48 DE GRACIEUSE. [3 Maart 1865. 3e Jaargang.]
hem uit de zeef en strijkt hem tusschen blaauw papier van suikerbrooden met een
heet strijkijzer zoo schielijk mogelijk droog. Dan wordt deze reep in het midden
in de lengte doorgeknipt, zoodat men 2 smalle reepen verkrijgt, waarvan men
dan de steken tot aan den zijrand uithaalt. De verkregen mosreepen schikt men
digt naast elkander op bordpapier, carton of iets dergelijks naar mate waarvoor men den rand bestemd heeft. de bewerking van de bladeren voor het viooltje stellen wij volgens afbeelding No. 42 voor
en geven bovendien met afbeelding No. 43 een van de beide groote
met afbeelding No. 44 een van de beide kleinste bladeren
van een viooltje in oorspronkelijke grootte. Eerst
knipt men van stevig carton een vierkant van 4—5 Ned.
duim, en spant daarover — van den eenen hoek tot den
anderen — een kruis met dik garen, waarvan men de
einden aan de verkeerde zijde bevestigt. Daarna
steekt men — voor een van de grootste bla-
deren — in eene tapisserienaald een tamelijk
langen draad van de donkere paarse wol, en
begint in het midden waar de draden gekruist
zijn, een digte doch gelijke om-
winding van den draad, daar
men met de naald gedurig
onder den draad garen steekt.
Deze laatste dienen enkel om
de omwindingen vlak en bij elkaâr te houden. Nadat de wol 6 maal rondom omwonden is heeft het blad zijne grootte verkregen. Om het stevigheid en den goeden vorm te geven, haalt men vol-gens aanwijzing van afbeelding No. 43, den wollen draad eerst van 1 tot 2 dwars door alle draden, dan legt men hem langs
den buitenrand tot aan 3, waarbij men van daar af weder door
alle draden steekt, en tevens door een weinig
aanhalen een kleine diepte vormt, zooals de afbeelding voorstelt. De draad wordt van on-deren afgeknipt en daarna het blad van het papier genomen. De drie kleine blaadjes van het viooltje worden elk afzonderlijk zooals
afbeelding No. 44 aanwijst in verschillende schakeringen gewerkt: men begint in het midden met 3 gele rijen,
dan eene witte,
dan volgen de twee
lichtste
paarse
schakerin-gen. Men
haalt daarna een gelen draad kruis-gewijze over het gele gedeelte van
het blad; van het papier afgenomen zijnde legt men er lange steken met
koordzijde over,
waarmede het blad voltooid is. Om den kelk te vervaardigen neemt men een ijzer-draad waaraan men een klein bosje groene wol bevestigt die men een weinig uitkamt, vervolgens de 5 bla-
deren volgens afbeel-ding No. 41 er om heen legt en tot eene bloem vereenigt; het ijzerdraad wordt met groene wol of bloe-
menpapier omwoeld en in het mos
bevestigd.
Voor de jasmijnbloemen neemt men een plat houtje ter breedte
van 1 Ned. duim — zie afbeelding
N. 45 — waar de witte wol 20
maal omwoeld wordt; aan den bui-
tenkant knoopt men volgens de af-
beelding 5 draden met eenen fijnen
draad te zamen. Aan de tegenover-
gestelde zijde van het houtje schuift
men het ijzerdraad voor den steel
bestemd, door de wollen draden,
neemt het houtje er uit en draait
het ijzerdraad stevig in elkander.
De kelk van de bloem vervaardigt
men van kleine lusjes van gele wol
en bevestigt daarna de bloemen in
het mos. Zoo als wij hierboven zei-
den moet men het gebreide mos in eene
zeef leggen, die men goed digt maakt,
en daarna gedurende 15—20 minuten op een pot met kokend water zet.
Sommige dames zijn gewoon, de
reepen tot dit doel bestemd, even
in het water te laten opkoken, dat
wij echter voor het behoud der kleu-
ren minder verkieslijk achten. Soort-
gelijke zaken moet men altijd met de grootste zorgvuldigheid behou-
den.
zen als 1 maas. Eindelijk worden in elke maas bosjes franje ingeknoopt van 6 draden ter lengte van 11 Ned. duim, waarvoor men hetzelfde garen No. 30
bezigt.
Tullen kleedje over een werktafeltje.
Afbeelding No. 38.
Ter vervaardiging van dit kleedje dat hoogst eenvoudig en gemak-
kelijk is, kan men verschillende stoffen voor den fond bezigen. Hoe
klaarder deze echter is, des te beter komt het veter-
bandpatroon er op uit. Men is niet verpligt hiervoor
Reseau of een andere soort van tulle met een open grond te nemen, daar een geknoopte of open gehaakte grond
ook zeer goed is aan te bevelen. Zoo als de
afbeelding aantoont is dit kleed vierkant en
heeft volgens ons origineel 48 Ned. duim in
lengte en breedte. Men teekent het verkleinde
patroon vervolgens afbeelding No. 38, natuur-
lijk in overeenkomende grootte voor het bestemde kleedje op de stof, of op papier, alwaar men
dan het kleedje ophecht, en be-werkt daarna de omtrekken van
het patroon met veterband van
1 Ned. duim breed. Het veter-
band rijgt men met kleine steken
op de tulle, terwijl men het in
de holte van de figuren een wei-nig inhaalt of er kleine plooitjes in legt. Rondom het kleedje
knoopt of haakt men eenige toe-
ren, en knoopt dan in den laat-sten toer bosjes franje van grove katoen ter lengte van 8 à 9 N. d.
Coiffure “à l’empire.”
Afbeelding No. 39 en 40.
Om den chignon van deze coiffure, welke vooral aan jonge dames met een lang smal
gezigt zeer goed staat, vast te maken, moet
het achterhaar tamelijk hoog in den nek worden gebon-
den. Het voorhaar wordt met drie naar boven omgerolde
krullenbandeaux gekapt en dan op den chignon vastge-
maakt, zoo-dat zij als een krans
op het
hoofd heen-
loopen. Aan
beide zijden van den
chignon wordt onder
de bandeau een par-tijtje lange dikke
krullen vastgemaakt. Om deze coiffure op
eene eenvoudige wijze meer sierlijkheid te geven, neemt men een rood of blaauw
fluweelen lintje dat zoo als men dit op de afbeelding kan
zien over het voor-
hoofd en verder on-der den bovensten bandeau loopt en van achteren boven
den chignon een klei-
nen strik vormt. In plaats
van fluweel lint kan men ook
een dik gouden of gekleurd
zijden koord met kwas-
ten nemen.
Rand van gebreide mos
met wollen bloemen,
ter garnering van lampenkleedjes,
mandjes, schellenbanden, enz.
Afbeelding No. 41—45. Zephirwol
3 of 4 schakeringen groen,
3 paars, geel en wit,
fijne stalen breinaal-
den, enz.
Deze rand, die zeer fraai is en
een effectvol garnituur uitmaakt, kan
voor verschillende voorwerpen ge-
bezigd worden, en is met viool-
tjes en jasmijnbloemen die uit
de gebreide mos te voorschijn tre-
den, versierd. Het mos breit men
in verschillende kleuren groen, waar
hier en daar een weinig bruin wordt bijgevoegd. Men zet hiervoor op fijne breinaalden 20 à 24 steken op,
dan breit men zeer stijf voortdurend heen en weder, eenige toeren van elke kleur, totdat men een regte
reep voor de genoegzame lengte van
den rand verkregen heeft. de afge-breide reep legt men daarna in eene
zeef, die men stevig digt stopt en
op een pot met goed kokend water
zet; is deze reep van den waterdamp goed doortrokken; dan neemt men
No. 39. Coiffure à l’empire. Van voren gezien.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
No. 41. Rand van gebreid mos met wollen bloemen, ter garnering van lampenkleedjes, mandjes enz.
No. 40. Coiffure à l’empire. Van achteren gezien.
No. 38. Tullen kleedje over een werktefeltje. Verkl.
No. 42. Bewerking van een blad van het viooltje.
Bij Afb. No. 41. Vergroot voorgesteld.
No. 43. Blad v. een viool-
tjes. Bij Afb. No.
41. Oorspr. grootte.
No. 45. Bewerking v. een
blaadje v. de Jasmijn. Bij
Afb. No. 41. Oorspr. gr.
No. 44. Blad van een
viooltje. Bij Afb.
No. 41. Oorspr. grootte.