De Gracieuse 3 May 1866 | Page 2

2de toer. Gedurig in de achterste lus van den steek van den vorigen

toer stekende, werkt men 22 v. st., meerdert dus 4 maal.

3de toer. 1 h. v. st. in den volgenden steek; * 5 kett., de beide

laatste hiervan overslaande in de 3 eerste in elk 1 st., 1 h. v. st. in

den derden daarop volgenden steek. Van * af nog 5 maal herhalen,

evenwel moet men, om den toer met 6 van deze punten te voltooien,

4 maal drie in plaats van 2 steken overslaan.

4de toer. Achter deze punten werkt men in den 2den toer 30 v. st.,

daar men dien steek waar de punt ingewerkt is gedurig overslaat en

in de anderen nu eens 1, dan weder 2 steken haakt.

5de toer. Als de 3de toer, waarbij 9 punten moeten gevormd worden.

6de toer. 36 v. st. op dezelfde wijze als bij den 4den toer gewerkt.

7de toer. 12 punten.

8ste toer. 50 v. st.

9de toer. 16 punten.

10de toer. 54 stokjes.

11de toer. Afwisselend: 1 st., 3 kett., met de laatsten telkens 1 st.

overslaande.

12de toer. In elken kett.boog 1 v. st., gedurig 5 kett. er tusschen.

13de toer. Men werkt h. v. st. tot in het midden van den volgen-

den boog, dan: * 1 st. in den middelsten steek van den boog, 3 kett.

die men tot een pic. vormt en daarbij tegelijk een 2de st. in den mid-

delsten steek van den boog haakt, nog 1 st. in denzelfden steek, 3

kett. Van * af herhalen.

14de en 15de toer. Als de 13de toer, de bosjes stokjes gedurig in den

middelsten steek tusschen de bosjes stokjes en de picots van den vori-

gen toer.

16de toer. In elken kett.boog 1 st., gedurig 7 kett. er tusschen.

17de toer. Afwisselend: 1 st., 1 kett. met den laatsten telkens

1 steek overslaan.

18de toer. In elken 2den st. 1 v. st., gedurig 5 kett. er

tusschen.

19de toer. Als de 13de toer. De rozet

is nu voltooid.

Stervormige rozet.

Afb. No. 14.

Een opzetsel van 2 d. lengte

wordt tot eene rondte gevormd

en men werkt hierin den

1sten toer. 28 st., 1 h. v. st. in

den 1sten hiervan.

2de toer. * 3 kett., den laatsten hiervan

overslaande in den 2den 1 h. v. st., in den 1sten

1 v. st. (dit vormt een puntje, waarvan men er

nog 7, dus in het geheel 8, aan eene rij in verband met elkander

werkt), 2 v. st. in de 2 volgende st. van den vor. toer, 8 puntjes,

2 v. st. in de daarop volgende 2 st. van den vor. toer, 8 puntjes, 3

v. st. in de 3 volgende steken. Van * af nog 3

maal herhalen. Deze toer voltooit de rozet.

Zooals zichtbaar is, heeft men een aantal

halve stervormige rozetten voor de openingen aan den buitenrand van den fond ontstaan uit

te voeren. De verkleinde afb. No. 11 toont dit

duidelijk aan. Heeft men een genoegzaam aantal

van de beschrevene rozetten vervaardigd en naar

aanwijzing van de zoo even genoemde afbeelding aan elkan-

der genaaid, dan omgeeft men het geheel met een toer stok-

jes, waardoor het kleed rondom in een rechte lijn wordt

afgesloten. Men verbindt hiervoor den draad in den middelsten van de onbewerkte picots van een

van de rozetten in den hoek, 11 kett., die voor

een zevenvoudig st. gerekend worden, 7 kett.,

1 zevenvoudig st. in denzelfden pic., dan werkt

men gedurig st. telkens door 4 kett. gescheiden

en wel op de volgende wijze: 1 zesvoudig, 1 vijf-

voudig, 1 viervoudig, 1 drievoudig, 1 dubbel, 4 gewone st. (elk st. in een pic. van de rozet), 1

dubbel st. in den laatsten pic. van deze rozet,

waar reeds het eerste blad van de halve ster-rozet

in gewerkt is; op laatstgenoemde komen 6 gewone

st., dan weder 1 dubb. st., daarna 11 gewone st.,

telkens 1 op elken picot van de volgende rozet

enz., zooals afb. No. 11 aantoont. Aan dezen toer

sluit zich de rand onder afb. No. 15 voorgesteld aan.

1ste toer van den rand. Afwisselend: 1 st.,

1 kett., met den laatsten telkens 1 steek overslaande; in den

middelsten steek van den hoekboog uit 7 kett. bestaande, haakt

men evenwel 2 door 5 kett. gescheiden st.

2de toer. In den middelsten steek van den hoekboog haakt

men 2 dubb. st. door 3 puntjes gescheiden (de puntjes even als

die in den 2den toer van de stervormige rozet). * 1 puntjes, waarmede men 3 steken van den vorigen

toer overslaat en in

de 3 volgende tel-

kens 1 v. st. haakt,

1 puntje, 2 dubb.

st. door 3 punt-

jes gescheiden

in den vierden

daarop vol-

genden st.

Van * af

herha-

len.

steld, geven den paletot in verschillende nieuwmodische fatsoe-

nen te zien, van den nauwsluitenden met eene ceintuur, tot aan

den wijden paletot en bieden een volledig overzicht van de soor-

ten der garnituren aan, die op de taffen paletots over ’t algemeen

zeer rijk, maar op die van wollen stoffen op weinige uitzonde-

ringen na zeer eenvoudig voorkomen. De beschrijving der mo-

dellen waarvan wij op het Supplement de knippatronen geven

(afbeelding No. 1―4 en 19―38, 53 en 54) vindt men afzon-

derlijk op bladz. 97 en 98 in deze aflevering. Op deze wijze

was het ons mogelijk nevens den rijkdom der toiletartikelen,

in dit nummer nog vrij wat ruimte voor de handwerken over

te houden.

Gehaakte heerenmuts.

Afbeelding No. 5 en 6. Zephir wol, zwart, rood en groen,

zwarte brillant wol, wit brillant garen, dik gouddraad,

touw of innaaikoord, een met gouddraad overspan-

nen knoop.

Met deze muts voldoen wij aan den wensch van vele onzer

abonnées, om den bekenden ouden vorm van heeren huiskapjes

een weinig bevalliger te maken, doch wij bemerken te gelijker

tijd, dat zulk een hoofddeksel, daar het zeer goed kleedt, voor

jeugdige heeren beter geschikt is, dan voor bejaarde. Ons mo-

del bestaat uit een grooten platten bodem over koord gehaakt,

waar zich een breede slappe rand aansluit; tegen het onderste

gedeelte van den rand wordt een stijve voering gelegd.

Om deze muts te vervaardigen begint men in het mid-

den van den bodem, daar men met de zwarte wol 5 of

6 steken over het koord opzet, deze tot eene rondte

verbindt en nu in de rondte naar vereischte meerderende

9 toeren werkt, zoodat hierdoor eene gladde vlak lig-

gende ronding ― oorspronke-

lijke 8 d. in doorsnede ―

verkregen

wordt. Dan volgt het pa-

troon dat uit

kringvormig

loopende stok-

jes en schijn-

baar daarop geschoven

ringen bestaat, waar-

van afbeelding No. 6

een gedeelte in oorspronkelijke grootte voorstelt. Van de drie kringen elk uit 2 toeren stokjes bestaande, is de mid-

delste groen, de beide andere van roode wol, de daar tus-

schen liggende toeren van zwarte brillant wol gewerkt; voorts zijn de ringen op de roode

stokjes met wit brillant garen, die op de groene

stokjes met gouddraad uitgevoerd. het meer-

deren van de steken geschiedt, evenals bij de

9 eerste toeren van den bodem vermeld is,

naarmate van het haakwerk, doch zoodanig,

dat de rondte volkomen vlak ligt en niet trekt

of plooit. Na voltooiing van den laatsten patroontoer knipt

men het koord af en haakt nu zonder het koord in te leg-

gen met de zwarte wol 20 toeren v. st., waarbij men in

elken toer 9 of 10 steken mindert, dus hier en daar een steek overslaat, zoodat met den 20sten toer

de rand tot op 175 steken (ongeveer 20 d. in

doorsnede) verminderd is. Nadat men nog 3 toe-

ren op dezelfde wijze, doch zonder minderen ge-

haakt heeft, werkt men in hetzelfde getal steken 6 patroontoeren, als de 6 laatste toeren van den

bodem, volgens afbeelding No. 6 en sluit dezen door 2 zwarte toeren af. Het midden van den bodem wordt volgens ons model met een platten

kwast van gouddraad en een met gouddraad over-

sponnen knoop versierd. Om de muts te vol-

tooien verkrijgt zij eene zwarte of gekleurde

kitaï voering, de bodem evenwel eene tusschen-

voering van stijf linnen; de rand wordt ongeveer

10 toeren hoog met carton en een lederen voe-

ring voorzien. Het spreekt van zelf dat dit ge-

deelte van den rand bij het inzetten van de voering naar den

omvang van het hoofd, door het inhalen of uitrekken moet wor-

den ingericht, ook kunnen de kleuren en de grondstoffen naar

welgevallen gekozen en gevariëerd worden.

Breipatroon. ― Afbeelding No. 10.

Dit patroon kan

voor kleine gor-

dijnen, nacht-

mutsen (b. v.

in het fat-

soen van een

net), kin-

dermuts

jes enz.

gebe-

zigd

worden. De grofte van het garen, hangt geheel van de be-

stemming van het werk af. Op een opzetsel waarvoor men het

getal steken naar welgevallen neemt, werkt men, het vol-

gende:

1ste toer. 1 recht, * omslaan, overhalen. Van * af her-

halen.

2de toer. (Verkeerde zijde). Geheel averechts (van elken om-

slagdraad 1 steek).

3de toer. 1 r., * de volgende steek, door den omgeslagen

draad gevormd, wordt met den daarop volgenden steek te zamen

gebreid, omsl. Van * af herhalen.

4de toer. Averechts. Men zorge echter hetzelfde getal steken

te behouden.

Men herhaalt voortdurend deze 4 toeren.

Dit patroon is ― wij stemmen het gaarne toe ― zeer een-

voudig, maar niet te verwerpen. Om het uit te voeren behoeft de

aandacht van eene bekwame breister niet bepaald op het werk ge-

vestigd te blijven, en daardoor kan zij, terwijl de vlijtige handen zich

reppen, nu en dan in den gezelligen kring een woordje meêspreken.

90 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]

No. 6. Gedeelte van den bodem voor de gehaakte heerenmuts.

Oorspronkelijke grootte.

No. 9. Gedeelte van een kraag in guipure borduurwerk. Oorspr. grootte.

Als dezen toer werkt men nog 2 toeren, doch zoo, dat de beide

dubb. st. gedurig in den middelsten van de 3 v. st. van den vorigen

toer, de 3 v. st. van den loopenden toer in het middelste van de 3

puntjes van den voorgaanden toer komen. Aan de hoeken moet men

zoodanig meerderen, dat zij niet stomp worden.

5de toer. * In het middelste van de 3 puntjes 1 v. st., 5 kett., 2

dubb. st. in den middelsten van de 3 v. st. door 3 kett. gescheiden.

5 kett. Van * af herhalen.

6de toer. Als de 1ste toer.

Men knoopt nu tusschen elke 2 st. van den laatsten toer een

bosje franje 6 draden dik en 10―11 d. lang in, waarmede het

kleed voltooid wordt.

Zomermantels voor het seizoen 1866.

Onder de modellen welke wij met den algemeenen naam

van “Zomermantels” betitelen, moet in dit seizoen aan den

paletot bijna de alleenheerschappij worden toegeschreven. De

afbeeldingen in deze aflevering van dit kleedingstuk voorge-

No. 8. Dominosteen. Oorspr.

grootte. Bij afb. No. 7.

No. 5. Gehaakte heerenmuts.

No. 12. Ronde stoel met borduurwerk.

No. 7. Mandje metdominostenen van

papierstramien.

No. 11. Gebreid tusschenzetsel.

No. 10. Doorloopend breipatroon.