volgen. Eerst naait men in elk der voorstukken de borstplooi van 32 tot
33 aan 33, daarna worden de beide gedeelten van den rug van 46 tot aan
den rand van onderen aan elkaar gezet, verder de fig. 42 en 43 van 36 tot 37, fig. 40 en 41 van 34 tot 35, fig. 41 en 42 van 38 tot 39. Men voorziet den paletot in de rondte aan de binnenzijde met een reep zwarte
taf 5 d. br., die langs den buitenrand naar binnen toe omgeslagen, maar
op de bovenzijde met stiksteken wordt vastgehecht. In elk gedeelte van
de capuchon fig. 44 wordt eerst de schoudernaad, van het dubbele punt
tot kruis aan kruis uitgevoerd, als ook de naad van 42 tot 43, vervolgens
zet men de beide gedeelten van de stof van 44 tot ster en van ster tot 45
aan elkaar en wel zoo dat al de inslagen van de naden naar binnen liggen.
De hoek van de capuchon op fig. 44 door de gepunte lijn afgesloten, wordt langs die lijn naar buiten omgeslagen, verder legt men er drie plooien in, door volgens aanwijzing op fig. 44 kruis a op punt a, kruis b op punt b, en kruis c op punt c te hechten. Nu zet men de capuchon zóó dat 45 op 45 en 46 op 46 valt aan het uitsnijdsel van den hals van den paletot, en verbindt de beide gedeelten volg. de overeenstemmende cijfers
met den kraag, het spreekt van zelf dat de beide gedeelten van den laatste
eerst van achteren in het midden aan elkaar genaaid en gevoerd moeten
zijn. De naad waarmede de capuchon op den paletot is gezet, wordt met
een zijden koord bedekt. Men moet elke mouw van 47 tot 48 en van 49
tot 50 aan elkaar verbinden, en aan den binnenrand tegen den rand van
onderen een reep zwarte taf 5 d. br. leggen. De lap taf naar fig. 47 voor
het garnituur op de mouw geknipt, wordt met stijf gaas en met een taf-
fen voering voorzien, men legt in elk der beide dwarszijden volgens aan-
wijzing op fig. 47 drie plooien, door kruis op punt te hechten, en naait
het dan met 48 aan 48 en 49 aan 49 aan den onderrand, verder met 51 en
52 op 51 en 52 langs de gladde lijn op fig. 46 vast. Men zet de mouw in
het armsgat zóó, dat 50 op 50 van het voorstuk valt. Men moet het gar-
nituur naar de afb. vervaardigen en dan op den paletot leggen. Eerst
vormt men de rozetten elk bestaande uit een dubbelen schuinen reep 1½ d.
br. op een lapje stijve tulle 2½ d. br. en 3 d. lang in doorsnede, door eerst
smalle plooitjes in de schuine reepen te leggen en ze dan tweemaal in de
rondte op de tulle vast te naaien. De ruimte in het midden wordt bedekt
door een lossen strik, die in een lus 5 d. lang met een kogelvormigen
knoop eindigt. Aan de capuchon valt deze lus echter een weinig over de
punt van de eerste heen, de lus wordt aldaar vastgehecht en met een
grelot versierd, boven aan de mouw loopt dit zijden koord aan beide zij-
den van den strik uitgaande, in de rondte om het armsgat heen. Men voor-
ziet de voorstukken, ten einde ze te kunnen dichtmaken het haken en
oogen, alsook volgens de afb. met knoopen en met de agrafen van koord. De ceintuur op zijde met haken en oogen gesloten, wordt van een reep
der stof 9 d. br. en naar de wijdte van de taille genomen, men voegt er
een lap stijf gaas 5 d. br. tusschen en legt er twee plooien op elkaar en
naar boven gekeerd in, waarna de ceintuur met taf en met stijf gaas wordt
gevoerd. Het dichtmaken wordt met eene rozet met koorden en grelots bedekt.
No. X. Blouse “Crysalida.” Afb. No. 53 en 54, blz. 96.
Fig. 48. Voorstuk . . . . . .
” 49. Helft van den rug . .
” 50. Helft van de ceintuur .
” 51. Mouw. . . . . . . .
Het model van deze blouse bestaat uit zwart zijden tulle; het fatsoen
is eenvoudig maar toch gracieus; het garnituur is vervaardigd van fluwee-
len lint 2 d. br., waarop kleine wit parelmoeren knoopjes zijn genaaid.
Het garnituur van strikken dat een schoot nabootst en zich aan de cein-
tuur aansluit is eveneens van zwart fluweelen lint, maar zonder verdere
versiering genomen. Deze blouse aldus opgemaakt of ook van witte tulle
met gekleurd lint gegarneerd, is zeer geschikt om bij een gekleed toilet op
een gekleurden rok gedragen te worden; mocht men de blouse in den rouw
willen gebruiken dan ware er slechts eene geringe verandering in het gar-
nituur aan te brengen. Men zou dan in plaats van het fluweelen lint, ruches
van krip of van fijn wollen band nemen, en er zwarte of kristallen kralen
op kunnen naaien. Om deze blouse te vervaardigen knipt men uit de ge-
kozen stof naar elk der fig. 49 en 50 twee gedeelten in het midden aan-
een, naar fig. 48 twee gedeelten en rekent daarbij aan elk op een omslag
3 d. br. voor den zoom aan den voorkant, verder naar fig. 51 voor elke
mouw twee stukken waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt,
door de afwijkende lijnen te volgen. Eerst worden in elk der voorstukken
de borstplooien genaaid, men legt er aan den voorkant de zoomen in, die
met knoopen en knoopsgaten worden voorzien. Nu zet men de fig. 48 en
49 volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar, boort het uitsnijdsel
van den hals van de blouse met een ingeregen koordje, en zet den rand
van onderen tusschen de dubbele stof van de ceintuur naar fig. 50 aan-
een, van zwarte taf geknipt, die aan den voorkant met haken en oogen
wordt voorzien. Men moet de beide helften van elke mouw van 57 tot 58
en van 59 tot 60 aan elkaar naaien. Als de onderrand van de mouw is ge-
zoomd, dan zet men haar in het armsgat, met een ingeregen koordje
voorzien, na eerst in het bovenste gedeelte van de mouw, door kruis op
punt te hechten eene plooi te hebben gelegd, 60 van de mouw moet op 60
van het voorstuk vallen. Het garnituur van strikken van onderen aan de
ceintuur, bestaat uit lussen elk 6 d. lang met einden 9 d. lang die op regel-
matige afstanden, van onderen aan de binnenzijde van de ceintuur worden
gehecht, zoodat 9 strikken de wijdte van den rug, 5 die aan elk der voor-
stukken innemen. Een ceintuur van zwart fluweelen lint, waarop kralen
zijn genaaid, wordt volgens de afb. van voren met een gesp om de
taille vastgemaakt.
deelten geknipt, elk der onderste, langs de afwijkende lijnen, waardoor
zij den juisten vorm verkrijgen. Nu naait men eerst de beide gedeelten
van den rug van 1 tot 2, de rug en de zijpanden van 3 tot 4, de zijpan-
den en voorstukken van 5 tot 6 aan elkaar, stikt de beide voorstukken
van 7 tot 8 langs de dunne gladde lijn op fig. 27 als schoudernaad aan-geduid, op den rug vast, en verbindt de voorstukken dan ook met elkaar van 9 tot 10. Het staande kraagje, naar fig. 30 geknipt, wordt volgens
de overeenstemmende cijfers aan het uitsnijdsel van den hals op den pa-
letot gezet. Als de gedeelten van de mouw eveneens volgens de overeen-
stemmende cijfers aan elkaar zijn genaaid, dan legt men er volgens de afb. het garnituur op: het galon loopt, zooals daarop is aangewezen,
om den buitenrand van de mouw heen, zet zich van onderen af tot een
oploopend figuur voort, terwijl het aan den onderrand nog door eene
franje wordt voltooid. In den bovenrand van de mouw legt men door
kruis op punt te hechten, eene plooi, en naait de mouw vervolgens in
het armsgat, waarbij 15 op hetzelfde cijfer van het voorstuk moet sluiten.
No. VII. Paletot “O’Donnel.” Afb. No. 36 en 37, blz. 94.
Fig. 32. Voorstuk. . . . . . . . . . . . . . . .
” 33. Helft van den rug. . . . . . . . . . . . .
” 34. Mouw . . . . . . . . . . . . . . . . .
” 35. Garnituur op den schouder . . . . . . .
” 36. Patroon van het belegsel (figuur van het blad)
Niet alleen de glanzige zijde, maar ook effen zwart ceintuur wordt
in dit seizoen veel voor dunne zomerpaletots gebruikt. Om den schijn te vermijden alsof men in den rouw ware, is men gewoon deze stof rijk met
borduursel van zwarte kralen en soutache te versieren. Zoo heeft ons
model bijv. ― een wijde paletot van zwart cachemir met zwarte taf ge-
voerd, ― een zeer rijk garnituur van soutache met kleine geslepen kra-
len, verder is het met een effen zijden galon 3 d. br., aan beide zijden
met kralen afgesloten, en in de rondte met tamelijk dik zijden koord,
gegarneerd. De epauletten zijn echter op eene geheel bijzondere wijze
vervaardigd; zij bestaat namelijk elk uit een cirkelronden lap cachemir,
eveneens met kralen versierd; er zijn in de rondte vlak naast elkaar,
lussen elk 2½ d. lang en 3½ d. br. van zwart moirélint omheen gelegd,
waardoor alzoo een rozet gevormd wordt. Aan den onderrand van deze
epauletten hangen einden van hetzelfde lint elk 45 d. lang af, van onde-
ren zijn zij puntig toegevouwen en eindigen in een ronden gitten knoop.
Voor dezen paletot heeft men 200 d. stof, 115 d. br. noodig, hieruit
knipt men van cachemir, zwarte taf voor voering en mousseline om er
tusschen te leggen, naar fig. 32 de voorstukken, naar fig. 33 den rug
in het midden aaneen, eindelijk naar fig. 34 voor elke mouw twee stuk-
ken, waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt, door de afwij-
kende gladde lijnen te volgen. Nadat men de gedeelten cachemir, op die
van mousseline heeft geregen, voert men eerst op de afzonderlijke ge-
deelten het borduursel met soutache en met kralen uit. De ruimte op het
knippatr. liet ons niet toe hiervoor de patr. uit te teekenen, maar een
der figuren, namelijk een blad in den vorm van een palm, vindt men fig. 36; verder is op fig. 32 de versiering aan den voorkant van de voorstukken gedeeltelijk aangegeven. Wij hebben daarentegen de plaats
voor het breede belegsel op al de knippatr. aangeduid, het wordt echter
eerst nadat al de verschillende gedeelten van den paletot met elkaar zijn
verbonden, langs de gladde lijnen er op genaaid. De paletot is van ach-
teren in het midden met eene groote arabeske versierd; als men eenigs-
zins bedreven is in het teekenen, dan zal men het fig. gemakkelijk ont-
werpen, of het anders door verschillende over elkaar gelegde bladeren
naar fig. 36 kunnen samenstellen. Bij de bewerking van het soutache,
moet men het patr., hetzij op de stof zelve, of op calqueerpapier over-
teekenen, dit laatste wordt dan op de juiste plaats op de stof gehecht,
en als het werk voltooid is, er onder uitgescheurd.
De mouw met soutache versierd, wordt van 20 tot 21, verder
van 22 tot 23 toegenaaid; men legt er zooals dit is voorgeteekend galon
op en om den rand van onderen koord, waarna zij eindelijk met 23 op
hetzelfde cijfer van het voorstuk, in het armsgat wordt genaaid. Voor de
epaulette, die volgens de hierboven gegeven aanwijzing moet worden
gegarneerd, geeft fig. 35 het knip- en tevens het borduurpatroon, de
diepe bogen komen aan den onderkant van de rozet.
No. VIII. Wijde paletot “Tony.” Afb. No. 29 en 30, bl. 93.
Fig. 37. Voorstuk. . . . . . .
” 38. Helft van den rug. . .
” 39. Mouw. . . . . . . .
de écharpe voortloopt. Men kan in plaats van het entre-deux naar verkiezing ruches, volants, galon of iets dergelijks nemen. De onderrand
van de slippen van de écharpe wordt smal naar buiten omgeslagen en
met het voorgeteekende garnituur vastgehecht. Van 63 tot 64 naait men
elk der einden toe, rimpelt ze langs de gepunte lijn in, legt er kant om
heen, en hecht er dan volgens de afb. de kwasten onder. Ten einde de
écharpe te kunnen dichtmaken zet men aan den rand van boven, op de
plaats op fig. 52 aangewezen, twee einden taffen lint.
No. XII. Paletot “Maria Stuart.” Afb. No. 21 en 22,
blz. 92.
Fig. 53. Voorstuk . . . . . . .
” 54. Helft van den rug . .
” 55. Helft van den kraag .
” 56. Mouw. . . . . . . . .
De wijde paletot zal in dit seizoen veel gedragen worden, en hieronder
heeft het fatsoen “Maria Stuart”, daar er veel variatie in de snede kan
worden aangebracht iets zeer oorspronkelijks. De voorstukken hol ge-
knipt, vallen op den rug en ook op de schouders en geven aanleiding
om den paletot aldaar met een bijzonder fraai garnituur van kralen franje
en twee kettingjes van gutta percha te versieren; deze laatsten worden
met slingers door twee groote knoopen vastgehouden en zijn aan de af-
hangende einden met lange kwasten van passementwerk versierd. In de laatste modeberichten, wijst men op de bovengenoemde kettingjes, die
evenveel effect maken als het git, maar duurzamer zijn. De breede omslag
die op het voorst. de patte van een zakje nabootst is er niet opgezet, maar
slechts door eene insnijding gevormd en even als de mouwen met kralen-
franje gegarneerd. Ons model bestaat uit donkergrijs coating, om de buitenranden is een tamelijk dik zwart zijden koord gelegd. De gitten
knoopen zijn met gesneden fig. van dezelfde stof versierd. Men heeft voor
dezen paletot 210 d. stof 130 d. br. noodig. Hieruit knipt men naar elk
der fig. 53, 54, 55 en 56 twee gedeelten. In elk der beide voorstuk-
ken wordt langs de dubbele lijn of fig. 53 aangegeven eene insnijding
gemaakt voor de patte van het zakje, waarna men tegen het voorstuk
een lap van de noodige grootte zet, men legt rondom den afgeknipten
rand van de bovenstof een zwart zijden koord en voorziet de patte met
eene voering van dezelfde stof, welke men tegelijk met den lap die er te-
gen is gezet langs de gepunte lijn op de bovenzijde vaststikt. Al de rijen
stiksteken zijn aan ons model met witte zijde uitgevoerd. De buitenrand
van de patte is met zwart zijden koord en franje gegarneerd. Men legt
verder tegen den voorkant van elk der beide voorstukken een reep als
voering van de stof van den paletot 8 tot 10 d. br., naait eerst de beide
gedeelten van den rug van 65 tot 66 aan elkaar, en verbindt dan de voorstukken met den rug door den laatste op den schouder van 69 tot 70
aan de zijkanten van 67 tot 68 langs de dunne gladde lijn daarvoor op fig. 53 aangegeven, aan de binnenzijde tegen de voorstukken te zoomen.
Om den buitenrand van die gedeelten welke over de andere heenvallen
wordt koord gelegd, nadat het omslag (de zoom) eerst naar binnen om-
gevouwen, en dan bovenop vastgestikt is. Dit heeft ook om den geheelen
buitenrand van den paletot plaats. De kraag naar fig. 55 uit dubbele stof geknipt, wordt volgens aanwijzing der cijfers op den paletot gezet,
in de rondte doorgestikt en met koord omgeven. Men voorziet de mouw
zoowel aan den onderrand als aan de lange zijde die over het andere ge-
deelte heenvalt, met een rij stiksteken en met koord, zet er volgens de
afb. franje om en naait haar den met 72 op 72, 73 op 73 en 74 op 74
op elkaar; de gegarneerde lange zijde moet langs de gladde lijn over de
andere lange zijde heenvallen. Bij het inzetten in het armsgat legt men
in den bovenrand van de mouw twee plooien, door elk kruis op het punt
te hechten, 72 van de mouw moet op 72 van den rug vallen.
No. XIII. Wijde paletot “Nicolo.” Afb. No. 32 en 33,
blz. 93.
Fig. 57. Revers van de mouw . .
” 58. Patte voor het zakje . .
98 DE GRACIEUSE. [3 Mei 1866. 4e Jaargang.]
Naast den nauwsluitenden paletot, niet voor elk fig. geschikt, blijft de
eenvoudige wijde paletot toch ook nog in de gunst der dames deelen. Met
de afb. No. 29 geven wij zulk een model te zien. Het is vervaardigd van
lichtgrijs Ines (eene dunne fluweelachtige zomerstof), het garnituur
bestaat uit een rolletje taf van eene donkerder nuance 1 d. br., dat vol-
gens de afb. met vier rijen, telkens met eene tusschenruimte 1 d. br. op
den paletot gelegd, en er met kleine ronde kristallen knoopjes op een
afstand van 3 d. op vastgehecht is. Om dezen paletot te vervaar-
digen heeft men 200 d. stof 130 d. br. noodig. Uit de gekozen stof
worden naar elk der fig. 37 en 38 twee gedeelten geknipt, verder naar
fig. 39 voor elke mouw twee stukken, waarvan het onderste door de af-
wijkende lijnen te volgen, den juisten vorm verkrijgt. Als de twee ge-
deelten van den rug van achteren in het midden van punt tot ster, de
rug met de voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers op de knip-
patronen, met elkaar zijn verbonden, dan zet men tegen den buitenrand
van den paletot en ook tegen de splitten van achteren in het midden en
aan de zijkanten van ster en 25 af, een schuinen reep stof ongeveer 4 d.
br., boort het uitsnijdsel van den hals met een ingeregen koordje, voor-
ziet den voorkant van den paletot met eenige haken en oogen en legt er
eindelijk naar aanwijzing op de afb. het garnituur op. Men naait
de mouw van 28 tot 29, verder van 30 tot 31 toe, legt aan den
binnenkant tegen den rand van onderen een reep der stof 5 d. br., ver-
siert haar volgens de afb. met het garnituur, en zet haar eindelijk met
31 aan hetzelfde cijfers van het voorstuk in het armsgat.
No. IX. Paletot “Salvator.” Afb. No. 3 en 4, blz. 89.
Fig. 40. Voorstuk. . . . . . . . . .
” 41. Voorzijpand. . . . . . . .
” 42. Rugzijpand. . . . . . . .
” 43. Helft van den rug. . . . . .
” 44. Helft van de capuchon. . .
” 45. Helft van den kraag. . . .
” 46. Mouw. . . . . . . . . .
” 47. Garnituur op de mouw. . .
Dit model, een nauwsluitende paletot, met eene ceintuur en eene capu-
chon, is vervaardigd van zwart grosgrain. Het garnituur bestaat uit
dik zwart zijden koord, waarin losse strikken en lussen zijn gelegd en zoo
als de afb. het te zien geven uit knoopen en kogelvormige grelots van
passement. Elke knoop is op eene ovale rozet van de stof van den paletot
gehecht. Om dit model na te maken heeft men van de genoemde stof 470
d., 60 d. br. noodig, men kan echter ook wollen of andere soorten van
zijden stoffen nemen. Hieruit knipt men naar elk der fig. 40, 41, 42,
43, 45 en 47 twee gedeelten, naar fig. 44 een gedeelte aaneen uit dub-
bele stof, naar fig. 46 voor elke mouw twee stukken, waarbij men voor
het onderste de afwijkende lijnen, op het knippatr. voorgeteekend moet
No. XI. Echarpe “Franchette.” Afb. No. 31, blz. 93.
Fig. 52. Helft van de écharpe, (met een omslag op het Suppl.)
De écharpe, in den zomer een luchtig kleedingstuk voor jonge dames,
wordt veelal gekozen zoowel als men voor de eene of andere gelegenheid aan
het toilet een vroolijk of ook een ernstig karakter wenscht te geven, en dan
naar gelang van omstandigheden van zwarte taf, poult de soie, fou-
lard, fijn neteldoek of ook wel van de stof van het kleedje vervaardigd.
Ons model bestaat uit zwart poult de soie met een geplooiden volant
van dezelfde stof 6 d. br. en van onderen uitgetand; verder uit zwart en wit
geweven entre-deux 5 d. br. en soortgelijke kant 1½ d. br., het een en
ander maakt een bijzonder fraai effect. De slippen van de écharpe zijn mede
op eene zeer ongemeene wijze gearrangeerd, zij zijn namelijk 9 d. boven
den onderrand zoodanig ingerimpeld en met kant omgeven, dat zij aldaar
den vorm van een klok aannemen, terwijl het midden binnenin met een
kwast 15 d. lang versierd is. Om deze écharpe te vervaardigen waarvoor
men 248 d. stof 62 d. br. noodig heeft, knipt men naar fig. 52 (na eerst het omslag van het Supplement afzonderlijk overgenomen en aan het ge-
heel gehecht te hebben) een gedeelte langs de dunne lijn op het knippatr.
aaneen, en wel aldaar recht langs den draad. Tegen den voorkant (het
uitsnijdsel van den hals van de écharpe) legt men tot aan de gladde lijn
op het knippatr. een reep der stof 4 d. br., aan de tegenovergestelde zijde,
voorziet men de écharpe van achteren van den onderrand af tot aan de
dunne gladde lijn die het aanzetten van het entre-deux aangeeft,
met dezelfde stof. Eer men er dezen reep echter tegennaait zet men den
volant tegen den onderrand die naar binnen is omgeslagen; deze strook
is van achteren om de écharpe gezet, en loopt aan beide zijden op de
plaats, met ster geteekend puntig uit. De eerste of buitenste reep garni-
tuur is langs dezen volant op de écharpe genaaid, terwijl de onderrand van
den tweede, de bovenste rij steken van de voering bedekt, en dan volgens
de afb. om den buitenrand van de slippen en ook om den voorkant van
Deze wijde paletot van donkergrijs zomerfluweel onderscheidt zich door
het wel eenvoudige, maar toch elegante garnituur. Dit bestaat vooreerst
aan den onderrand van elke helft van den paletot uit een schuinen reep
van de stof 13 d. br. Hierop zij, niet al te dicht bij elkaar, geslepen
gitten knoopjes genaaid, terwijl er aan beide zijden twee taffen boordseltjes
van de kleur van den paletot zonder inlegkoord om zijn gelegd, het
eerste moet een stroohalm breed onder het bovenste uitkomen. De reep
garnituur die van den voorkant uitgaat en tot aan den zijnaad reikt, ein-
digt aldaar in eene patte van onderen met franje gegarneerd, welke op
den reep garnituur die zich hier aansluit en naar achteren tot het midden
van den paletot loopt, door een lus van de stof wordt vastgehouden. Hiermede stemt het garnituur op de patte van het zakje en op den revers
van de mouw overeen. De voorkant van den paletot en het staande kraagje zijn met een ingeregen koordje geboord, verder bestaat het garnituur
uit grijze koordfranje 4 d. br., die aan den onderrand en aan beide zijden
van de split van achteren in het midden van den paletot is gezet, en ook
aan elke zijde van den rug uit eene rozet van zwart zijden koord dat dicht
in de rondte op een cirkelronden lap 5 d. in doorsnede gelegd en in het
midden met een gesneden gitten figuur is versierd. aan den onderkant
van de rozet is een kwast van gedraaid zijden koord 25 d. lange gehecht,
die uit einden koord van afnemende lengte, elk met een kralen grelot
versierd, is samengesteld. Daar het fatsoen van dezen paletot voor het
overige volmaakt gelijk is aan dat van den wijden paletot “Indianola,”
geven wij voor den paletot “Nicolo,” slechts een knippatr. voor de patte
van het zakje en voor den revers voor de mouw. Voor de eerste knipt men zoowel uit bovenstof, als uit stijf gaas en voering een gedeelte, vol-
maakt naar den vorm van fig. 58 daarna een tweede, kleine gedeelte
langs de dunne gladde lijn, welke zich in het midden bevindt. Dit laatste
gedeelte fig. 58 wordt behalve aan de rechte dwarszijde geboord, en
zooals dit op fig. 58 is voorgeteekend, op het hoofdgedeelte gezet, dat
van het aanzetten van de patte af aan de beide lange zijden mede wordt
geboord. volgens aanwijzing op de afb. legt men op de patte van het zakje eene lus van de stof, garneert haar verder met knoopen en franje
en zet ze met behulp van de afb., 32 d. boven den onderrand en 12 d.
van den voorkant af op den paletot. Het garnituur voor de mouw wordt
naar fig. 57 geknipt, geboord, met franje en met knoopen gegarneerd
en zoodanig van onderen aan de mouw gezet, dat de patte er van punt
en ster los op ligt en slechts door eene lus van de stof op den reep garni-
tuur wordt vastgehouden.
No. XIV. Paletot “Corona.” Afb. No. 34 en 35, blz. 94.
Knippatr. Van den paletot “Tony.”
De afb. No. 34 en 35 geven een wijden paletot van zwart persaan te
zien. Het garnituur bestaat uit eene zwarte kant 20 d. br., die een wei-
nig ingerimpeld rondom den buitenrand van den paletot wordt gezet,
de laatste is verder, zooals de afb. het te zien geven met zwart fluweelen
lint, en kleine gitten plantjes, knoopen en agrafen van koord gegar-
neerd; hiermede wordt de paletot aan de voorzijde dicht gemaakt. Voor
dezen paletot kan men de knippatr. van den wijden paletot Tony, afb.
No. 29 en 30 gebruiken.
No. XV. Knippatroon voor den hondekop als sleutel-
dragen. Afb. No. 16, blz. 91.
Fig. 59. Achterzijde van den kop . .
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.