vooraf volgens afbeelding No. 8, waarvoor men fran-
sche speelkaarten als model bezigt, op de stof waar-
mede men de tulle wenscht te appliqueren. De buitenste omtrekken van de kaarten, die afwisselend dan eene roode en dan eene zwarte, op elkander moeten volgen, stikt men met wit garen, de binnenste lijnen met
zwarte zijde; de afzonderlijke figuren in deze kaarten worden met zwarte zijden en rood garen of met florawol met den langen steek er op gewerkt. Afbeelding No. 9
stelt een hoek van het kleed in origineele grootte voor, waarvan de figuren van den rand regelmatig worden
voortgezet. Zooals duidelijk te zien is worden de bui-
tenste omtrekken van dit appliqueerwerk gefestonneerd
en de moezen in den fond dik geborduurd. Ter vereen-
voudiging van het geheel kan men den buitensten ara-beskenrand weglaten en er een eenvoudigen rand van
haak- of knoopwerk rondom aanzetten.
Patroon voor een lampenkleedje.
Afb. No. 7. Bruin laken, koordzijde van dezelfde kleur.
Dit lampenkleedje is wel niet in ’t oogvallend sierlijk
opgemaakt, maar onderscheidt zich door de bijzonder eenvoudige bewerking en heeft dit voordeel, dat men het niet met eene stijve voering of eene rondte van bordpapier behoeft te voorzien; met het borduurwerk is het kleedje voltooid. Ons model bestaat uit bruin
laken en geeft in het midden een vak met broderie à la minute te zien, dat er even als het
overige werk met bruine koordzijde op geborduurd is. Om dit middenvak heen loopen drie rijen ket-
tingsteken; op de middelste zijn op regelmatige afstanden nog afzon-
derlijke kleine figuren aangebragt. De rand die het lampenkleedje om-geeft bestaat uit 8 punten, welke van buiten met dikke festonnen, die telkens verspringen, in den vorm van schelpen, gevuld, en van binnen
met takjes met den vischgraatsteek en met kleine fi-
guren zijn versierd. De buitenrand der punten waar
de schelpen zich onmiddellijk aansluiten, is smal ge-
festonneerdl nadat de schelpen er zijn ingeregen en
goed opgevuld, knipt men er de stof tusschen uit
eer men begint te festonneren, waardoor de rafels bedekt worden. Indien men dit borduurwerk met meer sprekende kleuren wil uitvoeren, dan kan men op ditzelfde patroon oneindig veel variatiën aanbrengen.
Wij komen hierop telkens terug en raden zelfs de dames
aan om niet altijd alles naauwkeurig te volgen, maar ook haar eigen smaak te
raadplegen.
Kraag en ondermouw met een ge-
punt garnituur.
Afbeelding No. 12—14. Knippatroon, keer-
zijde van het Suppl. No. XIII,
Fig. 50—52.
Niettegenstaande de zeer eenvoudige bestanddeelen van dit garnituur
is het toch, wijl het zeer sierlijk is vervaardigd, zoowel
voor eene huiskleeding als bij gekleed toilet zeer goed te
gebruiken. De kraag moet men eerst naar fig. 50, waarop
men de helft van het patroon vindt, uit effen neteldoek of
nansoek aaneen knippen, waarbij men het patroon
van achteren in het midden langs den draad op
de stof legt. Nu neemt men een reep tulle onge-
veer 2½ d. breed, legt er zeer smalle naast
elkaar liggende plooitjes in, en hecht hem
— terwijl de hoek van voren door een
naadje wordt gevormd —op het gladde
stuk neteldoek, en wel op de plaats welke wij daarvoor op
fig. 50 aangeven en knipt de randen van den reep welke er
overheen komen, naar het fatsoen van den kraag af. Om aan de voorzijde de
breedte van den kraag te krijgen, moet men
aan het uitsnijdsel van
den hals op het netel-doek nog een eindje
van een guipure tus-
schenzetsel zetten. Na-
dat de puntjes waar-
mede de beide voorzijden
van den kraag zijn gegar-
neerd, afzonderlijk uit effen netel-
doek, dubbel genomen naar de af-beelding No. 14, die de oorspron-
kelijke grootte aangeeft, zijn ver-
vaardigd, legt men die naar fig. 50
op den geplooiden reep en zet er in de rondte eene
ingerimpelde valencienne ongeveer 1 d. breed, omheen.
3de toer. 5 v. st.; * 3 kettingst., 1 v. st. in den mid-
delsten steek van den volgenden kettingsteekboog, 3 ket-
tingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden
kettingsteekboog; 3 kettingst. in den 4den steek gesto-
ken, 7 v. st. Van * af herhalen.
4de toer. 7 v. st., * 3 kettingst., 1 v. st. in den mid-
delsten steek van den volgenden boog; 3 kettingst., in
den 4den steek gestoken 11 v. st. Van * af wordt herhaald.
5de toer. 1 v. st., 4 kettingst. In den 5den steek ge-
stoken. * 4 v. st.; 3 kettingst. In den 4den steek, 4 v.
st.; 7 kettingst. in den 8sten steek. Van * af wordt herhaald.
6de toer. 3 v. st., * 6 kettingst. in den 7den steek
gestoken, 3 v. st. Van * af herhalen.
Van den 7den tot den 10den toer worden als van den
2den tot den 5den toer, echter de toeren terug gaande gewerkt.
11de toer. 1 st., * 1 kettingst., in den 2den steek 1 st.
Van * af den geheelen toer.
12de toer. Stokjes.
13de toer. 12 st., * 3 kettingst., in den 4den steek
12 st. Van * af herhaalt men. De uit kettingst. ge-
vormde openingen kunnen tevens aan de eene zijde van
het garnituur als knoopsgaten gebezigd worden.
14de toer. Stokjes. Voor de kant van de tweede streep van dit
garnituur haakt men nog 2 toeren als volgt:
1ste toer. 1 v. st., * 4 kettingst., in den 4den steek 2 stokjes
door 4 kettingst. gescheiden; 4 kettingst., in den 4den steek 1 v. st. Herhaal van * af.
2de toer. 1 v. st. op den 1sten v. st.; * 3 kettingst., 5 elk door 3 kettingst. gescheiden stokjes
in de opening van 3 kettingst. die zich tusschen de beide
stokjes van den vorigen toer bevinden; 3 kettingst., 1
v. st. in den volgenden vasten steek van den vorigen
toer. Van * af herhalen.
De kant die zich volgens afbeelding No. 5 aan de tegenovergestelde zijde van den stokjesrand van de streep bevindt, wordt op dezelfde wijze, aan de onderste steken
lussen van den 11den toer gewerkt.
Gehaakt tusschenzetsel voor kussensloopen.
Afbeelding No. 6. Haakgaren No. 70 of 80 en eene haaknaald.
Voor het garnituur volgens afbeelding No. 6 voorgesteld zet men
eene genoegzame lengte kettingsteken op.
1ste toer. Vaste steken.
2de toer. * 1 v. st., 7 kettingst. in den 5den steek gestoken. Her-
haal van * af.
3de toer. V. st., waarbij men gedu-
rig in de holte van elken boog 3 steken overslaat en in den middelsten
steek 2 steken meerdert, dus 3 steken in 1 steek haakt. Men herhaalt
daarna den 2den en 3den toer nog tweemaal zooals de afbeelding aan-
toont, zoodat de afzonderlijke vaste steken van den 4den en 6den toer gedurig op het mid-den van de punten van den
vorigen toer komen.
8ste toer. in elken boven-sten middelsten steek van elke punt 1 vaste steek met
4 kettingst. er tusschen.
9de toer. Vaste steken.
10de toer. In dezen toer wordt in verband met de stokjes tevens de geribde rand gewerkt. Men begint hiervoor met 9 kettingst.; haakt hierop teruggaande 8 v. st., dan: 1 st. in den eersten steek van den vo-rigen toer, * 1 kettingst., men keert het werk om, 8
v. st. op de 8 v. st. van
dezen toer, (dus op de ge-ribde streep) — waarbij men gedurig in de achterste lus
van den steek steekt —
1 kettingst., keert weder het werk om, 8 v. st. op de
8 v. st., (gedurig
in de achterste lus stekende) 1 st. in den 2den daaropvolgenden steek van den vorigen toer, dus 1 steek overslaande. Van * af wordt her-
haald.
11de toer. 1 stokje op elke ribbe
van den vorigen toer, met 1 kettingsteek er tusschen.
Hiermede is een gehaakte streep voltooid. Voor het smalle kantje
dat volgens afbeelding No. 6 zich aan beide zijden van den stokjestoer van den digten rand bevindt, werkt men de 2
volgende toeren:
1ste toer: * 1 v. st. in den v. st. van den stokjestoer,
5 kettingst. in den 4den steek. Van * wordt
herhaald.
2de toer. 1 v. st. in den 1sten kettingsteekboog
van den vorigen toer; * 6 kettingst., 1
h. v. st. in den 3den van deze 6 kettingst., waardoor een picot gevormd wordt; 3 ket-tingst., 1 v. st. in den volgenden ketting-
steekboog van den vorigen toer.
Men herhaalt van * af.
Bij het werken van de kant
die zich naar de zijde van den
opzettoer bevindt, worden de vaste steken van den 1sten toer in de onderste
stekenlussen van den
9den toer gewerkt.
Kleed over eene
speeltafel.
Afbeelding No. 8 en 9.
Grove tulle, wit en
rood garen en
zwarte zijde.
Het eigenaardige van dit kleed bestaat hoofdzakelijk in de kaarten, die in het midden van den fond een ovalen kring vormen, en in appli-cationwerk zijn voorgesteld. men
vervaardigt het kleed naar de grootte van de speel-
tafel, uit tamelijk grove tulle, die goed gewasschen kan worden. Om de kaarten te bewerken teekent men ze
42 DE GRACIEUSE. [3 Maart 1865. 3e Jaargang.]
No. 7. Patroon voor een lampenkleedje.
No. 5. Gehaakt garnituur voor kussen-
sloopen.
No. 4. Kussensloop met een gepunt randje.
Knippatr. v. h. garnituur, keerz. v. h. Suppl. No. XVI, Fig. 56.
No. 6. Gehaakt garnituur voor kussen-
sloopen.
No. 3. Gestikte huispet voor heeren.
Knippatroon voorzijde van het Suppl. No. V, Fig. 25—27.
Twee tusschen-
zetsels.
Fransch borduurwerk, om
négligés enz. te garneren.
Afbeelding No. 10
en 11.
Beide deze tusschenzetsels worden in Fransch borduur-werk uitgevoerd. De kleine puntjes die zoo als men dit op de afbeelding No. 10
ziet voorgesteld een grieksch patroon vormen, worden er met knoopjes of met afzon-
derlijk nevens elkaar lig-
gende steken met wit bor-duurkatoen of met zwarte zijde opgewerkt. De fijne rankjes aan den steel op het patroon van afbeelding No. 11 moet men met den steel-steek nabootsen, het griek-sche patroon van dit model kan — en daardoor schiet
het werk aanmerkelijk spoe-diger op — in plaats van
door fransch borduur-
werk, met een smal lintje worden
weêrgegeven.