men echter de kleuren in harmonie met het ameublement der kamer nemen. Ter voltooiing
van het geheel bedekt men de achterzijde met per-
kaal of papier en van boven aan het raam worden
twee koperen ringen bevestigd om aan opgehangen te
kunnen worden. Daar dit een zeer élegant meubel
is, kunnen wij het onze abonnées ter vervaardiging
aanraden niet twijfelende of zij zullen er alle lof
mede inoogsten.
No. 41. Corset voor kinderen
van 2―4 jaar. Knippatroon
voorz. v. h. Supplem. No.
VIII, Fig. 24―28.
Fig. 50―57.